Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 augustus 2017

Uittreksel uit arrest nr. 75/2017 van 15 juni 2017 Rolnummer 6467 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 147 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbou Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017203372
pub.
08/08/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 75/2017 van 15 juni 2017 Rolnummer 6467 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 147 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw en energie, ingesteld door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 juni 2016 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 juli 2016, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 147 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw en energie (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2015), door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen », de vzw « Ademloos », de vzw « Straatego », P.M., A.M., J.S., G. V.L., D.Q., A.C., H.B., L.M., D.M., J.C. en D.D., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Vande Casteele, advocaat bij de balie te Antwerpen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen artikel 147 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 december 2015 houdende diverse bepalingen inzake omgeving, natuur en landbouw en energie.

Die bepaling heeft in artikel 105, § 3, van het decreet van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 25/04/2014 pub. 23/10/2014 numac 2014036510 bron vlaamse overheid Decreet betreffende de omgevingsvergunning sluiten betreffende de omgevingsvergunning (hierna : Omgevingsvergunningsdecreet) de beroepstermijn voor het instellen van een annulatieberoep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen gewijzigd.

Het bestreden artikel 147 bepaalt : « In artikel 105, § 3, van hetzelfde decreet worden de woorden ' van zestig dagen ' vervangen door de woorden ' van vijfenveertig dagen ' ».

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2.1. In het tweede onderdeel van het enige middel voeren de verzoekende partijen een schending aan van de standstill-verplichting vervat in artikel 23 van de Grondwet. Volgens de Vlaamse Regering is dat onderdeel onontvankelijk, bij gebrek aan een uiteenzetting van de grieven.

B.2.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

De enkele zinsnede « er is geen reden om deze rechtsbescherming af te bouwen » in het verzoekschrift tot vernietiging is niet voldoende om aan de vereisten van het voormelde artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten te voldoen.

B.2.3. In zoverre de verzoekende partijen nalaten uiteen te zetten in welk opzicht artikel 23 van de Grondwet wordt geschonden, is niet voldaan aan de in B.2.2 vermelde vereisten. Het tweede onderdeel van het enige middel is bijgevolg niet ontvankelijk.

De exceptie is gegrond.

Ten gronde B.3. De verzoekende partijen voeren een schending aan door het bestreden artikel 147 van de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 9 van het Verdrag « betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden », ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998 (hierna : « Verdrag van Aarhus ») en de algemene rechtsbeginselen van het recht op toegang tot de rechter, rechtszekerheid en de rechten van verdediging.

B.4.1. Artikel 105 van het Omgevingsvergunningsdecreet, zoals gewijzigd bij het bestreden artikel 147, bepaalt : « § 1. De uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing betreffende een omgevingsvergunning, genomen in laatste administratieve aanleg, of de aktename van een melding, vermeld in artikel 111, kan bestreden worden bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, vermeld in titel IV, hoofdstuk VIII, van de VCRO. § 2. Het beroep kan worden ingesteld door : 1° de vergunningsaanvrager, de vergunninghouder, de exploitant of de persoon die de melding heeft verricht;2° het betrokken publiek;3° de leidend ambtenaar van de adviesinstanties, vermeld in artikel 24 of in artikel 42 of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde, als die instantie tijdig advies heeft verstrekt of als aan hem ten onrechte niet om advies werd verzocht;4° het college van burgemeester en schepenen als het tijdig advies heeft verstrekt of als het ten onrechte niet om advies werd verzocht;5° de leidend ambtenaar van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde;6° de leidend ambtenaar van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde. De persoon aan wie kan worden verweten dat hij een voor hem nadelige vergunningsbeslissing niet heeft bestreden door middel van het daartoe openstaande georganiseerd administratief beroep bij de bevoegde overheid, vermeld in artikel 52, wordt geacht te hebben verzaakt aan zijn recht om zich tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen te wenden. § 3. Het beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingesteld binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen die ingaat : 1° de dag na de datum van de betekening, voor die personen of instanties aan wie de beslissing betekend wordt;2° de dag na de eerste dag van de aanplakking van de beslissing in de overige gevallen. § 4. Elk van de personen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, kan in de zaak tussenkomen ».

De door het bestreden artikel gewijzigde paragraaf 3 bepaalt de termijn voor het instellen van een annulatieberoep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen tegen een uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing betreffende een omgevingsvergunning, genomen in laatste administratieve aanleg, of tegen de aktename van een melding.

B.4.2. Vóór de wijziging van artikel 105, § 3, van het Omgevingsvergunningsdecreet, door de bestreden bepaling, bedroeg de beroepstermijn zestig dagen.

Het terugbrengen van de beroepstermijn tot vijfenveertig dagen werd in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « In het kader van de versnelling van de investeringsprojecten is het aangewezen om aan te sluiten bij artikel 4.8.11, § 2, van de VCRO. Dit artikel voorziet momenteel reeds in een vervaltermijn van 45 dagen, die ingaat de dag na de startdatum van de aanplakking, om een beroep tegen een stedenbouwkundige vergunningsbeslissing in te dienen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2014-2015, nr. 459/1, p. 13). « De termijn om beroep aan te tekenen tegen een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen bedraagt momenteel 45 dagen (artikel 4.8.11, VCRO).

Het is nooit de bedoeling geweest deze termijn met 15 dagen te verlengen. Vandaar ook dat deze teruggebracht wordt naar de huidige 45 dagen » (ibid., p. 57).

B.5.1. De verzoekende partijen vergelijken de beroepstermijn van vijfenveertig dagen voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen met de beroepstermijn van zestig dagen voor de Raad van State.

B.5.2. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.5.3. Het recht op toegang tot de rechter, gewaarborgd bij artikel 13 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden, met name wat betreft het instellen van een rechtsmiddel. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dit zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.

Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de vormvoorschriften en termijnen om beroep in te stellen gericht op een goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van rechtsonzekerheid. Die regels mogen de rechtzoekenden echter niet verhinderen de beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden.

B.5.4. De beroepstermijn van vijfenveertig dagen is relevant om het doel van de decreetgever te verwezenlijken dat erin bestaat de procedure te versnellen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2014-2015, nr. 459/1, p. 13), teneinde de vergunningsaanvrager zo snel mogelijk rechtszekerheid te verschaffen. In het licht van die legitieme doelstelling kan de beroepstermijn niet onevenredig kort worden geacht. De bestreden bepaling brengt een billijk evenwicht tot stand tussen een goede rechtsbedeling, enerzijds, en het weren van de risico's van rechtsonzekerheid, anderzijds.

B.5.5. Artikel 9 van het Verdrag van Aarhus beoogt « binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag » aan alle belanghebbenden « ruim toegang tot de rechter te verschaffen » teneinde « de materiële en formele rechtmatigheid te bestrijden van enig besluit, handelen of nalaten » (lid 2). De bedoelde procedures voorzien in « passende en doeltreffende middelen » en zijn « billijk, snel en niet onevenredig kostbaar » (lid 4).

De toetsing van het bestreden artikel aan die verdragsbepaling, in samenhang gelezen met de aangevoerde grondwetsbepalingen, leidt niet tot een andere conclusie.

B.6. In zoverre de verzoekende partijen de bestreden bepaling bekritiseren doordat zij de beroepstermijn vermindert tot vijfenveertig dagen terwijl die voorheen zestig dagen bedroeg, voeren zij een verschil in behandeling aan dat steunt op de vergelijking van twee regelingen die op verschillende ogenblikken van toepassing waren.

Om de inachtneming van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te beoordelen, is het niet relevant twee decreetgevende regelingen te vergelijken die op verschillende ogenblikken van toepassing waren. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de decreetgever een doelstelling na te streven die verschilt van die welke hij vroeger nastreefde en bepalingen aan te nemen die ze kunnen verwezenlijken. De enkele omstandigheid dat de decreetgever een maatregel heeft genomen die verschilt van die welke hij vroeger heeft genomen, houdt op zich geen discriminatie in. Elke decreetswijziging zou onmogelijk worden, indien zou worden aangenomen dat een nieuwe regeling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zou schenden om de enkele reden dat zij de beroepstermijn van de vroegere regeling wijzigt.

B.7. In zoverre de verzoekende partijen de bestreden bepaling bekritiseren doordat de nieuwe beroepstermijn verschilt van de beroepstermijn zoals van toepassing in het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, dient in herinnering te worden gebracht dat een zodanig verschil in behandeling niet strijdig kan worden geacht met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

De autonomie van de gewesten zou immers geen betekenis hebben, mocht een verschil in behandeling tussen adressaten van regels die in eenzelfde aangelegenheid in de verschillende gewesten toepasselijk zijn, als zodanig worden geacht strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.8. Het enige middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 15 juni 2017.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot

^