Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 juni 2018

Uittreksel uit arrest nr. 31/2018 van 15 maart 2018 Rolnummer 6614 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 3 augustus 2016 houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme , ingesteld door de vzw « Ligue des Droits(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit emeritus voorzitter E. De Groot, overeenkomstig artikel(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018201412
pub.
13/06/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 31/2018 van 15 maart 2018 Rolnummer 6614 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (III), ingesteld door de vzw « Ligue des Droits de l'Homme ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit emeritus voorzitter E. De Groot, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, voorzitter J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 11 februari 2017 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 februari 2017, heeft de vzw « Ligue des Droits de l'Homme », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. R. Jespers, advocaat bij de balie te Antwerpen, en Mr. J. Fermon, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (III), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 augustus 2016, tweede editie. (...) II. In rechte (...) Wat de omvang van het beroep betreft B.1.1. De Ministerraad werpt op dat de middelen beperkt zijn tot de artikelen 2 en 6 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (III) (hierna : wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten), terwijl de vernietiging wordt gevorderd van de artikelen 2 tot 6 van die wet.

B.1.2. Het Hof kan slechts uitdrukkelijk bestreden wetskrachtige bepalingen vernietigen waartegen middelen worden aangevoerd en, in voorkomend geval, bepalingen die niet worden bestreden maar die onlosmakelijk zijn verbonden met de bepalingen die moeten worden vernietigd.

Vermits de verzoekende partij uitsluitend middelen aanvoert tegen de artikelen 2 en 6 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten, is het beroep slechts ontvankelijk in zoverre het tegen die artikelen is gericht.

Wat de bestreden bepalingen betreft B.2.1. Vóór de wijziging ervan bij artikel 2 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten bepaalde artikel 140bis van het Strafwetboek, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 18 februari 2013 « tot wijziging van boek II, titel Iter van het Strafwetboek » : « Onverminderd de toepassing van artikel 140 wordt iedere persoon die een boodschap verspreidt of anderszins publiekelijk ter beschikking stelt met het oogmerk aan te zetten tot het plegen van één van de in artikel 137 bedoelde misdrijven, met uitzondering van het in artikel 137, § 3, 6°, bedoelde misdrijf, gestraft met opsluiting van vijf jaar tot tien jaar en met een geldboete van honderd euro tot vijfduizend euro, wanneer dergelijk gedrag, ongeacht of het al dan niet rechtstreeks aanstuurt op het plegen van terroristische misdrijven, het risico oplevert dat één of meer van deze misdrijven mogelijk wordt gepleegd ».

B.2.2. Artikel 2 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten wijzigt artikel 140bis van het Strafwetboek als volgt : « In artikel 140bis van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 18 februari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden ' rechtstreeks of onrechtstreeks ' worden ingevoegd tussen de woorden ' met het oogmerk ' en de woorden ' aan te zetten tot het plegen ';2° de eerste woorden ' in artikel 137 ' worden vervangen door de woorden ' in de artikelen 137 of 140sexies ';3° de woorden ', wanneer dergelijk gedrag, ongeacht of het al dan niet rechtstreeks aanstuurt op het plegen van terroristische misdrijven, het risico oplevert dat één of meer van deze misdrijven mogelijk wordt gepleegd ' worden opgeheven ». B.3.1. Vóór de wijziging bij artikel 6 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten bepaalde artikel 16, § 1, van de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de voorlopige hechtenis : « Slechts in geval van volstrekte noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid en indien het feit voor de verdachte een correctionele hoofdgevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben, kan de onderzoeksrechter een bevel tot aanhouding verlenen.

De onderzoeksrechter beslist eveneens of dit bevel tot aanhouding moet worden uitgevoerd ofwel in een gevangenis, ofwel door een hechtenis onder elektronisch toezicht. De uitvoering van de hechtenis onder elektronisch toezicht, die inhoudt dat de betrokkene, met uitzondering van toegestane verplaatsingen, voortdurend op een bepaald adres moet verblijven, vindt plaats overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels.

Deze maatregel mag niet worden getroffen met het oog op onmiddellijke bestraffing, noch met het oog op de uitoefening van enige andere vorm van dwang.

Indien het maximum van de van toepassing zijnde straf vijftien jaar opsluiting niet te boven gaat, mag het bevel slechts worden verleend als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat de in vrijheid gelaten verdachte nieuwe misdaden of wanbedrijven zou plegen, zich aan het optreden van het gerecht zou onttrekken, bewijzen zou pogen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden ».

