gepubliceerd op 08 mei 2017
Uittreksel uit arrest nr. 40/2017 van 22 maart 2017 Rolnummers 6561 en 6575 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorhe Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 40/2017 van 22 maart 2017 Rolnummers 6561 en 6575 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorheffing, ingesteld door de Franse Gemeenschapsregering en door de Publiekrechtelijke Maatschappij voor het beheer van de Brusselse Schoolgebouwen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters J.-P. Snappe, E. Derycke, T. MerckxVan Goey, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging De zaak met rolnummer 6561 Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 december 2016 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 15 december 2016, heeft, ingevolge het arrest van het Hof nr. 111/2016 van 14 juli 2016 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 oktober 2016), de Franse Gemeenschapsregering, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. D. Lagasse en Mr. G. Ninane, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorheffing.
Op 22 december 2016 hebben de rechters-verslaggevers P. Nihoul en E. Derycke, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen het onderzoek van de zaak af te doen met een arrest gewezen op voorafgaande rechtspleging. (...) De zaak met rolnummer 6575 Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 december 2016 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 december 2016, heeft, eveneens ingevolge het arrest van het Hof nr. 111/2016, de Publiekrechtelijke Maatschappij voor het beheer van de Brusselse Schoolgebouwen, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Vanden Eynde en Mr. L. Delmotte, advocaten bij de balie te Brussel, een tweede beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2 van dezelfde ordonnantie.
Op 18 januari 2017 hebben de rechters-verslaggevers F. Daoût en T. Merckx-Van Goey, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen het onderzoek van de zaak af te doen met een arrest gewezen op voorafgaande rechtspleging. (...) II. In rechte (...) B.1.1. De beroepen tot vernietiging hebben betrekking op artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorheffing. In de zaak nr. 6575 preciseert de verzoekende partij dat haar verzoekschrift die bepaling « zowel in de vroegere als in de nieuwe redactie ervan » beoogt.
B.1.2. Artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994, zoals gewijzigd bij artikel 14 van de ordonnantie van 18 december 2015 houdende het eerste deel van de fiscale hervorming, in werking getreden op 1 januari 2015, bepaalt : « In afwijking van artikel 253 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, wordt geen vrijstelling verleend als het onroerend goed in eigendom of medeëigendom toebehoort aan : 1° ofwel een Gemeenschap, een Gewest of een publiekrechtelijke persoon die onder een zodanige instelling ressorteert;2° ofwel de federale overheid, een federale instelling van openbaar nut of een federaal autonoom overheidsbedrijf, uitsluitend inzake de eigendommen bedoeld in artikel 63, § 2, tweede lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/01/1989 pub. 06/11/2008 numac 2008000907 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten ». Artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994, in de versie die vóór 1 januari 2015 van toepassing was, bepaalde : « In afwijking van artikel 253 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, wordt vrijstelling van onroerende voorheffing verleend ten belope van 28 procent van het kadastraal inkomen als het onroerend goed in eigendom of medeëigendom toebehoort aan : 1° ofwel een Gemeenschap, een Gewest of een publiekrechtelijke persoon die onder een zodanige instelling ressorteert;2° ofwel de federale overheid, een federale instelling van openbaar nut of een federaal autonoom overheidsbedrijf, uitsluitend inzake de eigendommen bedoeld in artikel 63, § 2, tweede lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/01/1989 pub. 06/11/2008 numac 2008000907 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten ». Artikel 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992) bepaalt : « Van de onroerende voorheffing wordt het kadastraal inkomen vrijgesteld : 1° van de in artikel 12, § 1, vermelde onroerende goederen of delen van onroerende goederen;2° van de in artikel 231, § 1, 1°, vermelde onroerende goederen;3° van onroerende goederen die de aard van nationale domeingoederen hebben, op zichzelf niets opbrengen en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt;de vrijstelling is van de drie voorwaarden samen afhankelijk ».
De in artikel 12, § 1, van hetzelfde Wetboek bedoelde goederen zijn : « [...] onroerende goederen of delen van onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of van andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen ».
B.2.1. De beroepen zijn ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, dat bepaalt : « Voor de Ministerraad, voor de Regering van een Gemeenschap of van een Gewest, voor de voorzitters van de wetgevende vergaderingen op verzoek van twee derde van hun leden of voor iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang staat een nieuwe termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot vernietiging tegen een wet, een decreet of een in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel, wanneer het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, verklaard heeft dat die wet, dat decreet of die in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel een van de in artikel 1 bedoelde regels of artikelen van de Grondwet schendt. De termijn gaat in op de dag na de datum van de bekendmaking van het arrest in het Belgisch Staatsblad ».
B.2.2. Door het aannemen van het voormelde artikel 4, tweede lid, heeft de bijzondere wetgever willen beletten dat bepalingen in de rechtsorde behouden blijven wanneer het Hof op prejudiciële vraag heeft verklaard dat zij strijdig zijn met de regels die het Hof moet doen naleven (zie Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-897/1, p. 6).
B.2.3. Uitspraak doende over een beroep tot vernietiging dat is ingesteld op grond van artikel 4, tweede lid, kan het Hof dus ertoe worden gebracht de bestreden norm te vernietigen in zoverre het vooraf de ongrondwettigheid heeft vastgesteld in het prejudiciële contentieux.
B.3. Bij zijn arrest nr. 111/2016 van 14 juli 2016 heeft het Hof voor recht gezegd : « Artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorheffing schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de schoolgebouwen die toebehoren aan ' een Gemeenschap, een Gewest of een publiekrechtelijke persoon die onder een zodanige instelling ressorteert ', aan een minder gunstige fiscale regeling onderwerpt dan de schoolgebouwen die toebehoren aan andere openbare overheden of aan particulieren ».
B.4. De verzoekende partijen leiden een enig middel af uit de schending, door de bestreden bepaling, van de artikelen 10, 11, 24 en 172 van de Grondwet. Zij voeren aan dat de bestreden bepaling een discriminerend verschil in behandeling invoert tussen de gemeenschappen, de gewesten en de publiekrechtelijke rechtspersonen die daaronder ressorteren, die niet of slechts gedeeltelijk zijn vrijgesteld van de onroerende voorheffing voor schoolgebouwen waarvan zij eigenaar zijn, en de andere openbare overheden en inrichtende machten van het vrij onderwijs, die volledig zijn vrijgesteld van de onroerende voorheffing voor schoolgebouwen waarvan zij eigenaar zijn krachtens de voormelde artikelen 12, § 1, en 253 van het WIB 1992.
B.5.1. Zoals het Hof heeft geoordeeld bij zijn voormelde arrest nr. 111/2016, is er geen verantwoording voor het verschil in behandeling tussen, enerzijds, schoolgebouwen die toebehoren aan « een Gemeenschap, een Gewest of een publiekrechtelijke persoon die onder een zodanige instelling ressorteert » en, anderzijds, schoolgebouwen die toebehoren aan een andere openbare overheid of aan een private eigenaar.
B.5.2. Door de in artikel 12, § 1, van het WIB 1992 bedoelde onroerende goederen van de onroerende voorheffing vrij te stellen, beoogt de wetgever de bestemming van gebouwen tot dergelijke doeleinden door openbare overheden en private eigenaren die daarbij geen winstoogmerk nastreven. Die doelstelling geldt ongeacht welke overheid de eigenaar van die gebouwen is.
B.5.3. Artikel 2 van de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorheffing is niet bestaanbaar met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, in zoverre het de schoolgebouwen die toebehoren aan « een Gemeenschap, een Gewest of een publiekrechtelijke persoon die onder een zodanige instelling ressorteert », aan een minder gunstige fiscale regeling onderwerpt dan de schoolgebouwen die toebehoren aan andere openbare overheden of aan particulieren.
B.5.4. In elk van de samengevoegde zaken is het enige middel gegrond.
B.6. Artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorheffing dient te worden vernietigd, in zoverre het toepassingsgebied, door de gebouwen te beogen « die in eigendom of mede-eigendom [toebehoren] aan ofwel een Gemeenschap, een Gewest of een publiekrechtelijke persoon die onder een zodanige instelling ressorteert », de schoolgebouwen omvat.
Om die redenen, het Hof vernietigt artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorheffing, in zoverre het toepassingsgebied ervan, door de gebouwen te beogen « die in eigendom of mede-eigendom [toebehoren] aan ofwel een Gemeenschap, een Gewest of een publiekrechtelijke persoon die onder een zodanige instelling ressorteert », de schoolgebouwen omvat.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 22 maart 2017.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels