Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 juni 2018

Uittreksel uit arrest nr. 38/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6483 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 16 december 2015 tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbed Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018201799
pub.
04/06/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 38/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6483 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 16 december 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/12/2015 pub. 12/01/2016 numac 2016014002 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven sluiten tot wijziging van de wet van 21 maart 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/1991 pub. 09/01/2013 numac 2012000673 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 21/03/1991 pub. 18/01/2016 numac 2015000792 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ingesteld door de vzw « Mouvement de la Gauche Démocrate et Citoyenne » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter E. De Groot, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 11 juli 2016 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 12 juli 2016, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 16 december 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/12/2015 pub. 12/01/2016 numac 2016014002 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven sluiten tot wijziging van de wet van 21 maart 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/1991 pub. 09/01/2013 numac 2012000673 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 21/03/1991 pub. 18/01/2016 numac 2015000792 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 januari 2016) door de vzw « Mouvement de la Gauche Démocrate et Citoyenne », de vzw « Federaal Werk de Vrienden der Blinden en Slechtzienden », Lucette Royez, Freddy Dewille, Gérard Gillard, Pierre Eyben, Fabrice Dupont, Maxime Yu, Isabella Cantamessa, Marc Eyen, Nicolas Vandewynckel en Thomas Thierry, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M.-F. Lecomte, advocaat bij de balie te Charleroi. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van het onderwerp van het beroep B.1.1. Het beroep strekt tot de vernietiging van de wet van 16 december 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/12/2015 pub. 12/01/2016 numac 2016014002 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven sluiten « tot wijziging van de wet van 21 maart 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/1991 pub. 09/01/2013 numac 2012000673 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 21/03/1991 pub. 18/01/2016 numac 2015000792 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven ».

B.1.2. Met die wet wou de wetgever de wetgeving betreffende de economische overheidsbedrijven moderniseren door de versoepeling van bepaalde organisatorische beperkingen die op autonome overheidsbedrijven wegens die hoofdzakelijk werkzaam zijn in sectoren die openstaan voor mededinging, door de wijze van benoeming en de werking van de bestuursorganen van die bedrijven wanneer zij beursgenoteerd zijn, af te stemmen op de gewone regels van corporate governance die gelden voor genoteerde vennootschappen en, ten slotte, door het kader te definiëren waarbinnen de overheidsparticipatie in beursgenoteerde autonome overheidsbedrijven zou kunnen worden teruggebracht tot minder dan 50 pct. plus één aandeel (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-1287/001, p. 4).

B.2. Uit de uiteenzetting van de middelen blijkt dat het beroep tot vernietiging enkel betrekking heeft op de artikelen 12 tot 14 van de bestreden wet.

B.3. Bij artikel 9 van de voormelde wet van 16 december 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/12/2015 pub. 12/01/2016 numac 2016014002 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven sluiten, wordt in titel I van de wet van 21 maart 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/1991 pub. 09/01/2013 numac 2012000673 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 21/03/1991 pub. 18/01/2016 numac 2015000792 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten een hoofdstuk XIV ingevoegd met als opschrift « Bijzondere bepalingen betreffende beursgenoteerde autonome overheidsbedrijven ».

Bij het bestreden artikel 12 wordt in dat hoofdstuk XIV een artikel 54/7 ingevoegd, dat luidt als volgt : « § 1. In afwijking van artikel 39, § § 3 en 4, en, in voorkomend geval, van de artikelen 60/1, § 3, en 147bis, kan de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en onder de voorwaarden die Hij bepaalt, verrichtingen toestaan die tot gevolg hebben dat de deelneming van de overheid in het kapitaal van de in artikel 54/5 bedoelde autonome overheidsbedrijven daalt beneden vijftig percent plus één aandeel. Daarbij laat de Koning zich leiden door het strategisch belang van een participatie in het betrokken bedrijf, de noodzaak aan Belgische verankering, de essentiële bijdrage die het bedrijf kan leveren bij het streven naar duurzame economische groei, zijn maatschappelijk nut en de impact op de tewerkstelling.

De bevoegdheid die bij het eerste lid aan de Koning wordt opgedragen, verstrijkt op 31 december 2018. § 2. Zodra de deelneming van de overheid in het kapitaal van een in artikel 54/5 bedoeld autonoom overheidsbedrijf ingevolge de toepassing van paragraaf 1 daalt beneden vijftig percent plus één aandeel, behoort dit bedrijf niet langer tot de categorie van de autonome overheidsbedrijven en wordt het geschrapt uit de lijst van artikel 1, § 4, onverminderd de overgangsbepalingen vastgesteld krachtens artikel 54/8. Het bedrijf wordt dan een naamloze vennootschap van privaatrecht, zonder onderbreking van rechtspersoonlijkheid ».

