gepubliceerd op 11 juli 2018
Uittreksel uit arrest nr. 79/2018 van 21 juni 2018 Rolnummer 6883 In zake : het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van de artikelen 479, 480 en 482bis van het Wetboek van strafvordering, ingesteld door Thierry Delaey. He samengesteld uit voorzitter J. Spreutels en de rechters-verslaggevers F. Daoût en E. Derycke, bijge(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 79/2018 van 21 juni 2018 Rolnummer 6883 In zake : het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van de artikelen 479, 480 en 482bis van het Wetboek van strafvordering, ingesteld door Thierry Delaey.
Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter J. Spreutels en de rechters-verslaggevers F. Daoût en E. Derycke, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 23 maart 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 maart 2018, heeft Thierry Delaey, naar aanleiding van het arrest van het Hof nr. 9/2018 van 1 februari 2018, een beroep tot vernietiging en een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen 479, 480 en 482bis van het Wetboek van strafvordering.
Op 29 maart 2018 hebben de rechters-verslaggevers F. Daoût en E. Derycke, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt vastgesteld dat het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing klaarblijkelijk niet ontvankelijk zijn. (...) II. In rechte (...) B.1. Het verzoekschrift dat op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof is ingediend, strekt tot de vernietiging en de schorsing van de artikelen 479, 480 en 482bis van het Wetboek van strafvordering ingevolge het arrest nr. 9/2018 dat op 1 februari 2018 door het Hof is gewezen.
B.2. De verzoekende partij voert haar hoedanigheid van stafhouder bij de balie te Dinant en van plaatsvervangend vrederechter aan en verantwoordt haar beroep door een dubbel belang, een van algemene aard en een van bijzondere aard.
Wat het belang van algemene aard betreft, wil zij zich vanuit vier aspecten beroepen op haar hoedanigheid van stafhouder bij de balie te Dinant. Ten eerste preciseert zij dat de bestreden bepalingen een belemmering vormen voor de uitoefening van het recht van de verdediging dat wordt verzekerd door de advocaten, terwijl die een essentieel element van een eerlijk proces uitmaken. De verzoekende partij voert in tweede instantie aan dat tal van advocaten, onder wie verschillende leden van de balie te Dinant, net zoals zij plaatsvervangend rechter zijn en dat de bestreden bepalingen dus op hen betrekking hebben. Zij voert in derde instantie aan dat de bestreden bepalingen haar in een situatie van totale afhankelijkheid plaatsen ten aanzien van het openbaar ministerie dat absoluut heer en meester wordt van het gerechtelijk onderzoek en van de vervolgingen, wanneer de verzoekende partij optreedt als raadsman in een zaak die betrekking heeft op de in de bestreden bepalingen bedoelde personen.
De verzoekende partij preciseert ten slotte dat het beroepsgeheim een conditio sine qua non is voor de uitoefening van het beroep van advocaat. Krachtens de bestreden bepalingen zou de advocaat evenwel niet over enig beroep beschikken tegen handelingen die het beroepsgeheim waarvan hij houder is, aantasten en die door de raadsheer-onderzoeker zouden worden verricht. Daaruit zou eveneens een schending van artikel 22 van de Grondwet alsook van de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens voortvloeien.
Wat haar persoonlijk belang betreft, voert de verzoekende partij aan dat zij het slachtoffer van de schending van haar eigen beroepsgeheim is geweest. Zij zou immers door een raadsheer-onderzoeker zijn ondervraagd « als verdachte voor feiten die door haar beroepsgeheim worden gedekt ».
B.3. Artikel 142 van de Grondwet en de artikelen 2, 2°, en 19 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon die een vordering tot schorsing en een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.
Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt. De actio popularis is niet toelaatbaar.
B.4. De bestreden bepalingen maken deel uit van boek II, titel IV (« Enige rechtsplegingen van bijzondere aard »), hoofdstuk III (« Misdaden door rechters gepleegd buiten hun ambt en in de uitoefening van hun ambt »), van het Wetboek van strafvordering.
Het bestreden artikel 479 bepaalt : « Wanneer een vrederechter, een rechter in de politierechtbank, een rechter in de rechtbank van eerste aanleg, in de arbeidsrechtbank of in de rechtbank van koophandel, een raadsheer in het hof van beroep of in het arbeidshof, een raadsheer in het Hof van Cassatie, een magistraat van het parket bij een rechtbank of een hof, een referendaris bij het Hof van Cassatie, een lid van het Rekenhof, een lid van de Raad van State van het auditoraat of van het coördinatiebureau bij de Raad van State, een lid van het Grondwettelijk Hof, een referendaris bij dat Hof, de leden van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, een provinciegouverneur, ervan beschuldigd wordt buiten zijn ambt een misdrijf gepleegd te hebben dat een correctionele straf meebrengt, laat de procureur-generaal bij het hof van beroep hem dagvaarden voor dat hof, dat uitspraak doet, zonder dat beroep kan worden ingesteld ».
Het bestreden artikel 480 bepaalt : « Indien het een misdrijf betreft waarop een criminele straf is gesteld, wijst de procureur-generaal bij het hof van beroep de magistraat aan die het ambt van officier van gerechtelijke politie zal waarnemen en de eerste voorzitter van dat hof de magistraat die het ambt van onderzoeksrechter zal waarnemen ».
Het bestreden artikel 482bis bepaalt : « De mededaders van en de medeplichtigen aan het misdrijf waarvoor de ambtenaar van de hoedanigheid als vermeld in artikel 479 wordt vervolgd en de daders van samenhangende misdrijven worden samen met de ambtenaar vervolgd en berecht.
Het eerste lid is evenwel niet van toepassing op de daders van misdaden en van politieke misdrijven en drukpersmisdrijven die samenhangen met het misdrijf waarvoor de ambtenaar wordt vervolgd ».
B.5. Krachtens het bestreden artikel 482bis van het Wetboek van strafvordering worden de mededaders van en de medeplichtigen aan het misdrijf waarvoor een in artikel 479 van dat Wetboek beoogde magistraat wordt vervolgd, samen met die magistraat vervolgd en berecht. Bijgevolg zijn zij eveneens onderworpen aan de bijzondere rechtspleging, zoals die in het kader van het stelsel van het « voorrecht van rechtsmacht » is geregeld in de artikelen 479 tot 482 van het Wetboek van strafvordering.
B.6. Bij zijn arrest nr. 9/2018 van 1 februari 2018, in antwoord op verschillende prejudiciële vragen die door de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Luik zijn gesteld, heeft het Hof voor recht gezegd dat de artikelen 479 en 480 van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden in zoverre zij niet voorzien in de tussenkomst van een onderzoeksgerecht om, in de loop van het gerechtelijk onderzoek, toezicht te houden op de regelmatigheid van de rechtspleging en als beroepsinstantie uitspraak te doen over de beslissingen van de als onderzoeksrechter aangewezen magistraat.
B.7. Wat betreft het belang van algemene aard waarop zij zich beroept, blijkt uit de elementen van het dossier dat de verzoekende partij geen enkel mandaat heeft gekregen om in haar hoedanigheid van stafhouder in rechte te treden voor het Hof. In de bijlage bij haar verzoekschrift waarop zij zich in dat verband beroept, wordt enkel de toestemming van de Raad van de Orde van advocaten vermeld om « de problematiek aan Avocat.be voor te leggen ».
Wat betreft haar persoonlijk belang om in rechte te treden, blijkt niet dat de verzoekende partij wordt vervolgd in haar hoedanigheid van plaatsvervangend magistraat of nog als mededader van of medeplichtige aan een misdrijf dat door een magistraat is gepleegd, zodat zij niet onderworpen is aan de bij de bestreden bepalingen voorgeschreven regels van de bijzondere rechtspleging.
B.8. Aangezien niet aan een van de in artikel 142 van de Grondwet en artikel 2, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten gestelde voorwaarden is voldaan, zijn het verzoekschrift tot vernietiging en de vordering tot schorsing die het accessorium ervan is, klaarblijkelijk onontvankelijk bij gebrek aan belang.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 21 juni 2018.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels