gepubliceerd op 04 september 2019
Uittreksel uit arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 Rolnummer 6941 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, in samenhang gelezen met artikel 25, Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 Rolnummer 6941 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 26, eerste lid, van de
wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/03/2018
pub.
15/03/2018
numac
2018010649
bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid
sluiten ter verbetering van de verkeersveiligheid, in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 24 mei 2018 in zake het openbaar ministerie tegen J.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 juni 2018, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 26, eerste lid van de Wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten ter verbetering van de verkeersveiligheid, samen gelezen met art. 25, 1° van diezelfde wet en art. 3 Ger.W, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in zoverre deze bepaling, in het bijzonder door de toevoeging van de zinsnede ' deze wet treedt in werking op 15 februari 2018 ', een retroactieve inwerkingtreding van de verjaring invoert ? 2. Schendt artikel 26, eerste lid van de Wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten ter verbetering van de verkeersveiligheid, samen gelezen met art.25, 1° van diezelfde wet en art. 3 Ger.W, de bepalingen over de fundamentele rechten en vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) én artikel 6.1 E.V.R.M., in zoverre deze bepaling, in het bijzonder door de toevoeging van de zinsnede ' deze wet treedt in werking op 15 februari 2018 ', een onderscheid in behandeling in het leven roept tussen de feiten die zouden verjaard zijn in de periode tussen de retroactieve datum van inwerkingtreding van de Wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten, met name 15 februari 2018, en de datum van publicatie van diezelfde wet in het Belgisch Staatsblad, met name 15 maart 2018, nu de strafvordering niet langer vervallen is en herleeft, enerzijds, en de feiten die voor 15 februari 2018 reeds definitief zouden verjaard zijn, anderzijds ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter wenst met de eerste prejudiciële vraag te vernemen of artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten ter verbetering van de verkeersveiligheid (hierna : de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten), in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet en met artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering die het gevolg is van een overtreding van de wet « betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 » (hierna : de Wegverkeerswet) alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, doet ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018.
B.2.1. Artikel 25 van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten bepaalt : « In artikel 68 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 juli 1990 en gewijzigd bij de wetten van 16 maart 1999 en 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden ' een jaar ' worden vervangen door de woorden ' twee jaar ';2° de woorden ' en 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°' worden vervangen door de woorden ', 37/1, § 4, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°, en 48 '.».
B.2.2. Ingevolge die wijzigingen, luidt artikel 68 van Wegverkeerswet als volgt : « De strafvordering die het gevolg is van een overtreding van deze wet alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, verjaart door verloop van twee jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan; deze termijn bedraagt evenwel drie jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan voor overtredingen van artikel 30, § 1 en § 3, 33, 34, § 2, 35, 37/1, § 4, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°, en 48 ».
B.3.1. De wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 maart 2018. Met betrekking tot de inwerkingtreding bepaalt artikel 26 van die wet : « Deze wet treedt in werking op 15 februari 2018, met uitzondering van de artikelen 10, 14, 16 en 20, en artikel 25, 2°, die in werking treden op 1 juli 2018.
Artikel 37/1, § 1, van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, zoals vervangen bij artikel 10, geldt enkel voor de feiten gepleegd na de inwerkingtreding ervan ».
Met uitzondering van de artikelen 10, 14, 16, 20 en 25, 2°, die in werking treden op 1 juli 2018, heeft de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten derhalve terugwerkende kracht.
B.3.2. Hieruit vloeit voort dat artikel 25, 1°, van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten, dat de verjaring van de strafvordering ten gevolge van een overtreding van de Wegverkeerswet of van haar uitvoeringsbesluiten verlengt van één naar twee jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding is begaan, retroactief in werking treedt op 15 februari 2018.
B.3.3. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof niet over de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering op zich, doch enkel over de invoering van die verlenging met terugwerkende kracht.