B.3.2. Artikel 6 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten wijzigt artikel 16, § 1, vierde lid, van de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten als volgt : « Artikel 16, § 1, vierde lid, van de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de voorlopige hechtenis, wordt aangevuld met de volgende zin : ' Bij misdrijven bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek waarop het maximum van de van toepassing zijnde straf vijf jaar gevangenisstraf te boven gaat, moeten deze redenen niet vervuld zijn. ' ».

Door die wijziging kan voor terroristische misdrijven waarvoor de maximumstraf vijf jaar gevangenisstraf te boven gaat, een aanhoudingsbevel worden uitgevaardigd zodra de voorlopige hechtenis volstrekt noodzakelijk is voor de openbare veiligheid, zonder dat één van de andere redenen vermeld in artikel 16, § 1, vierde lid, van de wet van 20 juli 1990Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1990 pub. 02/12/2010 numac 2010000669 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de voorlopige hechtenis Officieuze coördinatie in het Duits sluiten voorhanden moet zijn.

B.3.3. De misdrijven bedoeld in boek II, titel Iter, van het Strafwetboek zijn de zogenaamde terroristische misdrijven, zoals gedefinieerd in artikel 137 van het Strafwetboek : « § 1. Als terroristisch misdrijf wordt aangemerkt het misdrijf bepaald in de § § 2 en 3 dat door zijn aard of context een land of een internationale organisatie ernstig kan schaden en opzettelijk gepleegd is met het oogmerk om een bevolking ernstige vrees aan te jagen of om de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, of om de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. § 2. Als terroristisch misdrijf wordt onder de voorwaarden bepaald in § 1, aangemerkt : 1° het opzettelijk doden of opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen bedoeld in de artikelen 393 tot 404, 405bis, 405ter voor zover er naar de bovengenoemde artikelen wordt verwezen, 409, § 1, eerste lid, en § § 2 tot 5, 410 voorzover er naar de bovengenoemde artikelen wordt verwezen, 417ter en 417quater;2° de gijzelneming bedoeld in artikel 347bis;3° de ontvoering bedoeld in de artikelen 428 tot 430 en 434 tot 437;4° de grootschalige vernieling of beschadiging bedoeld in de artikelen 521, eerste en derde lid, 522, 523, 525, 526, 550bis, § 3, 3°, in artikel 15 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij, en in artikel 114, § 4, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht of aanzienlijke economische schade wordt aangericht;5° het kapen van vliegtuigen bedoeld in artikel 30, § 1, 2°, van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart;6° het zich door bedrog, geweld of bedreiging jegens de kapitein meester maken van een schip, bedoeld in artikel 33 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij evenals de daden van piraterij bedoeld in artikel 3 van de wet van 30 december 2009 betreffende de strijd tegen piraterij op zee;7° de strafbare feiten bedoeld in het koninklijk besluit van 23 september 1958Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 23/09/1958 pub. 21/02/2001 numac 2001000085 bron ministerie van binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen - Duitse vertaling sluiten houdende algemeen reglement betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 februari 2000, en die strafbaar zijn gesteld door de artikelen 5 tot 7 van de wet van 28 mei 1956 betreffende ontplofbare en voor de deflagratie vatbare stoffen en mengsels en de daarmee geladen tuigen;8° de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 510 tot 513, 516 tot 518, 520, 547 tot 549, en in artikel 14 van de wet van 5 juni 1928 houdende herziening van het Tucht- en Strafwetboek voor de koopvaardij en de zeevisserij, waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht;9° de strafbare feiten bedoeld in de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;10° de strafbare feiten bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 10 juli 1978 houdende goedkeuring van het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens, opgemaakt te Londen, Moskou en Washington op 10 april 1972;11° de poging, in de zin van de artikelen 51 tot 53, tot het plegen van de in deze paragraaf bedoelde wanbedrijven. § 3. Als terroristisch misdrijf wordt onder de voorwaarden bepaald in § 1 eveneens aangemerkt : 1° andere dan in § 2 bedoelde grootschalige vernieling of beschadiging, of het veroorzaken van een overstroming van een infrastructurele voorziening, een vervoerssysteem, een publiek of privaat eigendom, waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht of aanzienlijke economische schade wordt aangericht;2° het kapen van andere transportmiddelen dan bedoeld in het 5° en 6° van § 2;3° het vervaardigen, bezitten, verwerven, vervoeren, of leveren van kernwapens of chemische wapens, het gebruik van kernwapens, biologische of chemische wapens, alsmede het verrichten van onderzoek in en het ontwikkelen van chemische wapens;4° het laten ontsnappen van gevaarlijke stoffen waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht;5° het verstoren of onderbreken van de toevoer van water, elektriciteit of andere essentiële natuurlijke hulpbronnen waardoor mensenlevens in gevaar worden gebracht;6° de bedreiging met het plegen van één van de strafbare feiten bedoeld in § 2 of in deze paragraaf ». Ten gronde Ten aanzien van het tweede middel B.4. Het tweede middel is afgeleid uit de schending door artikel 2 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten, van de artikelen 19 en 27 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 19 en 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met de artikelen 11, 12 en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met artikel 3, lid 1, a), van het kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding, zoals ingevoegd bij artikel 1, punt 1, van het kaderbesluit 2008/919/JBZ van 28 november 2008 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding, met artikel 5, lid 1, van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme en met de overwegingen 13 en 14 en artikel 2 van het kaderbesluit 2008/919/JBZ van 28 november 2008 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding, doordat de bestreden bepaling de vrijheid van meningsuiting en het recht van vereniging zou schenden.