Bij het bestreden artikel 13 wordt in hetzelfde hoofdstuk een artikel 54/8 ingevoegd, dat luidt als volgt : « Ingeval de Koning een verrichting als bedoeld in artikel 54/7, § 1, toestaat, neemt Hij, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, alle maatregelen die nodig zijn teneinde : 1° met het oog op de continuïteit van de openbare dienst, de bepalingen inzake de opdrachten van openbare dienst van het betrokken bedrijf en inzake het betreffend beheerscontract te laten doorlopen voor een overgangsperiode die ten laatste op 31 december 2020 verstrijkt;2° de wettelijke bepalingen op te heffen die samenhangen met het publiekrechtelijk statuut van het betrokken bedrijf;3° de individuele arbeidsverhoudingen te regelen tussen het betrokken bedrijf en zijn werknemers die, op de effectieve datum van de in artikel 54/7, § 1, bedoelde verrichting, deel uitmaken van het statutair personeel van het bedrijf, op zodanige wijze dat de continuïteit van de rechten van deze werknemers inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen die zijn vervat in de grondregels van het personeelsstatuut vastgesteld overeenkomstig de artikelen 34 en 35, wordt gewaarborgd;4° de toepassing te regelen van de wetten inzake de sociale zekerheid voor werknemers op de in 3° bedoelde personeelsleden, met inbegrip van de afstemming van de cumulbeperkingen inzake pensioenen op deze die gelden in de private sector;5° een passende overgangsregeling uit te werken inzake de collectieve arbeidsverhoudingen bij het betrokken bedrijf tot aan sociale verkiezingen die binnen drie jaar na de in artikel 54/7, § 1, bedoelde verrichting moeten worden gehouden ». Ten slotte wordt bij het bestreden artikel 14 in hetzelfde hoofdstuk een artikel 54/9 ingevoegd, dat luidt als volgt : « De besluiten die krachtens artikel 54/8 worden vastgesteld, kunnen de van kracht zijnde wettelijke bepalingen wijzigen, aanvullen, vervangen of opheffen.

De bevoegdheden die bij artikel 54/8 aan de Koning worden opgedragen, verstrijken op 31 december 2018. Na deze datum kunnen de besluiten vastgesteld krachtens artikel 54/8 enkel bij wet worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven.

De bepalingen die krachtens artikel 54/8, 3°, 4° en 5°, worden vastgesteld, houden op uitwerking te hebben indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen zes maanden na de datum van hun inwerkingtreding. De bekrachtiging heeft uitwerking met ingang van deze datum ».

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.4. Volgens de Ministerraad kan geen van de verzoekende partijen doen blijken van een belang bij de vernietiging van de bestreden wet omdat zij niet aantonen dat hun situatie rechtstreeks en ongunstig zou worden geraakt door die wet. De Ministerraad preciseert dat zulks enkel het geval zou kunnen zijn indien Proximus, Bpost en de NMBS zouden worden geprivatiseerd, en zodoende een vermindering met zich mee zou worden gebracht van het kwaliteitsniveau van de dienst die thans door die bedrijven wordt geleverd. De wet machtigt de Koning evenwel enkel ertoe in voorkomend geval over te gaan tot een dergelijke privatisering voor de twee eerstgenoemde bedrijven, terwijl geen enkele privatiseringsoperatie mogelijk wordt gemaakt met betrekking tot de NMBS. B.5.1. De eerste verzoekende partij, de vzw « Mouvement de la Gauche Démocrate et Citoyenne », heeft als maatschappelijk doel onrecht en elke teruggang van de rechten in het algemeen en van de sociale rechten in het bijzonder van een individu of van een gemeenschap te bestrijden, met name ten aanzien van artikel 23 van de Grondwet en van het standstill-« beginsel », door eventueel jurisdictionele procedures in te stellen teneinde de vernietiging te verkrijgen van de besluiten en van de wetten die strijdig zijn met de Grondwet of met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

De tweede verzoekende partij, de vzw « Federaal Werk de Vrienden der Blinden en Slechtzienden », heeft als maatschappelijk doel het welzijn van blinden en slechtzienden, in de meest uitgebreide en gevarieerde vormen ervan. De vereniging beweert dat de sluiting van postkantoren en stations de mobiliteit van de blinde en slechtziende gebruikers aantast.

B.5.2. De andere verzoekende partijen zijn particulieren die hun belang baseren op de uitoefening van een openbaar mandaat of van een beroep in een van de openbare sectoren waarop de bestreden wet betrekking heeft of nog op hun hoedanigheid van gebruiker van die diensten.

Zij beweren dat de bestreden bepalingen tot gevolg zullen hebben dat de kwaliteit van de dienstverlening aan de gebruikers door de betrokken overheidsbedrijven vermindert.

De vierde verzoekende partij vangt haar vierenveertigste jaar aan als statutair personeelslid binnen de Regie van Telegraaf en Telefoon, die vervolgens Belgacom en daarna Proximus is geworden. Zij preciseert eveneens dat zij er de functie van vakbondsafgevaardigde uitoefent.

B.6.1. Bij de bestreden bepalingen wordt de Koning tot 31 december 2018 ertoe gemachtigd, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, verrichtingen toe te staan die tot gevolg hebben dat de participatie van de overheid in het kapitaal van de beursgenoteerde autonome overheidsbedrijven kan worden verminderd tot onder 50 pct. plus één aandeel, waarbij die bedrijven, vanaf dat ogenblik, niet langer tot de categorie van de autonome overheidsbedrijven behoren en, bijgevolg, niet langer onder het toepassingsgebied van de wet van 21 maart 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/1991 pub. 09/01/2013 numac 2012000673 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 21/03/1991 pub. 18/01/2016 numac 2015000792 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten vallen, om volledig te worden geregeld door het privaatrecht, onder voorbehoud van overgangsbepalingen.

Verschillende bij de wet vastgestelde criteria zullen in aanmerking moeten worden genomen door de Koning : het strategisch belang van een participatie in het betrokken bedrijf, de noodzaak aan Belgische verankering, de essentiële bijdrage die het bedrijf kan leveren bij het streven naar duurzame economische groei, het maatschappelijk nut van het bedrijf en de impact op de tewerkstelling.

Zoals de Ministerraad opmerkt, en in tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partijen aanvoeren, hebben de bestreden bepalingen geen betrekking op de NMBS aangezien zij niet beursgenoteerd is.

Bij de bestreden bepalingen wordt de Koning eveneens ertoe gemachtigd, in het kader van de voormelde verrichtingen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de individuele arbeidsverhoudingen tussen het betrokken bedrijf en de personeelsleden en de toepassing van de socialezekerheidswetten te regelen en een overgangsregeling op het gebied van de collectieve arbeidsverhoudingen binnen het bedrijf uit te werken.

B.6.2. Ermee rekening houdend dat de machtiging die bij artikel 13 aan de Koning wordt verleend een weerslag kan hebben op de situatie van de personeelsleden van de betrokken bedrijven, beschikt de vierde verzoekende partij, als personeelslid van Proximus en vakbondsafgevaardigde over een belang om de vernietiging te vorderen van artikel 13 van de bestreden wet alsook van de artikelen 12 en 14 die onlosmakelijk ermee verbonden zijn.

B.7. Aangezien een van de verzoekende partijen doet blijken van een belang om de vernietiging van de bestreden bepalingen te vorderen, is het niet noodzakelijk te onderzoeken of de andere verzoekende partijen eveneens doen blijken van het vereiste belang.

Ten gronde B.8. Het eerste middel van het verzoekschrift is afgeleid uit de schending van de artikelen 74, 105 en 108 van de Grondwet. De verzoekende partijen verwijten de bestreden bepalingen de Koning onmiddellijk te machtigen om de privatisering van de beoogde overheidsbedrijven voort te zetten terwijl die bevoegdheid, volgens hen, aan de wetgever zou zijn voorbehouden.

B.9. Het Hof is niet bevoegd om rechtstreeks toe te zien op een schending van de in het middel beoogde grondwetsbepalingen.

B.10. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 7bis, 10, 11, 22bis, 23 en 23, 5°, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het « standstill-beginsel ».

De verzoekende partijen voeren aan dat de bestreden wet een rechtstreekse en ongunstige impact kan hebben op de arbeidsvoorwaarden van de werknemers rekening houdend met het opgeven van de regel van statutaire aanwerving, op de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden van de statutaire personeelsleden en op de toegang tot kwalitatief hoogstaande diensten tegen prijzen die betaalbaar zijn voor de uitkeringsgerechtigden, de personen met een beperkte mobiliteit alsook hun kinderen. In die mate zou de wet het recht om een menswaardig leven te leiden aantasten en zou zij het beschermingsniveau van een economisch, sociaal of cultureel recht verminderen zonder dat een dwingende reden van algemeen belang voorhanden is die een dergelijke aantasting rechtvaardigt.

B.11.1. Wat de schending van artikel 7bis van de Grondwet betreft, voeren de verzoekende partijen aan dat, « door aandelen te verkopen die stevige dividenden opbrengen, een kortetermijnbeleid wordt gevoerd dat bijgevolg niet in overeenstemming is met de voormelde grondwetsbepaling die de doelstellingen vastlegt van een duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieugebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties ».

B.11.2. Artikel 7bis van de Grondwet is bij de grondwetsbepaling van 25 april 2007 ingevoegd in een nieuwe titel Ibis met als opschrift « Algemene beleidsdoelstellingen van het federale België, de gemeenschappen en de gewesten ». Het Hof is niet bevoegd om rechtstreeks uitspraak te doen over de schending van die grondwetsbepaling.

B.12.1. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt : « Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.

Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.

Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.

Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind ».

B.12.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

B.12.3. Zoals de Ministerraad in zijn memorie doet opmerken, zetten de verzoekende partijen niet uiteen in welk opzicht artikel 22bis van de Grondwet zou zijn geschonden. Zij leggen immers niet uit op welke manier de bestreden bepalingen afbreuk zouden kunnen doen aan het recht van een kind op ontwikkeling.

B.12.4. In zoverre het de schending van artikel 22bis van de Grondwet aanvoert, is het middel onontvankelijk.

B.13.1. Wat de beweerde schending van artikel 23 van de Grondwet betreft, voeren de verzoekende partijen aan dat uit het bij die bepaling vastgelegde grondrecht op sociale zekerheid een standstill-verplichting kan worden afgeleid die aan de wetgever de verplichting oplegt om het recht op sociale zekerheid op positieve wijze te verwezenlijken en om geen wetten uit te vaardigen die haaks staan op de gewaarborgde rechten behalve wanneer er een reden van algemeen belang voorhanden is. Naar hun mening is het enige belang dat zou worden gediend « dat van de kapitalistische of neoliberale ideologie die op een onberedeneerde manier het terugtreden van de Staat uit de diensten aan de burger, het opgeven van de aanwerving van ambtenaren ten gunste van precaire betrekkingen, uitzendarbeid of werken als zelfstandige, en het intreden van de overheidsbedrijven op de markt nastreeft ».

B.13.2. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft om een menswaardig leven te leiden. Daartoe waarborgen de onderscheiden wetgevers, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen. Die rechten omvatten onder meer het recht op sociale bijstand alsook het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt niet wat die rechten, waarvan enkel het beginsel wordt uitgedrukt, impliceren, waarbij elke wetgever ermee is belast die rechten te waarborgen, overeenkomstig het tweede lid van dat artikel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten.

Die grondwetsbepaling verbiedt die wetgever echter niet machtigingen te verlenen aan de uitvoerende macht, voor zover die machtigingen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de wetgever het onderwerp heeft aangegeven.

B.13.3. Zoals in B.6.1 is vermeld, bevatten de bestreden bepalingen verscheidene machtigingen aan de Koning.

Volgens de parlementaire voorbereiding van het bestreden artikel 13 « [moet] het vertrek van een autonoom overheidsbedrijf uit de perimeter van de wet van 21 maart 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/1991 pub. 09/01/2013 numac 2012000673 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 21/03/1991 pub. 18/01/2016 numac 2015000792 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten [...] gepaard gaan met bepaalde overgangsregelingen die nodig zijn met name om te zorgen voor de continuïteit van de openbare dienst, een adequate bescherming van bepaalde basisrechten die het statutair personeel ontleent aan het bestaand personeelsstatuut, en een ordelijke overgang van het model van sociaal overleg in de publieke sector naar dat van de private sector » (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-1287/001, p. 12).

De bespreking van artikel 13 van de ontworpen wet geeft nog aan : « Aldus wordt voorgesteld om de Koning te machtigen om bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de volgende regelingen vast te stellen : - de bepalingen van de wet van 21 maart 1991Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/1991 pub. 09/01/2013 numac 2012000673 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Officieuze coördinatie in het Duits type wet prom. 21/03/1991 pub. 18/01/2016 numac 2015000792 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten inzake de opdrachten van openbare dienst van het betrokken bedrijf en inzake het betreffend beheerscontract te handhaven voor een overgangs periode die uiterlijk op 31 december 2020 verstrijkt; - het toepasselijke stelsel inzake de individuele arbeidsrelaties tussen het betrokken bedrijf en de bestaande statutaire personeelsleden te bepalen, op zodanige wijze dat de rechten inzake vastheid van betrekking, bezoldiging en pensioen die deze werknemers ontlenen aan de grondregels van het bestaand personeels statuut, worden beschermd; - de toepassing van de wetten op de sociale zekerheid op deze personeelsleden te regelen; en - de overgang van de organisatie van de collectieve arbeidsbetrekkingen naar het model van de private sector te regelen over een overgangsperiode van maximum drie jaar.

Deze laatste drie punten zullen vanzelfsprekend moeten worden uitgewerkt in nauwe dialoog met de representatieve vakorganisaties » (ibid, pp. 12-13).

In zijn tussenkomst voor de bevoegde commissie gaf de mininster van Ontwikkelingssamenwerking, Digitale Agenda, Telecommunicatie en Post nog aan dat de delegatie aan de Koning beperkt werd tot 2018 en bij wet zou moeten worden bekrachtigd. Er werd nog gepreciseerd dat het omvormen van overheidsbedrijven tot privébedrijven slechts zou kunnen door middel van een politieke beslissing met eerbiediging van de in artikel 12 duidelijk opgesomde randvoorwaarden. Wat het sociaal overleg betreft, onderstreepte de minister dat dit eveneens wettelijk geregeld is in privébedrijven, waarbij eventueel aparte onderhandelingen moeten plaatsvinden aangaande de afbouw van statutairen. De minister onderstreepte dat hij om de twee maanden met de erkende vakbonden overlegde. Er werden nog andere verklaringen afgelegd betreffende de vrees voor delokalisering, de vermindering van het personeelsbestand en de prijsdaling in de telecomsector (Parl.

St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1287/004, pp. 15-17).

B.13.4. Hieruit volgt dat, gelet op de door de wetgever aangevoerde algemene doelstelling, zoals omschreven in B.1.2, hij aan de Koning de bevoegdheid kon opdragen om de in de bestreden bepalingen bedoelde maatregelen te nemen.

B.13.5. Die bepalingen zijn niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet, aangezien de grenzen van de door de wetgever aan de Koning verleende machtiging voldoende nauwkeurig werden afgebakend.

B.14. Het tweede middel is niet gegrond.

B.15. Het derde middel is afgeleid uit de schending van artikel 16 van de Grondwet en van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens alsook van het evenredigheidsbeginsel.

De verzoekende partijen verwijten de bestreden bepalingen dat zij de opportuniteit van een overdracht alsook de voorwaarden inzake overdracht van de betrokken overheidsbedrijven overlaten aan de vrije en volledige beoordeling van de Koning, met schending van het beginsel van evenredigheid en wettigheid.

B.16.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling ».

Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

Aangezien die internationaalrechtelijke bepaling een draagwijdte heeft die analoog is met die van artikel 16 van de Grondwet, vormen de erin vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel met diegene die zijn ingeschreven in die grondwetsbepaling, zodat het Hof, bij zijn toetsing van de bestreden bepalingen, rekening houdt met de eerstgenoemde.

B.16.2. Zonder dat moet worden nagegaan of de bestreden bepalingen onder het toepassingsgebied van de voormelde grondwettelijke en internationale bepalingen vallen, dient te worden opgemerkt dat die bepalingen niet het eigendomsrecht van de Staat zelf willen beschermen tegen eventuele onteigeningen in de veronderstelling, quod non, dat verrichtingen die tot gevolg hebben dat de participatie van de overheid in het kapitaal van de autonome overheidsbedrijven daalt beneden vijftig percent plus één aandeel, worden beschouwd als een gedwongen beroving van het eigendomsrecht van de Staat op die goederen.

B.17. Het derde middel is niet gegrond.

B.18. Het vierde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De bestreden bepalingen worden in die zin bekritiseerd dat zij de uitvoerende macht toestaan de aandelen van de overheidsbedrijven over te dragen zonder dat er transparante procedures voor privatisering voorhanden zijn, met schending van de gelijkheid die tussen potentiële kandidaat-overnemers zou moeten heersen.

B.19.1. Het staat niet aan het Hof de wijze te vermoeden waarop de in de bestreden bepalingen vervatte machtiging in werking zal worden gesteld.

Indien de wetgever een machtiging verleent, dient ervan te worden uitgegaan dat hij de gemachtigde enkel de bevoegdheid wil verlenen om die machtiging aan te wenden op een wijze die bestaanbaar is met de bepalingen van de Grondwet waarvan het Hof de inachtneming waarborgt.

B.19.2. Het staat in voorkomend geval aan de bevoegde rechter toezicht uit te oefenen op de mate waarin de gemachtigde de hem toegekende machtiging te buiten zou zijn gegaan.

B.20. Het vierde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 29 maart 2018.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^