gepubliceerd op 12 november 2018
Uittreksel uit arrest nr. 58/2018 van 17 mei 2018 Rolnummer 6666 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzit wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 58/2018 van 17 mei 2018 Rolnummer 6666 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 28 april 2017 in zake Marc Vanstapel tegen Sonja Giraerts, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 mei 2017, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1467 Burgerlijk Wetboek, in de mate het erin voorziet dat de echtgenoot die, in het stelsel van bedongen scheiding van goederen het beheer heeft uitgeoefend, slechts gehouden is tot het opleveren van de aanwezige vruchten en geen verantwoording schuldig is van die welke tot dan zijn verbruikt, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet doordat deze bepaling afwijkt van de algemene regel van gemeen recht bepaald in artikel 1993 Burgerlijk Wetboek, volgens dewelke iedere lasthebber gehouden is rekenschap te geven van de uitvoering van zijn opdracht en aan de lastgever, zonder beperking, volledige verantwoording te doen van al hetgeen hij krachtens zijn volmacht heeft ontvangen al was het door hem ontvangene aan de lastgever niet verschuldigd ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het verwijzende rechtscollege vraagt aan het Hof of artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het afwijkt van de algemene regel van gemeen recht zoals vastgesteld in artikel 1993 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat iedere lasthebber gehouden is rekenschap te geven van de uitvoering van zijn opdracht en aan de lastgever, zonder beperking, volledige verantwoording te doen van al hetgeen hij krachtens zijn volmacht heeft ontvangen, terwijl de echtgenoot-lasthebber, overeenkomstig artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, slechts gehouden is tot het opleveren van de aanwezige vruchten en geen verantwoording schuldig is van die welke tot dan zijn verbruikt.
B.2.1. Artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Wanneer een echtgenoot het beheer van zijn goederen aan de andere echtgenoot heeft gelaten, is deze, hetzij op verzoek van de eerstgenoemde, hetzij bij de ontbinding van het stelsel, slechts gehouden tot het opleveren van de aanwezige vruchten, en hij is geen verantwoording schuldig van die welke tot dan toe zijn gebruikt ».
Artikel 1993 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Iedere lasthebber is gehouden rekenschap te geven van de uitvoering van zijn opdracht, en aan de lastgever verantwoording te doen van al hetgeen hij krachtens zijn volmacht ontvangen heeft, al was ook het door hem ontvangene aan de lastgever niet verschuldigd ».
B.2.2. In beginsel beheren de echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen hun vermogen zelf. Overeenkomstig artikel 1466 van het Burgerlijk Wetboek « bezit ieder van hen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen [...]; zijn inkomsten en besparingen blijven eigen goed ».
Maar de ene echtgenoot kan, overeenkomstig artikel 219 van het Burgerlijk Wetboek, aan de andere echtgenoot een algemene of bijzondere last geven om hem te vertegenwoordigen in de uitoefening van de bevoegdheden die zijn huwelijksvermogensstelsel hem toelaat of toekent. Een dergelijke lastgeving wordt in principe beheerst door het gemeen recht inzake lastgeving (artikelen 1984 tot 2010 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe ook artikel 1993 van het Burgerlijk Wetboek behoort).
B.2.3. Echter, overeenkomstig artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 juli 1976 « betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels », dat is gebaseerd op het oorspronkelijke artikel 1539 van het Burgerlijk Wetboek en enkel van toepassing is tussen echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van de scheiding van goederen, wordt afgeweken van het gemeen recht inzake de verantwoordelijkheid van de lasthebber, aangezien de verplichting tot rekenschap van de echtgenoot-lasthebber wegvalt ten voordele van een vermoeden van het behoorlijk waarnemen van het beheer.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag B.3.1. Volgens de Ministerraad behoeft de prejudiciële vraag geen antwoord, omdat het niet dienstig zou zijn voor de oplossing van het geschil. Artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek zou enkel van toepassing zijn op « daden van beheer »; het geschil zou in casu evenwel betrekking hebben op « daden van beschikking ».