B.5.1. De artikelen 19 en 27 van de Grondwet bepalen respectievelijk : «

Art. 19.De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd ». «

Art. 27.De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen ».

B.5.2. Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of door te geven, zonder inmenging van overheidswege en ongeacht grenzen. Dit artikel belet niet dat Staten radio-omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen kunnen onderwerpen aan een systeem van vergunningen. 2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, welke bij de wet worden voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen ». Artikel 11 van hetzelfde Verdrag bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. 2. De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.Dit artikel verbiedt niet, dat wettige beperkingen worden aangebracht in de uitoefening van deze rechten door leden van de gewapende macht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat ».

B.5.3. Artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt : « 1. Een ieder heeft het recht zonder inmenging een mening te koesteren. 2. Een ieder heeft het recht op vrijheid van meningsuiting;dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook op te sporen, te ontvangen en door te geven, ongeacht grenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn keuze. 3. Aan de uitoefening van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde rechten zijn bijzondere plichten en verantwoordelijkheden verbonden.Deze kan derhalve aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen beperkingen die bij de wet worden voorzien en nodig zijn : a) in het belang van de rechten of de goede naam van anderen;b) in het belang van de nationale veiligheid of ter bescherming van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden ». Artikel 22 van hetzelfde Verdrag bepaalt : « 1. Een ieder heeft het recht op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. 2. De uitoefening van dit recht kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, welke bij de wet zijn voorgeschreven en die in een democratische samenleving geboden zijn in het belang van de nationale veiligheid of de openbare veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.Dit artikel belet niet het opleggen van wettige beperkingen aan leden van de strijdmacht en van de politie in de uitoefening van dit recht. 3. Geen bepaling in dit artikel geeft de Staten die partij zijn bij het Verdrag van 1948 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht de bevoegdheid wettelijke maatregelen te treffen, die de in dat Verdrag voorziene waarborgen in gevaar zouden brengen, of de wet zodanig toe te passen dat deze in gevaar zouden worden gebracht ». B.5.4. Artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. 2. De vrijheid en de pluriformiteit van de media worden geëerbiedigd ». Artikel 12 van hetzelfde Handvest bepaalt : « 1. Eenieder heeft op alle niveaus, met name op politiek, vakverenigings- en maatschappelijk gebied, het recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, hetgeen mede omvat eenieders recht, ter bescherming van zijn belangen samen met anderen vakverenigingen op te richten of zich daarbij aan te sluiten. 2. Politieke partijen op het niveau van de Unie dragen bij tot de uiting van de politieke wil van de burgers van de Unie ». B.5.5. Artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « 1. Beperkingen op de uitoefening van de in dit Handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. [...] 3. Voor zover dit Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend.Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt ».

B.5.6. In zoverre het recht op vrijheid van meningsuiting daarin wordt erkend, hebben artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 11, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten een draagwijdte die analoog is aan die van artikel 19 van de Grondwet, waarin de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten wordt erkend.

De door die bepalingen verstrekte waarborgen vormen in die mate dan ook een onlosmakelijk geheel.

