gepubliceerd op 20 juni 2018
Uittreksel uit arrest nr. 41/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6574 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 3 van de wet van 6 juli 2016 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijsta Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 41/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6574 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 3 van de
wet van 6 juli 2016Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
06/07/2016
pub.
14/07/2016
numac
2016009356
bron
wetgevende kamers, kamer van volksvertegenwoordigers
Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand
sluiten tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand (laatste zin van artikel 508/7, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij de bestreden bepaling), ingesteld door Thierry Willems en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter E. De Groot, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 december 2016 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 december 2016, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van artikel 3 van de wet van 6 juli 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/07/2016 pub. 14/07/2016 numac 2016009356 bron wetgevende kamers, kamer van volksvertegenwoordigers Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand sluiten tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de juridische bijstand (laatste zin van artikel 508/7, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij de bestreden bepaling), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 juli 2016, door Thierry Willems, Bart Staelens, Ignace Laplaese en de Orde van advocaten bij de balie te Brugge, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. E. Aspeele, advocaat bij de balie te Brugge. (...) II. In rechte (...) B.1.1. De verzoekende partijen, drie advocaten en de Orde van advocaten bij de balie te Brugge, betwisten een wijziging in de organisatie van de juridische tweedelijnsbijstand, ook bekend als de zogenaamde « pro Deo »-regeling.
B.1.2. Juridische tweedelijnsbijstand is « de juridische bijstand die wordt verleend aan een natuurlijke persoon in de vorm van een omstandig juridisch advies, bijstand al dan niet in het kader van een procedure of bijstand bij een geding met inbegrip van de vertegenwoordiging in de zin van artikel 728 » (artikel 508/1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek).
De juridische tweedelijnsbijstand wordt verleend door advocaten (artikel 446bis van hetzelfde Wetboek) en wordt georganiseerd door het bureau voor juridische bijstand dat bij elke balie is ingesteld.
B.1.3. De overheid kent vergoedingen toe aan de advocaten voor hun prestaties inzake juridische tweedelijnsbijstand, « onder de in artikel 508/19 bedoelde voorwaarden » (artikel 446bis, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
De voorwaarden voor de toekenning, het tarief en de wijze van uitbetaling van de voormelde vergoeding worden bepaald bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 december 1999Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/12/1999 pub. 29/12/2016 numac 2016000839 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende uitvoeringsbepalingen inzake de vergoeding die aan advocaten wordt toegekend in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand en inzake de subsidie voor de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende uitvoeringsbepalingen inzake de vergoeding die aan advocaten wordt toegekend in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand en inzake de subsidie voor de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand.
B.1.4. Artikel 508/7 van het Gerechtelijk Wetboek, vóór de wijziging ervan bij de bestreden bepaling, luidde : « Bij elke balie stelt de Raad van de Orde van Advocaten een bureau voor juridische bijstand in volgens de nadere regels en de voorwaarden die hij bepaalt.
Het bureau heeft onder meer tot taak om wachtdiensten te organiseren.
De Orde van Advocaten stelt jaarlijks een lijst op met de advocaten die in hoofdzaak of in bijkomende orde prestaties wensen te verrichten in het kader van de door het bureau georganiseerde juridische tweedelijnsbijstand.
De lijst vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven en die zij staven of waarvoor zij zich ertoe verbinden een opleiding te volgen die door de Raad van de Orde of de in de artikel 488 bedoelde overheden wordt georganiseerd.
Tegen de weigering tot inschrijving op de lijst kan beroep worden ingesteld overeenkomstig artikel 432bis.
Het bureau zendt de lijst van de advocaten over aan de commissie voor juridische bijstand ».
B.1.5. De bestreden bepaling heeft het derde lid van het voormelde artikel 508/7 vervangen door wat volgt : « De Orde van Advocaten stelt, volgens de nadere regels en de voorwaarden die zij bepaalt, een lijst op met de advocaten die in hoofdorde of in bijkomende orde prestaties wensen te verrichten in het kader van de door het bureau voor juridische bijstand georganiseerde juridische tweedelijnsbijstand en ze houdt deze lijst bij. De Orde kan in de verplichte inschrijving van advocaten voorzien voor zover noodzakelijk voor de doeltreffendheid van de juridische bijstand ».
B.1.6. De verzoekende partijen vragen de vernietiging van de laatste zin van het nieuwe derde lid, dat in de mogelijkheid voorziet, voor de Orde van advocaten, om advocaten buiten hun wil op te nemen in de lijst van advocaten die de juridische tweedelijnsbijstand zullen verlenen, voor zover dat noodzakelijk is voor de doeltreffendheid van de juridische bijstand.
B.2. De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden bepaling discriminerend is en onverenigbaar is met het beginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten, de standstill-verplichting, het recht op vrije arbeidskeuze en het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven.
B.3. De advocaten hebben een aanzienlijk aandeel in de rechtsbedeling.
Hun bijzonder statuut, als schakel tussen de rechtsonderhorigen en de rechtbanken, komt tot uiting in de gedragsnormen die op algemene wijze aan de leden van de balie worden opgelegd (EHRM, grote kamer, 15 december 2005, Kyprianou t. Cyprus, § 173). Het beroep van advocaat is gebaseerd op de beginselen van « waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid » (artikel 455 van het Gerechtelijk Wetboek). Advocaten oefenen vrij hun ambt uit « ter verdediging van het recht en van de waarheid » (artikel 444, eerste lid, van hetzelfde Wetboek).
In de uitoefening van hun belangrijke rol in de rechtsbedeling genieten de advocaten bepaalde privileges, zoals het pleitmonopolie.
Krachtens artikel 440, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek « hebben alleen de advocaten het recht te pleiten ». Die regel verankert het pleitmonopolie van de advocaat voor alle rechtscolleges en is aangenomen met het oog op de goede werking van de gerechtelijke instellingen (Parl. St., Kamer, 1965-1966, nr. 59/49, p. 120). De « uitzonderingen bij de wet bepaald » moeten dus strikt worden geïnterpreteerd (arrest nr. 191/2006 van 5 december 2006, B.5.2).
Gelet op hun bijzondere rol en opdracht en de daaraan verbonden privileges, mag van de advocaten worden verwacht dat zij bijdragen tot het goed functioneren van het gerecht en derhalve tot het vertrouwen van de rechtsonderhorigen in een behoorlijke rechtsbedeling, die van fundamenteel belang is in een democratische rechtsstaat (EHRM, grote kamer, 15 december 2005, Kyprianou t. Cyprus, § 173; grote kamer, 23 april 2015, Morice t. Frankrijk, § 132).
B.4. Krachtens de bestreden bepaling is de ambtshalve inschrijving van advocaten op de bedoelde lijst verantwoord door de noodzaak om de doeltreffendheid van de juridische bijstand te waarborgen en daartoe kan enkel worden overgegaan voor zover dat noodzakelijk is om dat doel te bereiken. De doeltreffendheid van de juridische tweedelijnsbijstand is gewis een legitiem doel, dat tegemoetkomt aan de verplichting van de wetgever, opgenomen in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, om de juridische bijstand te waarborgen voor diegenen die anders hun fundamenteel recht op toegang tot de rechter niet zouden kunnen uitoefenen.
B.5. Eenieder die voldoet aan de in het Gerechtelijk Wetboek vastgestelde voorwaarden heeft de vrije keuze om het beroep van advocaat al dan niet uit te oefenen. Wie voor dat beroep kiest, wordt geacht de verplichtingen die de wet aan die beroepsgroep oplegt te kennen en te aanvaarden, met inbegrip van de mogelijke verplichting om prestaties in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand te verrichten. De bestreden bepaling is bijgevolg niet in strijd met het recht op de vrije keuze van een beroepsactiviteit.
De mogelijkheid voor de Ordes om, in geval van noodzaak, te voorzien in de verplichte inschrijving van advocaten op de lijst van advocaten die de juridische tweedelijnsbijstand beoefenen, is een maatregel die relevant is om de doeltreffendheid van de juridische bijstand te waarborgen.
B.6. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens staat het verbod op dwangarbeid of verplichte arbeid, bedoeld in artikel 4.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, er niet aan in de weg dat de wet aan advocaten redelijke verplichtingen oplegt, zoals de pro-Deoverplichtingen (EHRM, 23 november 1983, Van der Mussele t.
België, § § 39-41) of het optreden als wettelijke voogd van een onbekwaamverklaarde (EHRM, 18 oktober 2011, Graziani-Weiss t.
Oostenrijk, § § 38-43). Het moet niettemin gaan om verplichtingen die binnen de normale uitoefening van het beroep van advocaat vallen. De verplichting moet bovendien haar grondslag vinden in een opvatting van sociale solidariteit en tot slot mag de opgelegde taak voor de advocaat geen onevenredige last uitmaken. De verplichtingen die de wet aan advocaten oplegt, staan tegenover bepaalde privileges die deze beroepsgroep geniet, zoals het pleitmonopolie (EHRM, 18 oktober 2011, Graziani-Weiss t. Oostenrijk, § 41).
B.7. Het verlenen van omstandige juridische adviezen, de bijstand en de vertegenwoordiging van de rechtzoekenden vormen de kern van het beroep van advocaat. De verplichting om prestaties in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand te verrichten, draagt bij tot het waarborgen van de doeltreffendheid van de juridische bijstand ten behoeve van de meest kwetsbare rechtzoekenden, wat zonder twijfel een doel van sociale solidariteit is. Doordat, enerzijds, de door de Ordes opgelegde verplichting niet in die zin kan worden geïnterpreteerd dat zij de werktijd van de betrokken advocaten volledig in beslag neemt en, anderzijds, de verrichte prestaties deels door de Staat worden vergoed, vormt de verplichting geen onevenredige last voor de advocaten die verplicht zouden zijn opgenomen op de lijst. De bestreden bepaling vormt derhalve geen verplichte arbeid die in strijd is met de in het middel aangevoerde bepalingen en schendt niet de rechten inzake de bescherming van het eigendom.
Het bedrag van de vergoeding voor de verrichte prestaties wordt bepaald in het in B.1.3 vermelde uitvoeringsbesluit, dat niet onder de toetsingsbevoegdheid van het Hof valt.
B.8. Tot de verplichte inschrijving van advocaten op de lijst van advocaten die de juridische tweedelijnsbijstand zullen verlenen, kan slechts worden beslist door de Orde van advocaten, die overeenkomstig artikel 495 van het Gerechtelijk Wetboek de gemeenschappelijke beroepsbelangen van de advocaten behartigt. De beslissing moet noodzakelijk zijn voor de doeltreffendheid van de juridische bijstand.
De bestreden bepaling waarborgt het bestaande recht op juridische bijstand. De standstill-verplichting, vervat in artikel 23 van de Grondwet, is derhalve niet geschonden.
B.9. De lijst van advocaten die de juridische tweedelijnsbijstand zullen verlenen, vermeldt de voorkeurmateries die de advocaten opgeven (artikel 508/7, vierde lid, van hetzelfde Wetboek), waarmee elk bureau voor juridische bijstand mag worden geacht rekening te houden wanneer het een advocaat aanstelt.
In de veronderstelling dat de bestreden bepaling het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven en de vrijheid van handel en nijverheid zou beperken, is die beperking evenredig met de nagestreefde doelstelling van een behoorlijke rechtsbedeling.
B.10. Het middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 29 maart 2018.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, E. De Groot