B.3.2. In de regel komt het het rechtscollege toe dat het Hof een vraag stelt, te bepalen welke de normen zijn die toepasselijk zijn op het geschil dat erbij aanhangig is gemaakt en, algemener, na te gaan of het antwoord op een prejudiciële vraag nuttig is om het aan het rechtscollege voorgelegde geschil te beslechten.
Enkel wanneer het antwoord klaarblijkelijk niet nuttig is om het geschil te beslechten, met name omdat de in het geding zijnde norm klaarblijkelijk niet erop van toepassing is, vermag het Hof te beslissen dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft.
B.3.3. Het komt inderdaad niet aan het Hof, maar aan de verwijzende rechter toe om de in het geding zijnde bepaling toe te passen op het geschil en om vast te stellen of bepaalde handelingen als « daden van beheer », dan wel als « daden van beschikking » moeten worden aangemerkt.
De exceptie wordt verworpen.
Ten gronde B.4. Het verschil in behandeling tussen een lasthebber en een echtgenoot-lasthebber berust op een objectief criterium, te weten het al dan niet gehuwd zijn met de lastgever, onder het stelsel van de scheiding van goederen.
B.5. Het Hof dient te onderzoeken of het verschil in behandeling redelijk verantwoord is ten aanzien van de door de wetgever nagestreefde doelstelling.
B.6. De afwijking van het gemeen recht inzake de verantwoordelijkheid van de echtgenoot-lasthebber steunt op een onweerlegbaar vermoeden van eerlijk beheer, dat voortvloeit uit de vertrouwensband die tussen echtgenoten bestaat, met name dat de niet meer aanwezige vruchten zijn verbruikt in het belang van de lastgever of ten behoeve van de huishouding, zodat de lasthebber daarvan geen verantwoording meer schuldig is (Cass., 28 april 2017, C.16.0075.N).
B.7. Het uitsluiten van elke mogelijkheid om rekenschap te eisen, staat evenwel niet in verhouding tot het nagestreefde doel en strookt niet met de fundamentele regels van gelijkheid en autonomie die tussen van goederen gescheiden echtgenoten moeten gelden. Sedert de wetswijziging van 14 juli 1976 dragen beide echtgenoten immers bij tot de lasten van het huishouden (artikel 217 van het Burgerlijk Wetboek), waardoor een onweerlegbaar karakter van het vermoeden niet kan worden verantwoord door een verplichting van echtgenoot-lasthebber om met de vruchten de lasten van het huwelijk te dragen.
Aangezien het behoort tot de essentie van elke lastgeving dat de lasthebber rekenschap en verantwoording dient af te leggen aan de lastgever (artikel 1993 van het Burgerlijk Wetboek), bestaat er geen redelijke verantwoording voor een regel die, enerzijds, het verlenen, aan de ene echtgenoot, van bevoegdheid op de eigen goederen van de andere echtgenoot toelaat, maar die, anderzijds, op absolute wijze verbiedt om verantwoording te eisen van de lasthebber over de wijze waarop die bevoegdheid werd uitgeoefend.
Ook de mogelijkheid voor de echtgenoten om contractueel af te wijken van artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, omdat artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek noch van openbare orde, noch van dwingend recht is, ontneemt de in het geding zijnde bepaling niet haar onredelijk karakter. Immers, de lastgeving kan, overeenkomstig artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek, niet alleen uitdrukkelijk worden gegeven, maar ook stilzwijgend, in welk geval de echtgenoot-lastgever eventueel onbewust de toepassing van artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek zou aanvaarden.
B.8. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
B.9.1. De Ministerraad en de eisende partij voor de verwijzende rechter verzoeken het Hof de gevolgen te handhaven van de bepaling waarvan het de ongrondwettigheid zou vaststellen.
B.9.2. De handhaving van de gevolgen dient als een uitzondering op de declaratoire aard van het in het prejudicieel contentieux gewezen arrest te worden beschouwd. Alvorens te beslissen de gevolgen van de in het geding zijnde bepaling te handhaven, moet het Hof vaststellen dat het voordeel dat uit de niet gemoduleerde vaststelling van ongrondwettigheid voortvloeit, buiten verhouding staat tot de verstoring die zij voor de rechtsorde met zich zou meebrengen, wat te dezen niet het geval is.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1467 van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 mei 2018.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen