Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 november 2017

Uittreksel uit arrest nr. 98/2017 van 19 juli 2017 Rolnummer : 6477 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel. Het Grondwettelijk Hof, sa wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2017204816
pub.
22/11/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 98/2017 van 19 juli 2017 Rolnummer : 6477 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 28 juni 2016Relevante gevonden documenten type arrest prom. 28/06/2016 pub. 28/07/2016 numac 2016003233 bron federale overheidsdienst financien Besluit van de Voorzitter van het Directiecomité tot wijziging van het besluit van de Voorzitter van het Directiecomité van 9 december 2015 tot oprichting van de KMO Centra en het Centrum Buitenland binnen de Administratie Kleine en Middelgrote Ondernemingen van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit en tot vaststelling van hun zetel en hun materiële en territoriale bevoegdheid sluiten in zake de nv « Pellikaan Bouwbedrijf » tegen de vereniging van mede-eigenaars « Résidence Jardins de Babylone » en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 juli 2016, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat deze bepalingen voorzien in een vervaltermijn van tien jaar die afwijkt van de gemeenrechtelijke verjaringsregel voor persoonlijke rechtsvorderingen (destijds artikel 2262 van het Burgerlijk Wetboek en thans artikel 2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek), zodat de rechtsvordering van een opdrachtgever die te maken heeft met een ernstig gebrek dat de stevigheid van het gebouw in gevaar brengt, minder gunstig wordt behandeld dan de rechtsvordering van de opdrachtgever die bij de voorlopige oplevering-aanvaarding een opmerking heeft gemaakt over een zichtbaar gebrek dat de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengt of van de opdrachtgever die zich beklaagt over een verborgen gebrek dat de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, in de interpretatie dat die bepalingen voorzien in een vervaltermijn van tien jaar die afwijkt van de gemeenrechtelijke verjaringstermijn voor persoonlijke rechtsvorderingen (destijds artikel 2262, thans artikel 2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek), zodat de rechtsvordering van de opdrachtgever van bouwwerken die te maken heeft met een ernstig gebrek dat de stevigheid van het gebouw in gevaar brengt, minder gunstig wordt behandeld dan de rechtsvordering van de opdrachtgever die bij de voorlopige oplevering-aanvaarding een opmerking heeft gemaakt over een zichtbaar gebrek dat de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengt of dan de rechtsvordering van de opdrachtgever die zich beklaagt over een verborgen gebrek dat de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengt.

B.2. Artikel 1792 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Indien een gebouw dat tegen vaste prijs is opgericht, geheel of gedeeltelijk teniet gaat door een gebrek in de bouw, zelfs door de ongeschiktheid van de grond, zijn de architect en de aannemer daarvoor gedurende tien jaren aansprakelijk ».

Artikel 2270 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Na verloop van tien jaren zijn architecten en aannemers ontslagen van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid ».

Artikel 2262bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Alle persoonlijke rechtsvorderingen verjaren door verloop van tien jaar ».

B.3.1. Volgens de Ministerraad zou het antwoord op de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet nuttig zijn voor de beslechting van het bodemgeschil, vermits de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek op dat geschil klaarblijkelijk niet van toepassing zouden zijn.

B.3.2. In de regel komt het de verwijzende rechter die het Hof een vraag stelt toe vast te stellen welke de normen zijn die toepasselijk zijn op het aan hem voorgelegde geschil, en, algemener, na te gaan of het antwoord op een prejudiciële vraag nuttig is om dat geschil te beslechten. Enkel wanneer het antwoord klaarblijkelijk niet nuttig is om het geschil te beslechten, met name omdat de in het geding zijnde normen klaarblijkelijk niet erop van toepassing zijn, vermag het Hof te beslissen dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft, wat te dezen niet het geval is.

De exceptie wordt verworpen.

B.4.1. In de interpretatie van de verwijzende rechter voorzien de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek in een van het gemeen recht afwijkende, tienjarige vervaltermijn voor de rechtsvordering van de opdrachtgever van bouwwerken die geconfronteerd wordt met een ernstig gebrek dat de stevigheid van het gebouw in gevaar brengt.

B.4.2. Het staat in de regel aan de verwijzende rechter om de bepalingen die hij van toepassing acht te interpreteren, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling, wat te dezen niet het geval is. Het Hof van Cassatie is eveneens van oordeel dat de in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn een « fatale termijn » is die niet geschorst noch gestuit kan worden (Cass., 22 december 2006, Arr.

Cass., 2006, nr. 670).

Het Hof onderzoekt het verschil in behandeling dan ook in de interpretatie van de verwijzende rechter.

B.5.1. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden, houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.5.2. In tegenstelling tot de vordering van de opdrachtgever van bouwwerken die geconfronteerd wordt met een gebrek dat de stevigheid van het gebouw niet in gevaar brengt, zij het een zichtbaar gebrek waarvoor bij de oplevering voorbehoud werd gemaakt, dan wel een verborgen gebrek, waarop de verjaringstermijn van tien jaar, bepaald in artikel 2262bis, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is, termijn die kan worden gestuit of geschorst, is op de vordering van de opdrachtgever die geconfronteerd wordt met een ernstig gebrek dat de stevigheid van het gebouw in gevaar brengt, de vervaltermijn van tien jaar, bepaald in de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing, termijn die niet kan worden gestuit of geschorst. Het Hof dient na te gaan of dat verschil in behandeling geen onevenredige beperking met zich meebrengt van de rechten van de opdrachtgever die geconfronteerd wordt met een ernstig gebrek dat de stevigheid van het gebouw in gevaar brengt.

B.5.3. De in het geding zijnde artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek streven het algemeen belang en meer bepaald de bescherming van de openbare veiligheid na. Door de contractuele aansprakelijkheid voor architecten en aannemers te verlengen na afloop van het contract wanneer de stevigheid van het opgerichte gebouw in gevaar wordt gebracht, heeft de wetgever de belangen van de opdrachtgever willen beschermen maar ook de openbare veiligheid willen waarborgen die door gebrekkige constructies in gevaar wordt gebracht, en de rechtszekerheid willen verzekeren. Het Hof van Cassatie heeft trouwens geoordeeld dat de tienjarige aansprakelijkheid van de architect die uit artikel 1792 van het Burgerlijk Wetboek voortvloeit, « van openbare orde [is] en [...] mitsdien contractueel niet [kan] worden uitgesloten of beperkt » (Cass., 5 september 2014, Arr. Cass., 2014, nr. 495).

Terwijl de aannemings- of architectuurovereenkomst normaliter wordt beëindigd door de aanvaarding van de werken, blijft de architect of de aannemer contractueel aansprakelijk tijdens een bijkomende periode van tien jaar voor ernstige gebreken. De wetgever heeft de tienjarige aansprakelijkheid bijgevolg beperkt in de tijd via een vervaltermijn die buiten de in de artikelen 2242 en volgende van het Burgerlijk Wetboek bedoelde schorsings- en stuitingsgronden valt. Het niet activeren van de aansprakelijkheid binnen een termijn van tien jaar brengt het verval ervan met zich mee. De vordering dient daarentegen niet te worden ingesteld binnen een nuttige termijn vanaf de ontdekking van het gebrek (Cass., 4 april 2003, Arr. Cass., 2003, nr. 227; 2 februari 2006, Arr. Cass., 2006, nr. 69).

B.5.4. De in artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek bedoelde gemeenrechtelijke verjaring heeft betrekking op de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid van de architecten of aannemers die, op grond van artikel 1147 van het Burgerlijk Wetboek, na de oplevering aangevoerd kan worden wegens lichte gebreken, namelijk tekortkomingen die de stevigheid van de gebouwen niet in gevaar brengen. Zij is niet van openbare orde en kan het voorwerp uitmaken van ontheffings- of beperkende clausules, binnen de perken van het gemeen recht, aangezien zij de bescherming van de opdrachtgever en niet de openbare veiligheid beoogt. Die aansprakelijkheidsvordering dient bovendien tijdig te worden ingesteld door de opdrachtgever na de ontdekking van het gebrek (Cass., 8 april 1988, Arr. Cass., 1988, I, p. 921; 15 september 1994, Arr. Cass., 1994, nr. 382).

B.5.5. De termijn van tien jaar volstaat daarenboven om het bestaan van de door artikel 1792 van het Burgerlijk Wetboek gedekte ernstige risico's te beoordelen. Bijgevolg is het in het geding zijnde verschil in behandeling niet zonder redelijke verantwoording.

B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 juli 2017.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, E. De Groot

^