Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 september 2018

Uittreksel uit arrest nr. 53/2018 van 26 april 2018 Rolnummer 6633 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde. He samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul,(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018203821
pub.
17/09/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 53/2018 van 26 april 2018 Rolnummer 6633 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter E. De Groot, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 17 februari 2017 in zake Agnette Van Hee tegen Gerry Merckx, met Patric Lanoye als vrijwillig tussenkomende partij, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 maart 2017, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, samen gelezen met de beginselen van de rechten van verdediging, de loyauteit van de procesvoering en de wapengelijkheid, waar het bepaalt dat een oorspronkelijke eisende partij zijn vordering enkel kan uitbreiden of wijzigen voor zover gebaseerd op een feit of een akte die in de inleidende akte aangevoerd staat, terwijl een degelijke beperking niet bestaat voor de oorspronkelijke verweerder, eiser op tegenvordering ? »;2. « Schendt artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, samen gelezen met de beginselen van de rechten van verdediging, de loyauteit van de procesvoering en de wapengelijkheid, waar het bepaalt dat een oorspronkelijke eisende partij zijn vordering enkel kan uitbreiden of wijzigen voor zover gebaseerd op een feit of een akte die in de inleidende akte aangevoerd staat, terwijl een degelijke beperking niet bestaat voor de eiser op tegenvordering, terwijl oorspronkelijke eiser zijn vordering uitbreidt of wijzigt in antwoord op de tegenvordering van de oorspronkelijke verweerder, eiser op tegenvordering ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Met de eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de beginselen van de rechten van verdediging, de loyauteit van de procesvoering en de wapengelijkheid, in zoverre de oorspronkelijke eiser zijn vordering slechts kan uitbreiden of wijzigen indien dit berust op een feit of een handeling in de dagvaarding aangevoerd, terwijl een dergelijke beperking niet bestaat voor de oorspronkelijke verweerder die in eerste aanleg een tegenvordering instelt.

Met de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over hetzelfde verschil in behandeling, in het geval waarin de oorspronkelijke eiser zijn vordering wil uitbreiden of wijzigen in antwoord op de tegenvordering van de oorspronkelijke verweerder.

B.2. Artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Een vordering die voor de rechter aanhangig is, kan uitgebreid of gewijzigd worden, indien de nieuwe, op tegenspraak genomen conclusies, berusten op een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd, zelfs indien hun juridische omschrijving verschillend is ».

Artikel 14 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « De tegenvordering is een tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de eiser een veroordeling te doen uitspreken ».

B.3. Met betrekking tot het verschil in behandeling dat het voorwerp is van de eerste prejudiciële vraag heeft het Hof zich reeds uitgesproken bij zijn arrest nr. 77/2007 van 10 mei 2007 en heeft het geoordeeld dat artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt. In de voorliggende zaak dient het Hof bijkomend te onderzoeken of in dezelfde zin moet worden geoordeeld wanneer de uitbreiding of wijziging van de oorspronkelijke vordering het gevolg is van de tegenvordering van de oorspronkelijke verweerder.

B.4.1. Het voormelde artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek vereist een nauwe band tussen de oorspronkelijke vordering en de uitgebreide of gewijzigde vordering. Die bepaling strekt immers ertoe het recht van verdediging van de oorspronkelijke verweerder te waarborgen en te voorkomen dat die verweerder, die aan de hand van de gedinginleidende akte kennis heeft gekregen van de feiten of handelingen die aan de oorspronkelijke vordering ten grondslag liggen, zou worden verrast door het aanvoeren van nieuwe feiten of handelingen die niet in de inleidende akte zijn vermeld (Cass., 26 mei 1976, Arr. Cass., 1975-1976, p. 1068).

B.4.2. De tegenvordering is, luidens artikel 14 van het Gerechtelijk Wetboek, een tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de oorspronkelijke eiser een veroordeling te doen uitspreken. Wanneer zij in eerste aanleg wordt ingesteld, hoeft zij niet noodzakelijk een verband te vertonen met de oorspronkelijke vordering en is zij ontvankelijk tot de sluiting van de debatten. De tegenvordering staat dus los van de oorspronkelijke vordering, zodat artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing is op het instellen ervan (Cass., 30 maart 1979, Arr. Cass., 1978-1979, p. 900; Cass., 31 maart 2003, Arr. Cass., 2003, nr. 217).

B.4.3. Hieruit vloeit een verschil in behandeling voort tussen de oorspronkelijke eiser die de vordering wenst te wijzigen of uit te breiden, al dan niet in antwoord op de tegenvordering van de oorspronkelijke verweerder, en de oorspronkelijke verweerder die in eerste aanleg een tegenvordering instelt.

B.5.1. De in het geding zijnde bepaling streeft een wettig doel na : de wetgever vermocht immers een bijzondere bescherming toe te kennen aan de rechten van de oorspronkelijke verweerder die wordt geconfronteerd met een wijziging van de oorspronkelijke vordering door te vereisen, allereerst, dat zij het voorwerp uitmaakt van conclusies op tegenspraak en, vervolgens, dat zij een grondslag vindt in de feiten of handelingen die in de gedinginleidende akte worden aangevoerd.

B.5.2. Het verschil in behandeling berust op een objectief en pertinent criterium : de oorspronkelijke eiser die zijn vordering wenst uit te breiden of te wijzigen, al dan niet in antwoord op de tegenvordering van de oorspronkelijke verweerder, heeft met de gedinginleidende akte alle vrijheid gehad zijn aanspraken ten aanzien van de verweerder te definiëren en het onderwerp van het geschil aldus te omschrijven. De eiser op tegenvordering definieert, wanneer hij zijn vordering in eerste aanleg instelt, voor het eerst het onderwerp van zijn aanspraken ten aanzien van de oorspronkelijke eiser. De eiser op tegenvordering bevindt zich in dat opzicht in de situatie van de oorspronkelijke eiser wanneer deze zijn vordering indient.

B.5.3. Dat verschil in behandeling doet niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de oorspronkelijke eiser. Vermits de oorspronkelijke eiser het geding heeft ingesteld, heeft hij immers alle vrijheid gehad de omvang ervan in de gedinginleidende akte te bepalen. Het feit dat de uitbreiding of wijziging van de vordering het gevolg is van de tegenvordering van de oorspronkelijke verweerder beïnvloedt die vaststelling niet.

B.5.4. Krachtens artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek kan een vordering die voor de rechter aanhangig is, worden uitgebreid of gewijzigd, indien nieuwe, op tegenspraak genomen conclusies berusten op een feit of handeling in de dagvaarding aangevoerd, zelfs indien de juridische omschrijving ervan verschillend is. Die bepaling vereist evenwel niet dat de nieuwe vordering uitsluitend zou berusten op het feit of de handeling in de dagvaarding aangevoerd (Cass., 3 december 1981, Arr. Cass., 1981-1982, nr. 222; Cass., 4 oktober 1982, Arr.

Cass., 1982-1983, nr. 83; Cass., 11 mei 1990, Arr. Cass., 1989-1990, nr. 536; Cass., 6 juni 2005, Arr. Cass., 2005, nr. 317). De rechter moet ook uitspraak doen over de gewijzigde of uitgebreide vordering met inachtneming van de feiten die zich in de loop van het geding hebben voorgedaan en die een weerslag hebben op het geschil (Cass., 8 december 1980, Arr. Cass., 1980-1981, nr. 213; Cass., 15 juni 1981, Arr. Cass., 1980-1981, nr. 590; Cass., 11 mei 1990, Arr. Cass., 1989-1990, nr. 536; Cass., 20 mei 1999, Arr. Cass., 1999, nr. 296).

B.5.5. Daarenboven raakt de in het geding zijnde bepaling niet aan het recht van de oorspronkelijke eiser, verweerder op tegenvordering, om zich met diverse middelen te verweren tegen de tegenvordering van de oorspronkelijke verweerder.

B.5.6. Ten slotte belet niets de oorspronkelijke eiser, indien hij niet in de voorwaarden verkeert om de oorspronkelijke vordering uit te breiden of te wijzigen overeenkomstig artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, in voorkomend geval afzonderlijk een nieuwe vordering in te stellen en de nieuwe feiten of handelingen aan te voeren waarop zijn nieuwe aanspraken berusten.

B.6. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de beginselen van de rechten van verdediging, de loyauteit van de procesvoering en de wapengelijkheid.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 26 april 2018.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot

^