B.4. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld, « kan de verjaring worden gedefinieerd als het recht dat bij de wet aan de dader van een misdrijf is toegekend om niet meer te worden vervolgd of berecht na het verstrijken van een bepaalde termijn sedert de feiten zich hebben voorgedaan. De verjaringstermijnen, die de rechtsstelsels van de verdragsluitende Staten met elkaar gemeen hebben, hebben verschillende doeleinden, waaronder het waarborgen van de rechtszekerheid door een termijn voor de rechtsvorderingen vast te stellen en het verhinderen van een aantasting van de rechten van de verdediging waaraan afbreuk zou kunnen worden gedaan indien de rechtbanken zich zouden moeten uitspreken over de gegrondheid van bewijselementen die onvolledig zouden zijn wegens de verstreken tijd (arrest Stubbings e.a. t. Verenigd Koninkrijk van 22 oktober 1996, Rec. 1996-IV, pp. 1502-1503, § 51) » (EHRM, 22 juni 2000, Coëme e.a. t. België, § 146). B.5.1. De wetsbepaling die de verjaringstermijn van een strafvordering verlengt, is noch een wet die een nieuw misdrijf invoert, noch een wet die de strafmaat bepaalt. Het gaat om een procedurewet die overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Gerechtelijk Wetboek vanaf de inwerkingtreding ervan van toepassing is op elke strafvordering, zelfs wanneer die vóór die inwerkingtreding is ontstaan, voor zover de strafvordering op die datum niet verjaard was (Cass., 12 november 1996, P.95.1171.N).
B.5.2. Met betrekking tot de onmiddellijke inwerkingtreding van een wet die de verjaringstermijn van de strafvordering verlengt, heeft het Hof bij zijn arrest nr. 165/2015 van 19 november 2015 geoordeeld : « Terwijl de rechtsonzekerheid die voortvloeit uit de invoering van straffen waarin niet was voorzien op het ogenblik waarop het misdrijf werd begaan niet vatbaar is voor verantwoording, is zulks echter niet het geval met de onzekerheid die te maken heeft met het feit dat een misdrijf dat reeds strafbaar was op het ogenblik waarop het werd begaan, nog met dezelfde straffen zou kunnen worden gestraft na het verstrijken van de verwachte termijn van verjaring, ook al worden de verwachtingen van de inverdenkinggestelde aldus gedwarsboomd (zie in dezelfde zin : EHRM, 22 juni 2000, Coëme e.a. t. België, § § 149-151) ».
B.6. De onmiddellijke inwerkingtreding van een wet die de verjaringstermijn van de strafvordering verlengt moet echter worden onderscheiden van een verlenging die met terugwerkende kracht wordt ingevoerd.
Doordat de in het geding zijnde bepalingen de verlenging van de verjaringstermijn invoeren met terugwerkende kracht hebben zij immers tot gevolg dat de strafvorderingen herleven die, zoals in het bodemgeschil, definitief verjaard waren op grond van de vroegere wet in de periode van 15 februari 2018 tot 15 maart 2018.
Aldus doen zij zonder dat daarvoor enige redelijke verantwoording kan bestaan afbreuk aan de waarborg van rechtszekerheid die met de verjaring wordt beoogd en die in strafzaken inhoudt dat de dader van een misdrijf niet meer kan worden vervolgd of berecht na het verstrijken van een bepaalde termijn sedert de feiten zich hebben voorgedaan.
Zoals de Ministerraad vermeldt in zijn memorie, wordt de inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de bestreden bepalingen overigens op geen enkele wijze verantwoord in de parlementaire voorbereiding (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2868/001, pp. 31-32).
B.7. De eerste prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
B.8. Rekening houdend met het antwoord op de eerste prejudiciële vraag, is het niet nodig om de tweede vraag, die niet tot een ruimere vaststelling van ongrondwettigheid kan leiden, te onderzoeken.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/03/2018 pub. 15/03/2018 numac 2018010649 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet ter verbetering van de verkeersveiligheid sluiten ter verbetering van de verkeersveiligheid, in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering van één naar twee jaar doet ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 4 april 2019.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen