gepubliceerd op 02 juli 2018
Uittreksel uit arrest nr. 43/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6595 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 28, § 1, 3° en 4°, en § 2, en artikel 108, eerste lid, 2°, van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten, Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 43/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6595 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 28, § 1, 3° en 4°, en § 2, en artikel 108, eerste lid, 2°, van de
wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
17/06/2016
pub.
06/04/2021
numac
2021041098
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet inzake overheidsopdrachten
type
wet
prom.
17/06/2016
pub.
14/07/2016
numac
2016021053
bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
Wet inzake overheidsopdrachten
sluiten inzake overheidsopdrachten, ingesteld door P.M. en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter E. De Groot, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 16 januari 2017 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 januari 2017, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 28, § 1, 3° en 4°, en § 2, en artikel 108, eerste lid, 2°, van de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/06/2016 pub. 06/04/2021 numac 2021041098 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake overheidsopdrachten type wet prom. 17/06/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016021053 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet inzake overheidsopdrachten sluiten inzake overheidsopdrachten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 juli 2016) door P.M., N. G.d.M. en P. V.d.S., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Vande Casteele, advocaat bij de balie te Antwerpen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de context van de bestreden bepalingen B.1. Uit de wordingsgeschiedenis van de wettelijke bepalingen die de huidige wetgeving inzake overheidsopdrachten voorafgaan, blijkt dat volledige mededinging en transparantie de grondbeginselen zijn voor de aanschaf van diensten door de overheid (Parl. St., Senaat, 1961-1962, nr. 364, pp. 2-3).
B.2. Aldus werd de openbare aanbesteding de regel bij de aanschaf van diensten door de overheid. Die regel werd in de loop der jaren door de wetgever verzacht door ook in andere plaatsingsprocedures te voorzien (Parl. St., Senaat, 1961-1962, nr. 364, pp. 4-5). Derhalve zijn er thans verschillende procedures en daarmee verbonden voorschriften voor het plaatsen van diensten. Die procedures en voorschriften staan onder een grote invloed van het recht van de Europese Unie.
B.3. Met het oog op het verwezenlijken van de interne markt heeft de Uniewetgever immers een gemeenschappelijk kader voor de aanschaf van diensten door overheden aangenomen (voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor het verrichten van diensten, COM (90) 372, PB, 31 januari 1991, nr. C 23, pp. 1-25).
Dat kader heeft tot doel om, enerzijds, het vrij verkeer van goederen, de vrijheid van vestiging en de vrijheid van dienstverlening alsmede de daarvan afgeleide beginselen, zoals gelijke behandeling, het discriminatieverbod, wederzijdse erkenning, evenredigheid, onpartijdigheid en transparantie en, anderzijds, de volledige mededinging te waarborgen bij de gunning van overheidsopdrachten (overweging 2 bij de richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 « betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten »; overweging 1 bij de richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2014 « betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG », hierna : richtlijn 2014/24/EU).
De procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten op Europees niveau zijn derhalve gecoördineerd om belemmeringen voor de vrijheid van dienstverlening op te heffen en dus om de belangen te beschermen van in een lidstaat gevestigde marktdeelnemers die diensten aan in een andere lidstaat gevestigde aanbestedende diensten wensen aan te bieden (zie HvJ, grote kamer, 13 november 2007, C-507/03, Commissie/Ierland, punt 27).
B.4. Die procedures voor de plaatsing van diensten werden bij de richtlijn 2014/24/EU herzien en gemoderniseerd om een meer doelmatige besteding van de overheidsmiddelen en een betere mededinging te waarborgen. Bij die richtlijn heeft de Uniewetgever het onderscheid tussen, enerzijds, de diensten die als prioritair worden aangewezen en die aan de naleving van alle plaatsingsregels zijn onderworpen en anderzijds, de niet-prioritaire diensten die louter aan transparantieverplichtingen worden onderworpen, verlaten.
Hierdoor ressorteren juridische diensten in beginsel onder de voor alle diensten geldende aanbestedingsvoorschriften.
B.5. De Uniewetgever heeft evenwel bepaalde juridische diensten uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn 2014/24/EU, zodat er voor die diensten geen harmonisatie van de procedurevoorschriften bestaat.
B.6. Artikel 10 van de richtlijn 2014/24/EU bepaalt : « Specifieke uitsluitingen voor opdrachten voor diensten Deze richtlijn is niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten betreffende : a) de verwerving of huur, ongeacht de financiële modaliteiten ervan, van grond, bestaande gebouwen of andere onroerende zaken of betreffende de rechten hierop;b) de aankoop, de ontwikkeling, de productie of de coproductie van programmamateriaal bestemd voor audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten, die worden gegund door aanbieders van audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten, of opdrachten betreffende zendtijd of betreffende de levering van programma's die worden gegund aan aanbieders van audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten.In dit punt wordt onder ' audiovisuele mediadiensten ' en ' aanbieders van mediadiensten ' respectievelijk verstaan, de definitie in artikel 1, lid 1, onder a) en d), van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad. ' Programma ' beantwoordt aan de definitie in artikel 1, lid 1, onder b), van die richtlijn, maar omvat ook radioprogramma's en radioprogrammamateriaal. Voorts wordt voor de toepassing van deze bepaling onder ' programmamateriaal ' hetzelfde verstaan als onder ' programma '; c) arbitrage- en bemiddelingsdiensten;d) een van de hierna genoemde rechtskundige diensten : i) vertegenwoordiging in rechte van een cliënt door een advocaat in de zin van artikel 1 van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad : - in een arbitrage- of bemiddelingsprocedure in een lidstaat, een derde land of voor een internationale arbitrage- of bemiddelingsinstantie, of - in een procedure voor een rechter of overheidsinstantie van een lidstaat of een derde land of voor een internationale rechter of instantie; ii) juridisch advies dat wordt gegeven ter voorbereiding van de procedures als bedoeld in punt i) van dit punt, of indien er concrete aanwijzingen zijn en er een grote kans bestaat dat over de kwestie waarop het advies betrekking heeft, een dergelijke procedure zal worden gevoerd, mits het advies door een advocaat is gegeven in de zin van artikel 1 van Richtlijn 77/249/EEG; iii) het waarmerken en voor echt verklaren van documenten door een notaris; iv) juridische dienstverlening door trustees (beheerders) of aangewezen voogden, en andere juridische dienstverlening waarvan de aanbieders door een rechterlijke instantie van de betrokken lidstaat, of van rechtswege, aangewezen zijn om specifieke taken te verrichten onder toezicht van die rechterlijke instanties; v) andere rechtskundige diensten die in de betrokken lidstaat al dan niet incidenteel verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag;e) financiële diensten betreffende de uitgifte, de aankoop, de verkoop en de overdracht van effecten of andere financiële instrumenten, in de zin van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad, alsmede door de centrale banken verleende diensten en activiteiten die zijn uitgevoerd in het kader van de Europese faciliteit voor financiële stabiliteit en het Europees stabiliteitsmechanisme;f) leningen, al dan niet in samenhang met de uitgifte, de aankoop, de verkoop of de overdracht van effecten of andere financiële instrumenten;g) arbeidsovereenkomsten;h) diensten inzake civiele verdediging, civiele bescherming en risicopreventie die worden verleend door non-profitorganisaties en -verenigingen en onder de CPV-codes vallen 75250000-3, 75251000-0, 75251100-1, 75251110-4, 75251120-7, 75252000-7, 75222000-8, 98113100-9 en 85143000-3 behalve ziekenvervoer per ambulance;i) openbaar personenvervoer per trein of metro;j) opdrachten voor diensten inzake politieke campagnes die onder de volgende CPV-codes vallen : 79341400-0, 92111230-3 en 92111240-6, indien gegund door een politieke partij in het kader van een verkiezingscampagne ». B.7. De uitsluiting van arbitrage- en bemiddelingsdiensten in de richtlijn 2014/24/EU is toegelicht als volgt : « Er zij aan herinnerd dat arbitrage- en bemiddelingsdiensten en andere vormen van alternatieve geschillenbeslechting gewoonlijk verleend worden door instanties of personen die gekozen of geselecteerd worden op een wijze die niet door de aanbestedingsvoorschriften kan worden geregeld. Verduidelijkt moet worden dat deze richtlijn niet van toepassing is op dienstencontracten voor het verlenen van deze diensten, ongeacht hun benaming in het nationale recht » (overweging 24 bij de richtlijn 2014/24/EU).
Die uitsluiting werd overigens overgenomen uit voorgaande richtlijnen en wordt aldaar toegelicht als volgt : « Overwegende dat diensten van arbitrage en bemiddeling meestal worden verleend door instanties of personen die worden aangewezen of gekozen op een wijze die niet door aanbestedingsvoorschriften kan worden geregeld » (overweging bij de richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 « betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening », hierna : richtlijn 92/50/EEG).
In de voorbereidende documenten bij de richtlijn 92/50/EEG werd die uitsluiting nader toegelicht als volgt : « Het is gebruikelijk dat rechtspersonen of natuurlijke personen die dergelijke diensten verlenen, door de partijen bij de overeenkomst worden aangewezen, indien deze bij een geschil geen beroep op de rechter willen doen. De arbiters of verzoeners moeten door de partijen gezamenlijk worden aangewezen. Een inschrijvingsprocedure voor een dergelijke dienstverlening zou niet op zijn plaats zijn » (COM (90) 372, p. 17).
B.8.1. De uitsluiting van een aantal andere juridische diensten in de richtlijn 2014/24/EU wordt toegelicht als volgt : « Een aantal juridische diensten die worden verricht door dienstverleners welke door een rechterlijke instantie van een lidstaat zijn aangewezen, betreft vertegenwoordiging van cliënten in juridische procedures door advocaten, en moet worden verleend door notarissen of houdt verband met de uitoefening van het openbaar gezag. Die juridische diensten worden meestal verricht door instanties of personen die worden aangewezen of gekozen op een wijze die niet door aanbestedingsvoorschriften kan worden geregeld, zoals bijvoorbeeld de aanwijzing van advocaten van de staat in sommige lidstaten. Deze juridische diensten dienen bijgevolg buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn te blijven » (overweging 25 bij de richtlijn 2014/24/EU).
B.8.2. Krachtens bijlage 1B van de richtlijn 92/50/EEG vielen diensten van juridische aard oorspronkelijk onder het toepassingsgebied van de bij de artikelen 16 en 18 van die richtlijn voorgeschreven Europese regelgeving, wanneer de geschatte waarde van de opdracht ten minste 200 000 ecu, exclusief btw, bedroeg.
Alvorens te worden opgeheven bij de wet « overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten » van 15 juni 2006, had de wet van 24 december 1993, met hetzelfde opschrift, in punt 21 van bijlage 2B ervan eveneens betrekking op diensten van juridische aard (Belgisch Staatsblad, 22 januari 1994).
Bij de voormelde wet van 15 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2006 pub. 15/02/2007 numac 2006021341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten type wet prom. 15/06/2006 pub. 05/02/2008 numac 2008000051 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. - Duitse vertaling sluiten heeft de wetgever de omzetting van de richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004 « betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten » willen verzekeren.
Volgens artikel 7 van de richtlijn diende zij van toepassing te zijn op overheidsopdrachten die niet op grond van de in de artikelen 10 en 11 bepaalde uitzondering en de artikelen 12 tot en met 18 van de richtlijn waren uitgesloten en waarvan de geraamde waarde exclusief btw gelijk was aan of groter was dan de drempelbedragen, vastgesteld volgens het onderwerp van de opdracht.
Twee op overheidsopdrachten voor diensten toepasselijke regelingen waren in het leven geroepen volgens de artikelen 20 en 21 van de richtlijn : de opdrachten voor het verlenen van de in bijlage II A vermelde diensten dienden in overeenstemming met de bij de artikelen 23 tot 55 van de richtlijn voorgeschreven regelgeving te worden geplaatst; de opdrachten voor het verlenen van de in bijlage II B vermelde diensten - waartoe de rechtskundige diensten, in categorie 21, behoorden - waren daarentegen enkel aan de artikelen 23 en 35, lid 4, van de richtlijn onderworpen, waarbij het eerste artikel gewijd was aan de technische specificaties die deel moesten uitmaken van de aanbestedingsstukken, en het laatste betrekking had op de regels voor bekendmaking en transparantie van die opdrachten.
De wet van 15 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2006 pub. 15/02/2007 numac 2006021341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten type wet prom. 15/06/2006 pub. 05/02/2008 numac 2008000051 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. - Duitse vertaling sluiten is in werking getreden op 1 juli 2013, ingevolge het koninklijk besluit van 2 juni 2013 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 en van de koninklijke uitvoeringsbesluiten ervan.
Het koninklijk besluit « plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren » van 15 juli 2011, waarbij de wet van 15 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2006 pub. 15/02/2007 numac 2006021341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten type wet prom. 15/06/2006 pub. 05/02/2008 numac 2008000051 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. - Duitse vertaling sluiten is uitgevoerd, bepaalde in artikel 146 ervan dat de in artikel 33, § 2, van de wet bedoelde opdrachten voor juridische diensten werden « geplaatst via onderhandelingsprocedure met bekendmaking », « behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten ».
Het gebruik van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking vormde de « standaardwijze » van plaatsing voor de opdrachten voor juridische diensten inzake raadpleging en vertegenwoordiging voor de rechtscolleges.
B.8.3. Sedert zijn arrest van 27 oktober 2005, Contse, C-234/03, punt 49, eist het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de nadere regels voor het plaatsen van opdrachten met betrekking tot niet-prioritaire diensten, waaronder de juridische diensten, ook de beginselen van transparantie, van niet-discriminatie op grond van nationaliteit en van gelijke behandeling in acht moeten nemen, voor zover de in het geding zijnde diensten een « duidelijk grensoverschrijdend belang » vertonen. De aanbestedende overheid moet dus voorzien in een oproep tot mededinging (voldoende en toegankelijke bekendmaking) zonder evenwel de in de richtlijnen bedoelde formalistische plaatsingsprocedures te moeten naleven.
B.9. De wetgever heeft met de wet van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/06/2016 pub. 06/04/2021 numac 2021041098 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet inzake overheidsopdrachten type wet prom. 17/06/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016021053 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet inzake overheidsopdrachten sluiten inzake overheidsopdrachten de voorschriften voor het plaatsen van onder meer diensten grondig willen herwerken en in overeenstemming willen brengen met de bepalingen en de doelstelling van de richtlijn 2014/24/EU : « De wet van 15 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2006 pub. 15/02/2007 numac 2006021341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten type wet prom. 15/06/2006 pub. 05/02/2008 numac 2008000051 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. - Duitse vertaling sluiten betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten dient herzien te worden in het licht van de nieuwe Europese richtlijnen inzake overheidsopdrachten, meer bepaald de richtlijnen 2014/24/EU van 26 februari 2014 van het Europees Parlement en van de Raad betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van de Richtlijn 2004/18/EG (hierna richtlijn 2014/24/EU genoemd), 2014/25/EU van 26 februari 2014 van het Europees Parlement en van de Raad betreffende het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten en houdende intrekking van Richtlijn 2004/17/EG (hierna richtlijn 2014/25/EU genoemd), en richtlijn [2014/23/EU] van 26 februari 2014 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (hierna richtlijn [2014/23/EU] genoemd). Beide eerstgenoemde richtlijnen betreffen respectievelijk de opdrachten in de klassieke sectoren en in de speciale sectoren. Deze richtlijnen worden omgezet in dit ontwerp. De laatstgenoemde richtlijn betreft de concessieovereenkomsten en wordt in een afzonderlijke wet omgezet in het Belgisch recht. [...] [...] Vervolgens moet gewezen worden op de afschaffing van de voorheen onderscheiden prioritaire en niet-prioritaire diensten (diensten in Bijlagen II.A en II.B), waarbij evenwel in de richtlijn en in het ontwerp voorzien is in een versoepeld stelsel aan plaatsingsregels voor een aantal sociale en andere bijzondere diensten. [...] [...] Een aantal van de door de Europese Unie met de nieuwe regelingen nagestreefde doeleinden, werden tevens door de politieke overheden in België aangestipt als prioriteiten, zoals bijvoorbeeld een grotere deelname van de KMO's aan de overheidsopdrachten, de strijd tegen de sociale dumping, een vermindering van de administratieve lasten, aandacht voor energie-efficiëntie, grotere inachtneming van sociale en milieuclausules en aandacht voor innovatie. De regels van de richtlijnen werden dan ook omgezet voor de opdrachten onder de Europese drempels. Evenwel werd in een aantal versoepelingen voorzien.
Om al deze redenen werd de keuze gemaakt om een nieuwe wet te schrijven, eerder dan de vorige Belgische wetgeving aan te passen. In dit ontwerp van wet werden tevens heel wat meer bepalingen opgenomen dan in de vorige Belgische wetten inzake overheidsopdrachten » (Parl.
St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1541/001, pp. 4-6).
B.10. De wetgever heeft op basis van de richtlijn 2014/24/EU geoordeeld dat een aantal diensten specifiek diende te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de plaatsingsregels in de bestreden wet en dat bestaande uitsluitingen in voorgaande wetgeving dienden te worden aangepast (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1541/001, p. 52), zowel in de klassieke sectoren als in de sectoren van water- en energievoorziening.
B.11. Het bestreden artikel 28 van de bestreden wet bepaalt voor wat de klassieke sectoren betreft : « § 1. Vallen niet onder de toepassing van deze wet, onder voorbehoud van paragraaf 2, de overheidsopdrachten voor diensten betreffende : [...] 3° arbitrage- en bemiddelingsdiensten;4° een van de volgende juridische diensten : a) de vertegenwoordiging in rechte van een cliënt door een advocaat als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten, en dit in het kader van : i een arbitrage- of bemiddelingsprocedure in een lidstaat, een derde land of voor een internationale arbitrage- of bemiddelingsinstantie, of ii een procedure voor een rechter of overheidsinstantie van een lidstaat of een derde land of voor een internationale rechter of instantie;b) juridisch advies dat wordt gegeven ter voorbereiding van de procedures als bedoeld in de bepaling onder a), of indien er concrete aanwijzingen zijn en er een grote kans bestaat dat over de kwestie waarop het advies betrekking heeft, een dergelijke procedure zal worden gevoerd, mits het advies door een advocaat is gegeven in de zin van artikel 1 van voormelde richtlijn 77/249/EEG; [...]; e) andere juridische diensten die in het Rijk al dan niet incidenteel verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag; [...] § 2. De Koning kan specifieke plaatsingsregels bepalen waaraan de in de paragraaf 1, 4°, a en b, bedoelde opdrachten, in de gevallen die Hij bepaalt, onderworpen zijn ».
B.12.1. De parlementaire voorbereiding bij het bestreden artikel 28, § 1, 3°, bevat volgende toelichting : « Punt 3° betreffende overheidsopdrachten voor diensten die betrekking hebben op arbitrage- en bemiddelingsdiensten, stemt overeen met artikel 18, 5°, van de wet van 15 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2006 pub. 15/02/2007 numac 2006021341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten type wet prom. 15/06/2006 pub. 05/02/2008 numac 2008000051 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. - Duitse vertaling sluiten. Zoals blijkt uit overweging 24 van richtlijn 2014/24/EU, worden arbitrage- en bemiddelingsdiensten en andere vormen van alternatieve geschillenbeslechting gewoonlijk verleend door instanties of personen die gekozen of geselecteerd worden op een wijze die niet door de plaatsingsregels kan worden geregeld. Daarom is deze wet niet van toepassing op opdrachten voor diensten voor het verlenen van deze diensten, en dit ongeacht de benaming ervan in het nationale recht » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1541/001, p. 53).
Daaruit blijkt dat de bestreden bepaling werd overgenomen uit artikel 18, 5°, van de wet van 15 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/06/2006 pub. 15/02/2007 numac 2006021341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten type wet prom. 15/06/2006 pub. 05/02/2008 numac 2008000051 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. - Duitse vertaling sluiten, zoals ingevoegd bij artikel 15 van de wet van 5 augustus 2011 « tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 ». In de parlementaire voorbereiding bij die wet wordt vermeld : « De uitzondering voor diensten inzake arbitrage en bemiddeling is een uitzondering in het kader van het advies inzake bedrijfsvoering en beheer en aanverwante diensten » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1590/004, p. 17).
Tevens blijkt dat de wetgever zich de motivering van de Uniewetgever voor de uitsluiting van die diensten van het toepassingsgebied van de richtlijn 2014/24/EU eigen heeft gemaakt om de nationale uitsluiting te verantwoorden.
B.12.2.1. De memorie van toelichting bij het bestreden artikel 28, § 1, 4°, vermeldt met betrekking tot de uitsluiting van bepaalde juridische diensten : « Punt 4° is een nieuwe bepaling betreffende overheidsopdrachten die betrekking hebben op een van de hierna vermelde juridische diensten.
Aangezien deze diensten meestal worden verstrekt door personen die worden aangewezen of gekozen op een wijze die moeilijk te verzoenen valt met de toepassing van de plaatsingsprocedures, moeten ze worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze wet » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1541/001, pp. 53-54).
De wetgever heeft zich aldus de motivering van de Uniewetgever voor de uitsluiting van die diensten van het toepassingsgebied van de richtlijn 2014/24/EU eigen gemaakt om de nationale uitsluiting te verantwoorden.
B.12.2.2. De uitsluiting van bepaalde diensten door advocaten (artikel 28, § 1, 4°, a) en b), van de bestreden wet) en de mogelijkheid voor de Koning om voor die diensten specifieke plaatsingsregels vast te stellen (artikel 28, § 2, van de bestreden wet) werden toegelicht als volgt : « a) In de eerste plaats wordt de vertegenwoordiging in rechte van een aanbestedende overheid door een advocaat als bedoeld in artikel 1 van richtlijn 77/249/EEG van de Raad in een geschilprocedure uitgesloten.
Deze vertegenwoordiging kan plaatsvinden in een arbitrage- of bemiddelingsprocedure in een lidstaat, een derde land of voor een internationale arbitrage- of bemiddelingsinstantie, of in een procedure voor een rechter of overheidsinstantie van een lidstaat of een derde land of voor een internationale rechter of instantie. Het advies van de Raad van State om te verwijzen naar de bepalingen van intern recht waarbij de betrokken richtlijnbepaling werd omgezet, werd op dit punt niet gevolgd. In de artikelen 428 en verder van het gerechtelijk wetboek wordt weliswaar het beroep van advocaat geregeld (zie ook artikel 477quinquies en verder in verband met de vrijheid van vestiging van advocaten). Uit de voormelde bepalingen blijkt echter niet specifiek dat alleen de vertegenwoordiging in rechte wordt bedoeld. Zo heeft artikel 428 van het gerechtelijk wetboek ook betrekking op het voeren van de titel van advocaat. Bovendien heeft de betreffende uitzondering ook betrekking op de een vertegenwoordiging in rechte voor een buitenlandse rechtbank. Vandaar dan ook dat het raadzaam werd geacht, om redenen van duidelijkheid, de verwijzing naar richtlijn 77/249/EEG te behouden. b) Vervolgens gaat het om het juridisch advies dat wordt gegeven ter voorbereiding van een in punt a) bedoelde geschilprocedure of indien er concrete aanwijzingen zijn en er een grote kans bestaat dat over de kwestie waarop het advies betrekking heeft, een dergelijke procedure zal worden gevoerd, mits het advies door een advocaat is gegeven in de zin van voormelde richtlijn 77/249/EEG. De formulering in de richtlijn is tamelijk ingewikkeld. Niettemin dient eruit te worden afgeleid dat deze uitsluiting zowel betrekking heeft op het juridisch advies voorafgaand aan een geschilprocedure, als op het juridisch advies dat verband houdt met een toekomstig geschil dat evenwel niet hypothetisch mag zijn. Bijgevolg heeft de uitsluiting geen betrekking op het juridisch advies dat los van elke geschilprocedure wordt gegeven.
De uitsluitingen onder a) en b) zijn verbonden aan het ' intuitu personae-karakter ' van de betrokken dienst, die onder meer wordt gekenmerkt door een zekere vertrouwensband tussen de aanbestedende overheid en de advocaat. Het valt ook voor dat er dringende of zelfs hoogdringende gevallen zijn, wat uiteraard niet verzoenbaar is met de toepassing van een hele reeks regels. Niettemin wordt de Koning in de tweede paragraaf gemachtigd om voor de betreffende uitgesloten diensten toch specifieke plaatsingsregels uit te werken, in de door Hem te bepalen gevallen » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1541/001, pp. 54-55).
De Minister verduidelijkte de uitsluiting van de voormelde « litigation »-diensten verder als volgt : « De minister vat de procedure samen die inzake de aanstelling van advocaten van toepassing is; hij preciseert dat de aanstelling van een advocaat door een aanbestedende overheid vooralsnog onderworpen is aan de wetgeving inzake overheidsopdrachten, weze het dat in een aantal versoepelingen en afwijkingen is voorzien. Ingevolge de omzetting van de nieuwe richtlijnen inzake overheidsopdrachten worden ter zake een aantal wijzigingen doorgevoerd.
Vooreerst moet het onderscheid worden gemaakt tussen de zogenoemde litigation-diensten van advocaten (juridische diensten met betrekking tot geschillen) en de andere zogenoemde consultancy-diensten. De eerste categorie zal worden uitgesloten van het toepassingsgebied. De tweede categorie zal wel onderworpen blijven aan de plaatsingsregels van de wetgeving inzake overheidsopdrachten, zij het aan een versoepeld regelstelsel. Die nieuwe opdeling is ingegeven door Richtlijn 2014/24/EU. In artikel 10, d), i) en ii), van die Richtlijn worden de diensten die betrekking hebben op het vertegenwoordigen van cliënten in juridische procedures (de litigation-diensten), voortaan uitgesloten van het toepassingsgebied.
De Europese regelgever heeft geoordeeld dat het toepassen van plaatsingsregels niet wenselijk is ingeval een advocaat wordt aangesteld voor de uitvoering van litigation-diensten. Kenmerkend voor die diensten is immers dat ze intuitu personae zijn : het betreft meer bepaald de vertrouwensband die moet kunnen bestaan tussen de aanbestedende overheid en de advocaat met het oog op een vlotte rechtsgang. Bovendien kan men niet om de vaststelling heen dat het beheer van een geschil vaak urgent is (bijvoorbeeld de noodzaak om dringend de verdediging voor te bereiden van de aanbestedende overheid, de instelling van een dringende vordering of van een kortgedingprocedure), wat de toepassing van plaatsingsprocedures kan beletten.
Die elementen hebben tot de vaststelling geleid dat de toepassing van een stelsel aan plaatsingsregels niet de passende aanpak is bij het aanstellen van een advocaat voor litigation-diensten. Daarom werd in een uitsluiting van het toepassingsgebied voorzien.
De minister geeft aan dat in het wetsontwerp de voormelde opdeling vanuit de Europese richtlijn wordt gevolgd. Zodoende is ook in het wetsontwerp voor de betreffende litigation-diensten in een uitsluiting voorzien. Niettemin machtigt artikel 28, § 2, van het wetsontwerp de Koning ertoe, indien nodig, voor de betreffende uitgesloten diensten alsnog specifieke plaatsingsregels uit te werken.
De uitsluiting inzake litigation-diensten betreft niet alleen de vertegenwoordiging in rechte van een aanbestedende overheid door een advocaat in een geschilprocedure, maar tevens het advies dat wordt gegeven ter voorbereiding van een geschilprocedure of indien er concrete aanwijzingen bestaan en er een grote kans bestaat dat over de kwestie waarop het advies betrekking heeft, een dergelijke procedure zal worden gevoerd. Die procedure mag echter niet louter een hypothetische mogelijkheid zijn » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1541/011, pp. 10-11).
B.12.2.3. Inzake de uitsluiting van « andere juridische diensten die in het Rijk al dan niet incidenteel verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag » (artikel 28, § 1, 4°, e), van de bestreden wet) bevat de parlementaire voorbereiding volgende toelichting : « Tot slot betreft het andere juridische diensten die, in het Rijk, al dan niet incidenteel verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag, overeenkomstig artikel 51 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het is niet mogelijk om er een volledige lijst van op te maken, maar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan een inspiratiebron zijn in dit verband » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1541/001, p. 55).
B.13. Artikel 108 van de bestreden wet bepaalt voor wat de sectoren van water- en energievoorziening betreft : « Onderstaande uitsluitingen zijn van toepassing op de in de onderhavige titel bedoelde overheidsopdrachten : 1° artikel 27 met betrekking tot de overheidsopdrachten op grond van internationale voorschriften;2° artikel 28 met betrekking tot bepaalde uitsluitingen voor opdrachten voor diensten;3° artikel 29 met betrekking tot op basis van een alleenrecht geplaatste opdrachten voor diensten;4° artikel 32 met betrekking tot onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten. Echter is artikel 28, § 1, eerste lid, 10°, met betrekking tot opdrachten voor diensten inzake politieke campagnes, niet van toepassing. De uitsluiting van artikel 28, § 1, eerste lid, 2°, is slechts van toepassing op de opdrachten betreffende zendtijd of betreffende de levering van programma's die worden gegund aan aanbieders van audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten ».
B.14. De parlementaire voorbereiding bij artikel 108 bevat volgende toelichting : « De onderhavige bepaling is gericht op de omzetting van de artikelen 20 tot 22 alsook artikel 32 van richtlijn [2014/25/EU] en heeft betrekking op de uitsluitingen voor de overheidsopdrachten op grond van internationale voorschriften, een aantal specifieke uitsluitingen voor opdrachten voor diensten, de op basis van een alleenrecht geplaatste opdrachten voor diensten en tot slot de onderzoeks- en ontwikkelingsdiensten. Aangezien de betreffende uitsluitingen quasi identiek zijn in de klassieke en speciale sectoren, werd in het eerste lid eenvoudig verwezen naar de overeenkomstige artikelen uit titel 2 (klassieke sectoren).
Zoals aangegeven in het tweede lid vallen niettemin twee verschillen te signaleren. Vooreerst is de in artikel 28, 10°, bedoelde uitsluiting met betrekking tot opdrachten voor diensten inzake politieke campagnes, niet van toepassing in de speciale sectoren. Het betreft een zuiver theoretisch verschil want het is in de praktijk onmogelijk om voor de activiteiten in de speciale sectoren diensten inzake politieke campagnes te plaatsen, aangezien de betreffende diensten niet aansluiten bij deze activiteiten. Daarnaast is de in artikel 28, 2°, bedoelde uitsluiting niet in zijn geheel van toepassing. In de speciale sectoren is slechts in een uitsluiting voorzien voor opdrachten betreffende zendtijd of betreffende de levering van programma's die worden gegund aan aanbieders van audiovisuele mediadiensten of radio-omroepdiensten.
Voor nadere toelichting omtrent de betreffende uitsluitingen wordt verwezen naar de commentaar bij de artikelen 27 tot 29 en 32 » (Parl.
St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1541/001, p. 162).
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.15. De Ministerraad werpt op dat de verzoekende partijen niet over het rechtens vereiste belang beschikken om een beroep in te stellen tegen de bestreden bepalingen.
B.16. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.
B.17.1. De bestreden bepalingen hebben invloed op de voorwaarden waaronder de overheid de daarin beoogde diensten aan dienstenverstrekkers kan toewijzen en op de toegang van die dienstenverstrekkers tot overheidsaanbestedingen. Het bestaan of de ontstentenis van plaatsingsregels voor de aanschaf van diensten is immers van dien aard dat daardoor de positie van een dienstverlener op de markt voor overheidsopdrachten kan worden beïnvloed.
De verzoekende partijen moeten evenwel blijk geven van een persoonlijk en rechtstreeks belang.
B.17.2. De verzoekende partijen oefenen het beroep van advocaat of een academische functie uit. Zij kunnen in dat opzicht rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de bestreden bepalingen aangezien die bepalingen dienstverrichtingen waarvoor de verzoekende partijen zich kandidaat zouden hebben kunnen stellen en waarvoor zij bijgevolg niet de door die bepalingen geboden waarborgen zullen kunnen genieten, uitsluiten van de plaatsingsregels.
B.18. De exceptie wordt verworpen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de middelen B.19. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 28, § 1, 3° en 4°, a), b) en e), en § 2, en 108, eerste lid, 2°, van de bestreden wet en leiden twee middelen af uit de schending van de artikelen 10, 11, 23, 40, 142, 151, 160 en 161 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het beginsel van de vrijheid van dienstverlening dat is neergelegd in artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, met de artikelen 29, 56, 57, 59, 288 en 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna : VWEU), met de richtlijn 2014/24/EU en met de beginselen van zuinigheid, wettigheid en redelijkheid.
B.20. De Ministerraad voert aan dat de middelen gedeeltelijk niet ontvankelijk zouden zijn omdat door de verzoekende partijen niet duidelijk zou worden uiteengezet op welke wijze de aangehaalde bepalingen of beginselen zouden zijn geschonden.
B.21. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.
Het Hof onderzoekt de middelen in zoverre zij aan de voormelde vereisten voldoen.
B.22.1. Het eerste middel is gericht tegen artikel 28, § 1, 3°, van de bestreden wet in zoverre het de overheidsopdrachten voor diensten betreffende arbitrage- en bemiddelingsdiensten uitsluit van het toepassingsgebied van die wet, waardoor aldus een verschil in behandeling wordt gecreëerd tussen de overheidsopdrachten met betrekking tot die categorie van diensten en die met betrekking tot de andere diensten. Volgens de verzoekende partijen zou dat verschil in behandeling op geen enkele toelaatbare verantwoording berusten, in het licht van het beginsel van de vrijheid van dienstverrichting en van het zuinigheidsbeginsel.
De verzoekende partijen voeren eveneens aan dat dat verschil in behandeling niet zou kunnen worden verantwoord door de verplichting om de richtlijn 2014/24/EU om te zetten aangezien die de lidstaten niet zou verplichten in een dergelijke nationale uitsluiting te voorzien.
B.22.2. Het tweede middel heeft betrekking op artikel 28 van de bestreden wet, in zoverre het bepaalde juridische diensten die in paragraaf 1, 4°, zijn opgesomd, uitsluit van het toepassingsgebied van die wet. Vrijwel identieke grieven worden uiteengezet ter ondersteuning van dat middel.
B.23. In tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad aanvoert, zetten de verzoekende partijen aldus voldoende uiteen in welk opzicht de bestreden bepalingen de in de twee middelen bedoelde regels zouden schenden.
Ten gronde B.24.1. Zoals in B.22 wordt vermeld, voeren de verzoekende partijen in het eerste middel aan dat artikel 28, § 1, 3°, van de bestreden wet, door de overheidsopdrachten voor diensten betreffende arbitrage- en bemiddelingsdiensten van het toepassingsgebied van de wet uit te sluiten, een niet redelijk te verantwoorden verschil invoert tussen de overheidsopdrachten die betrekking hebben op die categorie van diensten en de andere overheidsopdrachten die onder het toepassingsgebied van de wet vallen en die, bijgevolg, worden onderworpen aan de regels die zij voorschrijft.
B.24.2. Volgens de verzoekende partijen zou een dergelijke uitsluiting niet kunnen worden gebaseerd op overweging 24 en artikel 10, c), van de richtlijn 2014/24/EU, waarbij in een identieke uitsluiting wordt voorzien, die wordt verantwoord door het feit dat die diensten gewoonlijk verleend worden door instanties of personen die gekozen of geselecteerd worden op een wijze die niet door de aanbestedingsvoorschriften kan worden geregeld.
B.24.3. De verzoekende partijen suggereren dat het Hof, in het geval waarin de bestreden bepaling zou voortvloeien uit het voormelde artikel 10, c), van de richtlijn 2014/24/EU, aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een prejudiciële vraag zou stellen over de geldigheid van de richtlijn zelf ten opzichte van de regels van primair Europees recht, in het bijzonder de artikelen 29, 56, 57, 59, 288 en 291 van het VWEU, alsook het beginsel van de vrijheid van dienstverlening en het zuinigheidsbeginsel.
B.25.1. In het tweede middel bekritiseren de verzoekende partijen eveneens artikel 28, § 1, 4°, van de bestreden wet, in zoverre het de juridische diensten die erin worden opgesomd, uitsluit van het toepassingsgebied van de wet en van de regelgeving met betrekking tot de overheidsopdrachten die zij bevat.
Zij zijn van mening dat een dergelijke uitsluiting niet kan worden verantwoord door overweging 25 en artikel 10, d), van de richtlijn 2014/24/EU. Die uitsluiting, die zelf bij de richtlijn is doorgevoerd, zou immers enkel worden verantwoord door een hypothetische nationale praktijk die op een petitio principii berust en geen reden van algemeen belang zou uitmaken.
B.25.2. De verzoekende partijen voeren ook hier aan dat de bij artikel 10, d), van de richtlijn 2014/24/EU bepaalde uitsluiting de vraag doet rijzen naar de geldigheid van die bepaling ten opzichte van het gelijkheidsbeginsel, de artikelen 29, 56, 57, 59, 288 en 291 van het VWEU, het beginsel van de vrijheid van dienstverlening en het zuinigheidsbeginsel, en verzoeken om prejudiciële vragen in die zin te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
B.26. Uit hetgeen in B.3 en B.4 is vermeld, blijkt dat de Uniewetgever met de richtlijn 2014/24/EU beoogde de wettelijke drempels of de uiteenlopende plaatsingsregels voor de aanschaf van diensten door overheden in de lidstaten weg te werken door een geharmoniseerd wettelijk kader vast te stellen, hetgeen de vrijheid van dienstverlening, de vrijheid van vestiging en de volledige mededinging in de dienstensector dient te waarborgen.
De lidstaten zijn derhalve verplicht de in die richtlijn bepaalde geharmoniseerde voorschriften en procedures voor de aanschaf van diensten te implementeren in nationale bepalingen.
B.27. Artikel 10, c) en d), i), ii) en v), van de richtlijn 2014/24/EU bepaalt evenwel dat de arbitrage- en bemiddelingsdiensten, de zogenaamde « litigation »-diensten, de diensten van advocaten en de rechtskundige diensten « die in de betrokken lidstaat al dan niet incidenteel verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag », worden uitgesloten van de bij de richtlijn geharmoniseerde plaatsingsregels voor diensten, hetgeen tot gevolg heeft dat lidstaten niet verplicht zijn om die specifieke diensten te onderwerpen aan de algemene plaatsingsregels, die uit de richtlijn voortvloeien.
Derhalve genieten de aanbieders van die diensten niet dezelfde waarborgen betreffende de volledige mededinging, de vrijheid van dienstverlening en de vrijheid van vestiging, als de verstrekkers van diensten die wel onder de richtlijn ressorteren.
B.28. Uit hetgeen in B.6 tot B.8 is vermeld, blijkt dat de Uniewetgever rekening heeft willen houden met de nationale verschillen bij de aanschaf van de in B.27 vermelde diensten door de overheid.
B.29. De vraag rijst of de uitsluiting van die diensten al dan niet afbreuk doet aan het door de Uniewetgever beoogde doel om de volledige mededinging, de vrijheid van dienstverlening en de vrijheid van vestiging te waarborgen bij de aanschaf van diensten door de overheid en of rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel een harmonisatie van de regels niet diende te worden uitgebreid tot de in B.27 vermelde diensten. Aldus stelt de richtlijn 2014/24/EU door de beperkte harmonisatie een verschil in behandeling in dat, gelet op de daarmee verbonden nationale beleidsvrijheid, doorwerkt in de bestreden bepalingen. Indien de Uniewetgever immers niet had voorzien in de uitsluitingen, dan hadden de in artikel 28, § 1, 3° en 4°, vermelde diensten onder de algemeen geldende plaatsingsregels geressorteerd, hetgeen de wetgever had verplicht om die regels te implementeren en derhalve dezelfde waarborgen voor de verstrekkers van de in B.27 vermelde diensten in te stellen als diegene die voor de andere dienstenverstrekkers gelden.
Het is derhalve nodig om met het oog op de beoordeling van de grondwettigheid van de bestreden bepalingen, na te gaan of artikel 10, c) en d), i), ii) en v), van de richtlijn 2014/24/EU het gelijkheidsbeginsel, al dan niet in samenhang gelezen met het subsidiariteitsbeginsel en met de artikelen 49 en 56 van het VWEU, schendt. B.30. Artikel 267 van het VWEU verleent het Hof van Justitie de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de geldigheid van de handelingen van de instellingen van de Unie.
Volgens de derde alinea ervan is een nationale rechterlijke instantie gehouden zich tot het Hof van Justitie te wenden, indien haar beslissingen - zoals deze van het Grondwettelijk Hof - volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Wanneer er twijfel is over de geldigheid van een bepaling van het Unierecht die van belang is voor de oplossing van een voor dergelijk rechtscollege hangend geschil, dient dat rechtscollege, zelfs ambtshalve, het Hof van Justitie prejudicieel te ondervragen.
Rekening houdend met het voorgaande dient, alvorens ten gronde uitspraak te doen, bijgevolg de in het dictum vermelde prejudiciële vraag te worden gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Om die redenen, het Hof, alvorens uitspraak te doen ten gronde, stelt aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vraag : Is artikel 10, c) en d), i), ii) en v), van de richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2014 « betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG » verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel, al dan niet in samenhang gelezen met het subsidiariteitsbeginsel en met de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, doordat de daarin vermelde diensten worden uitgesloten van de toepassing van de plaatsingsregels in de voormelde richtlijn die nochtans de volle mededinging en het vrije verkeer waarborgen bij de aanschaf van diensten door de overheid ? Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 29 maart 2018.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, E. De Groot