B.5.7. In zoverre het recht op vrijheid van vereniging daarin wordt erkend, hebben artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 12, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten een draagwijdte die analoog is aan die van artikel 27 van de Grondwet, waarin het recht van vereniging wordt erkend.

De door die bepalingen verstrekte waarborgen vormen in die mate dan ook een onlosmakelijk geheel.

B.6. De vrijheid van meningsuiting, gewaarborgd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, is één van de doelstellingen van de in artikel 11 van hetzelfde Verdrag erkende vrijheid van vereniging (EHRM, 30 juni 2009, Herri Batasuna en Barasuna t. Spanje, § 74; grote kamer, 12 augustus 2011, Palomo Sssnchez en anderen t. Spanje, § 52; 25 september 2012, Trade Union of the Police in the Slovak Republic en anderen t. Slowakije, § 51; 18 juni 2013, Gün en anderen t. Turkije, § 76; 8 juli 2014, Nedim Sener t. Turkije, § 112). Vermits de vrijheid van meningsuiting een van de pijlers is van een democratische samenleving, dienen de beperkingen op de vrijheid van meningsuiting op strikte wijze te worden geïnterpreteerd. Er moet worden aangetoond dat de beperkingen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving, aan een dwingende maatschappelijke behoefte beantwoorden en evenredig blijven aan de wettige doelstellingen die daarmee worden nagestreefd.

B.7.1. In artikel 140bis van het Strafwetboek, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten, wordt de verspreiding van bepaalde boodschappen of elke andere wijze om ze publiekelijk ter beschikking te stellen met het oogmerk aan te zetten tot het plegen van een terroristisch misdrijf, als een misdrijf aangemerkt, ongeacht of die verspreiding al dan niet een risico inhoudt dat één of meer terroristische misdrijven mogelijk worden gepleegd.

De bestreden bepaling vormt derhalve een beperking op de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting.

B.7.2. Bij zijn arrest nr. 9/2015 van 28 januari 2015 heeft het Hof geoordeeld dat het oorspronkelijke artikel 140bis van het Strafwetboek geen onverantwoorde aantasting van de vrijheid van meningsuiting inhield : « B.25.4. Enerzijds, is het in een democratische samenleving noodzakelijk de waarden en de beginselen die aan het Europees Verdrag voor de rechten van de mens ten grondslag liggen, te beschermen tegen personen of groeperingen die die waarden en beginselen trachten te ondergraven, door het aanzetten tot het plegen van geweld en dienvolgens het plegen van terroristische handelingen (EHRM, 23 september 2004, Feriduin t. Turkije, § 27; 8 juli 1999, Sürek t.

Turkije, § 63; 19 december 2006, Falakaoglu en Saygili t. Turkije, § 28). Ingeval een uitgedrukte mening het stellen van terroristische handelingen rechtvaardigt, teneinde de doestellingen van de auteur welke die mening erop na houdt, te bereiken, vermag de nationale overheid beperkingen op te leggen aan de vrije meningsuiting (EHRM, 8 juli 2014, Nedim Sener t. Turkije, § 116). De wetgever heeft in dat verband geoordeeld dat die mogelijkheid niet zo ver reikte dat werd toegestaan dat de strafbaarstelling van de publieke aanzetting tot het plegen van terroristische handelingen kon leiden tot de bestraffing van handelingen die geen enkel verband houden met het terrorisme, ' waardoor de vrijheid van meningsuiting gevaar loopt aangetast te worden ' (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2502/001, p. 12). Die bekommernis is weergegeven in de artikelen 139, tweede lid, en 141ter van het Strafwetboek.

B.25.5. Anderzijds, dient de rechter, zoals opgemerkt in B.17.3, rekening te houden met de identiteit van de persoon die de boodschap verspreidt of anderszins publiekelijk ter beschikking stelt, met de ontvanger ervan, met de aard van de boodschap en met de context waarin zij wordt geformuleerd. De rechter die deze boodschap moet beoordelen, zal de persoon die ze verspreidt of anderszins publiekelijk ter beschikking stelt slechts kunnen bestraffen wanneer deze heeft gehandeld met het bijzonder opzet aan te zetten tot het plegen van terroristische misdrijven. Niettegenstaande aan de rechter een ruime beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten, zal hij in geen geval een veroordeling kunnen uitspreken die een ongerechtvaardigde aantasting van de vrijheid van meningsuiting met zich zou meebrengen ».

B.7.3. Uit de parlementaire voorbereiding van het oorspronkelijke artikel 140bis van het Strafwetboek blijkt dat de risicovereiste beschouwd werd als een garantie tegen de bestraffing van handelingen die geen enkel verband hebben met het terrorisme : « Er moet absoluut nader worden bepaald dat de strafbaarstelling van de publieke aanzetting tot het plegen van terroristische handelingen niet mag leiden tot de bestraffing van handelingen die geen enkel verband hebben met het terrorisme en waardoor de vrijheid van meningsuiting gevaar loopt aangetast te worden.

Daarom is het belangrijk te beklemtonen dat deze strafbaarstelling slechts die situatie mag beogen waarin er ernstige aanwijzingen zijn dat een gevaar bestaat dat een terroristisch misdrijf gepleegd zou worden » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2502/001, p. 12).

B.7.4. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepaling blijkt dat het schrappen van de risicovereiste bedoeld is om het bewijs van het aanzetten tot terrorisme te vereenvoudigen, omdat de strekking van die vereiste niet duidelijk zou zijn : « Die formulering is afkomstig uit het verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme, dat de strafbaarstelling van het aanzetten tot terrorisme oplegt. De strekking van die beperking is evenwel niet duidelijk en maakt het leveren van het bewijs van het bestaan van dat element tot een lastige opgave » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1951/001, p. 8).

B.7.5. Bij zijn arrest nr. 9/2015 van 28 januari 2015 heeft het Hof geoordeeld dat de verwijzing naar het risico dat een of meer van de in die bepaling bedoelde misdrijven worden gepleegd, in het toenmalige artikel 140bis van het Strafwetboek, voldoende duidelijk was omschreven om verzoenbaar te zijn met het wettigheidsbeginsel, en dat het aan de rechter staat zijn beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen en te onderzoeken of dat risico steunt op « ernstige aanwijzingen » door rekening te houden met de identiteit van de persoon die de boodschap verspreidt of publiekelijk ter beschikking stelt, de ontvanger ervan, de aard ervan en de context waarin zij wordt geformuleerd.

B.7.6. De behoefte om de bewijsvoering te vereenvoudigen, verantwoordt niet dat een persoon veroordeeld kan worden tot een gevangenisstraf van vijf tot tien jaar en een geldboete van honderd euro tot vijfduizend euro voor het aanzetten tot terrorisme, ook wanneer er geen ernstige aanwijzingen zijn dat het risico bestaat dat een terroristisch misdrijf zou kunnen worden gepleegd. De bestreden bepaling is niet noodzakelijk in een democratische samenleving en zij beperkt de vrijheid van meningsuiting op onevenredige wijze.

B.7.7. Ter zake dient overigens te worden opgemerkt dat artikel 3 van het kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding, gewijzigd bij het kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008, zulk een risico vereist. In dat kaderbesluit wordt immers verstaan onder het « publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf » : « de verspreiding, of het anderszins beschikbaar maken, van een boodschap aan het publiek, met het oogmerk aan te zetten tot het plegen van een strafbaar feit, in de zin van artikel 1, lid 1, onder a) tot en met h), indien deze gedraging, ongeacht of daarmee al dan niet rechtstreeks terroristische misdrijven worden bepleit, het gevaar oplevert dat één of meer van dergelijke misdrijven zouden kunnen worden gepleegd » (artikel 3, lid 1, a)). Hetzelfde geldt voor de richtlijn 2017/541/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 « inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad », waaraan uiterlijk op 8 september 2018 moet zijn voldaan. Artikel 5 van die richtlijn bepaalt : « De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verspreiding of het op andere wijze met enigerlei middel, online zowel als offline, beschikbaar maken van een boodschap aan het publiek, met het oogmerk aan te zetten tot het plegen van een van de in artikel 3, lid 1, onder a) tot en met i), genoemde misdrijven, strafbaar wordt gesteld indien er sprake is van opzet en door een dergelijke handeling het plegen van terroristische misdrijven direct of indirect, zoals door het verheerlijken van terroristische daden, wordt bepleit, waardoor het gevaar ontstaat dat een of meer van dergelijke misdrijven gepleegd zouden kunnen worden ».

Overweging 10 van die richtlijn luidt : « Het misdrijf ' publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf ' omvat onder meer de verheerlijking of rechtvaardiging van terrorisme en de verspreiding online of offline van boodschappen of beelden, onder meer boodschappen of beelden die betrekking hebben op de terrorismeslachtoffers, als middel om steun te vergaren voor de terroristische zaak of de bevolking ernstig vrees aan te jagen. Een dergelijk gedrag dient strafbaar te zijn als zij het gevaar oplevert dat terroristische daden zouden kunnen worden gepleegd. In elk concreet geval dient bij het afwegen van de aanwezigheid van een dergelijk gevaar rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, zoals de auteur en de geadresseerde van de boodschap, en de context waarin de handeling werd gesteld. Bij de toepassing van de bepaling betreffende het publiekelijk uitlokken in overeenstemming met het nationale recht dienen eveneens de omvang en de geloofwaardigheid van het gevaar in aanmerking te worden genomen ».

Overweging 40 van die richtlijn luidt : « Niets in deze richtlijn mag zo worden uitgelegd dat het een beperking of belemmering ten doel zou hebben van de verspreiding van informatie voor wetenschappelijke, academische of rapportagedoeleinden. Het uitdrukking geven aan radicale, polemische of controversiële standpunten in het publieke debat over gevoelige politieke kwesties valt buiten de reikwijdte van deze richtlijn en, met name, buiten de omschrijving van het publiekelijk uitlokken van het plegen van terroristische misdrijven ».

B.8. Het tweede middel is gegrond en bijgevolg dient artikel 2, 3°, van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten te worden vernietigd.

B.9. Nu een toetsing aan de overige in het middel aangehaalde referentienormen niet zou kunnen leiden tot een ruimere vernietiging, is er geen aanleiding om het tweede middel in dat opzicht te onderzoeken.

Ten aanzien van het eerste middel B.10. Het eerste middel is afgeleid uit de schending door artikel 2 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten, van de artikelen 12, tweede lid, en 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 7.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 15, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met de artikelen 49, lid 1, en 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met artikel 3, lid 1, a), van het kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding, zoals ingevoegd bij artikel 1, punt 1, van het kaderbesluit 2008/919/JBZ van 28 november 2008 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding, met artikel 5, lid 1, van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme en met overweging 15 en artikel 3, lid 1, van het kaderbesluit 2008/919/JBZ van 28 november 2008 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding.

B.11.1. Artikel 12, tweede lid, van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan worden vervolgd dan in de gevallen die de wet bepaalt [...] ».

B.11.2. Artikel 7.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin zal een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was ».

B.11.3. Artikel 15, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt : « Niemand kan worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin, mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien, na het begaan van het strafbare feit de wet mocht voorzien in de oplegging van een lichtere straf, dient de overtreder daarvan te profiteren ».

B.11.4. Artikel 49, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde van het handelen of nalaten. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien de wet na het begaan van het strafbare feit in een lichtere straf voorziet, is die van toepassing ».

B.11.5. In zoverre zij vereisen dat elk misdrijf bij de wet moet worden voorzien, hebben artikel 7.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 49, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 15, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten een draagwijdte die analoog is aan die van artikel 12, tweede lid, van de Grondwet.

De door die bepalingen verstrekte waarborgen vormen in die mate dan ook een onlosmakelijk geheel.

B.12. In het eerste onderdeel klaagt de verzoekende partij aan dat artikel 2 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten het wettigheidsbeginsel in strafzaken schendt, doordat die bepaling de verwijzing in artikel 140bis van het Strafwetboek naar het risico dat één of meer van de in die bepaling bedoelde misdrijven worden gepleegd, opheft.

Nu dat onderdeel niet tot een ruimere vernietiging kan leiden dan de vernietiging bedoeld in B.8, is er geen aanleiding om het eerste middel in dat opzicht te onderzoeken.

B.13.1. In het tweede onderdeel voert de verzoekende partij aan dat artikel 2, 1°, van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten het wettigheidsbeginsel in strafzaken schendt, doordat het in artikel 140bis van het Strafwetboek de woorden « rechtstreeks of onrechtstreeks » invoegt tussen de woorden « met het oogmerk » en de woorden « aan te zetten tot het plegen ».

B.13.2. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het een formele aanpassing betreft, die bedoeld is om te vermijden dat de vermelding van het rechtstreeks of onrechtstreeks karakter van het aanzetten tot het plegen van terroristische misdrijven verloren gaat door de opheffing van de woorden « , wanneer dergelijk gedrag, ongeacht of het al dan niet rechtstreeks aanstuurt op het plegen van terroristische misdrijven, het risico oplevert dat één of meer van deze misdrijven mogelijk wordt gepleegd » : « Het plegen van dat misdrijf vereist steeds bijzonder opzet, zoals blijkt uit de bewoordingen ' met het oogmerk rechtstreeks of onrechtstreeks aan te zetten tot het plegen van een terroristisch misdrijf '. De bewoordingen ' rechtstreeks of onrechtstreeks ' worden in dat deel van de omschrijving van het misdrijf toegevoegd om die verduidelijking, die thans aan het eind van artikel 140bis vermeld staat, niet verloren te laten gaan » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1951/001, p. 8).

B.14. Bij zijn arrest nr. 9/2015 van 28 januari 2015 heeft het Hof geoordeeld : « B.17.2. ' Aansturen ' betekent trachten te bereiken of verkrijgen (in het Frans : ' préconiser '). Door het gedrag strafbaar te stellen dat al dan niet rechtstreeks aanstuurt op het plegen van terroristische misdrijven, stelt de bestreden bepaling de persoon die de boodschap verspreidt of publiekelijk ter beschikking stelt, in staat te weten dat hij een misdrijf pleegt, ongeacht of die boodschap duidelijk (rechtstreeks aansturen) of onduidelijk (onrechtstreeks aansturen) zegt dat terroristische misdrijven moeten worden gepleegd, hetgeen de rechter moet beoordelen op grond van alle gegevens van de zaak ».

Die interpretatie is niet gewijzigd door de bestreden bepaling. Het tweede onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

B.15. Het derde onderdeel is afgeleid uit een schending van het beginsel van evenredigheid van straffen, doordat door het wegvallen van de risicovereiste ook minder zware feiten strafbaar worden gesteld, zonder dat de minimumstraf van vijf jaar opsluiting werd verlaagd.

Nu dat onderdeel niet tot een ruimere vernietiging kan leiden dan de vernietiging bedoeld in B.8, is er geen aanleiding om het middel in dat opzicht te onderzoeken.

Ten aanzien van het derde middel B.16. Het derde middel is afgeleid uit de schending door artikel 6 van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten van de artikelen 11 en 12 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat de bestreden bepaling de beoordelingsvrijheid van de rechter met betrekking tot de voorlopige hechtenis op ongeoorloofde wijze zou beperken voor een categorie misdrijven, namelijk de zogenaamde terroristische misdrijven, zonder dat dit onderscheid op een objectief, relevant en duidelijk criterium zou berusten.

B.17. Aangezien de verzoekende partij geen aanknopingspunt met de tenuitvoerlegging van het recht van de Unie aantoont, is het middel niet ontvankelijk in zoverre het is afgeleid uit de schending van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

B.18.1. Na de herziening ervan op 24 oktober 2017 bepaalt artikel 12, derde lid, van de Grondwet : « Behalve bij ontdekking op heterdaad kan niemand worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter dat uiterlijk binnen achtenveertig uren te rekenen van de vrijheidsberoving moet worden betekend en enkel tot voorlopige inhechtenisneming kan strekken ».

Artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid.

Niemand mag van zijn vrijheid worden beroofd, behalve in de navolgende gevallen en langs wettelijke weg : a) indien hij op rechtmatige wijze wordt gevangen gehouden na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter;b) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen wordt gehouden, wegens weigering een overeenkomstig de wet door een rechter gegeven bevel op te volgen of teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren;c) indien hij op rechtmatige wijze is gearresteerd of gevangen gehouden ten einde voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid, wanneer redelijke termen aanwezig zijn om te vermoeden, dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat het noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan;d) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van een minderjarige met het doel in te grijpen in zijn opvoeding of in het geval van zijn rechtmatige gevangenhouding, ten einde hem voor het bevoegde gezag te geleiden;e) in het geval van rechtmatige gevangenhouding van personen die een besmettelijke ziekte zouden kunnen verspreiden, van geesteszieken, van verslaafden aan alcohol of verdovende middelen of van landlopers;f) in het geval van rechtmatige arrestatie of gevangenhouding van personen ten einde hen te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of indien tegen hen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is. [...] 3. Eenieder die gearresteerd is of gevangen wordt gehouden, overeenkomstig lid 1 c) van dit artikel moet onmiddellijk voor een rechter worden geleid of voor een andere autoriteit die door de wet bevoegd verklaard is om rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden gesteld.De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor de verschijning van de betrokkene in rechte. [...] ».

B.18.2. Gelet op het fundamentele belang van de habeas corpus dienen alle beperkingen op de individuele vrijheid restrictief te worden geïnterpreteerd en dient hun grondwettigheid met de grootste omzichtigheid te worden onderzocht.

B.18.3. Wanneer een verdragsbepaling die België bindt, een draagwijdte heeft die analoog is aan die van één van de grondwetsbepalingen waarvan de toetsing tot de bevoegdheid van het Hof behoort en waarvan de schending wordt aangevoerd, vormen de waarborgen vervat in die verdragsbepaling een onlosmakelijk geheel met de waarborgen die in de betrokken grondwetsbepalingen zijn opgenomen.

B.18.4. Vermits zowel artikel 12 van de Grondwet als artikel 5 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens het recht op individuele vrijheid waarborgen, dient het Hof, bij de toetsing aan de in het derde middel aangehaalde grondwetsbepaling, rekening te houden met de voormelde verdragsbepalingen.

B.19.1. In de parlementaire voorbereiding werd de bestreden bepaling als volgt verantwoord : « De doelstelling te voorkomen dat misdrijven worden gepleegd veeleer dan ze te moeten straffen zodra zij worden gepleegd, is weliswaar niet eigen aan de strijd tegen het terrorisme maar betreft alle misdrijven.

De enorme weerslag van het terrorisme op de maatschappij in haar geheel versterkt in vergelijking met de andere misdrijven evenwel de noodzakelijkheid om maatregelen ter bescherming van de maatschappij mogelijk te maken in het kader van de strafrechtspleging en vóór de fase van de veroordeling en van de strafuitvoering.

Dat specifieke kenmerk van de aanpak van het terrorisme door het strafrecht verklaart de behoefte om de mogelijkheid te bieden dat een beroep wordt gedaan op de voorlopige hechtenis voor de terroristische misdrijven die worden gestraft met meer dan vijf jaar gevangenisstraf volgens dezelfde regeling als voor andere misdrijven die strafbaar zijn met zwaardere straffen.

Er moet evenwel worden onderstreept dat de voorgestelde wijziging niet tot gevolg heeft dat de voorlopige hechtenis mogelijk wordt gemaakt zodra er ernstige aanwijzingen van schuld aan een terroristisch misdrijf zijn. Het vermoeden van onschuld heeft ten gevolge dat de voorlopige hechtenis een afwijkende maatregel moet blijven. Er moet steeds worden bewezen dat de voorlopige hechtenis in dat geval noodzakelijk is om de openbare veiligheid te beschermen » (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1951/001, p. 12).

B.19.2. Bepaalde zware misdrijven kunnen door de reactie die ze bij het publiek uitlokken, maatschappelijke onrust met zich meebrengen die de voorlopige hechtenis kan verantwoorden, indien die voorlopige hechtenis uitdrukkelijk wordt gemotiveerd door een concrete en actuele dreiging voor de openbare orde (EHRM, 16 juli 2009, Prencipe t.

Monaco, § § 79-81).

Zoals opgemerkt door de afdeling wetgeving van de Raad van State, wordt door de bestreden bepaling niet geraakt aan de andere inhoudelijke en procedurele voorwaarden waaronder de voorlopige hechtenis door de onderzoeksrechter kan worden bevolen (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1951/001, p. 16).

Bovendien is de onderzoeksrechter nooit ertoe gehouden een persoon in hechtenis te nemen en verandert de bestreden bepaling niets aan de voorwaarde dat de voorlopige hechtenis volstrekt noodzakelijk moet zijn voor de openbare veiligheid.

De wetgever heeft bijgevolg niet op onevenredige wijze afbreuk gedaan aan de rechten van de betrokken personen.

B.20. Het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 2, 3°, van de wet van 3 augustus 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/08/2016 pub. 11/08/2016 numac 2016009405 bron federale overheidsdienst justitie 3 AUGUSTUS 2016 - Wet houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (1) type wet prom. 03/08/2016 pub. 07/09/2016 numac 2016014249 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen inzake mobiliteit sluiten houdende diverse bepalingen ter bestrijding van terrorisme (III); - verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 15 maart 2018.

De griffier, P.-Y. Dutilleux, De voorzitter, E. De Groot

^