Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 april 2017

Uittreksel uit arrest nr. 25/2017 van 16 februari 2017 Rolnummer : 6412 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 356-1 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 162, 164 en 343, § 1, b), van het Burgerl Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017201563
pub.
05/04/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 25/2017 van 16 februari 2017 Rolnummer : 6412 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 356-1 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 162, 164 en 343, § 1, b), van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 april 2016 in zake de totstandkoming van de binnenlandse gewone adoptie van S.V., H.V en A.V. door N.V., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 april 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 356-1, lid 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek in samenhang gelezen met de artikelen 162, 164 en 343 § 1 b) van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 10, 11 en 22bis van de Grondwet en de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden van 4 november 1950, in zoverre het de gewone adoptie van de kinderen van de ene wettelijke samenwonende partner door de andere wettelijke samenwonende partner niet toelaat wanneer er sprake is van een huwelijksbeletsel waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen als gevolg van de volle adoptie van één van de wettelijke samenwonende partners door de ouders van de andere partner, terwijl in andere vergelijkbare situaties, zoals wanneer de wettelijk samenwonende partners zich verhouden als stiefbroer en stiefzus en waarbij er geen huwelijksbeletsel bestaat of wanneer één van de wettelijke samenwonende partners het voorwerp is geweest van een gewone adoptie waarbij een ontheffing door de Koning wel mogelijk is gelet op het bepaalde in artikel 353-13, 4° B.W., een gewone adoptie van de kinderen van de ene wettelijke samenwonende partner door de andere wettelijke samenwonende partner wel mogelijk is ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 356-1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 162, 164 en 343, § 1, b), van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 356-1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « De volle adoptie verleent aan het kind en zijn afstammelingen een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen, als ware het kind geboren uit de adoptant of uit de adoptanten.

Onder voorbehoud van de huwelijksbeletsels omschreven in de artikelen 161 tot 164, houdt het kind dat ten volle is geadopteerd, op tot zijn oorspronkelijke familie te behoren ».

Artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « In de zijlijn is het huwelijk verboden tussen broers, tussen zusters of tussen broer en zuster ».

Artikel 164 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Echter kan de Koning, om gewichtige redenen, het in artikel 161 bedoelde verbod voor aanverwanten en het in het vorige artikel bevatte verbod opheffen ».

Artikel 343, § 1, b), van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Er wordt verstaan onder : [...] b) samenwonenden: twee personen die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd of twee personen die op een permanente en affectieve wijze samenwonen sedert ten minste drie jaar op het tijdstip van de indiening van het verzoek om adoptie, voor zover zij niet door een band van bloedverwantschap zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen; [...] ».

B.1.2. Ingevolge die bepalingen bestaat er een absoluut huwelijksbeletsel in de zijlijn tussen broers, tussen zusters en tussen een broer en een zuster; hiervoor kan geen ontheffing worden verleend door de Koning (artikel 164 van het Burgerlijk Wetboek).

Bovendien heeft de adoptieve afstammingsband bij volle adoptie dezelfde uitwerking wat betreft de huwelijksbeletsels als de biologische afstammingsband.

B.2. Uit de feiten van het voor de verwijzende rechter hangende geschil blijkt dat die rechter zich dient uit te spreken over een verzoek, uitgaande van een man, tot gewone adoptie van de minderjarige kinderen van zijn adoptiezus. De wettelijke moeder van de kinderen die het voorwerp van het verzoek tot adoptie uitmaken, is de adoptiezus van de kandidaat-adoptant, aangezien zij door diens ouders ten volle werd geadopteerd.

De feiten doen er eveneens van blijken dat de kinderen geen wettelijke vader hebben, dat de biologische vader niet bekend is, dat de moeder en de kandidaat-adoptant wettelijk samenwonen, dat er een nauwe sociale en affectieve band bestaat tussen de te adopteren kinderen en de kandidaat-adoptant, en dat zowel de wettelijke moeder als de desbetreffende kinderen zich uitdrukkelijk akkoord verklaren met de gewone adoptie.

Het Hof beperkt zijn onderzoek van de prejudiciële vraag tot de door die elementen bepaalde situatie.

B.3. Uit het in samenhang lezen van de in het geding zijnde bepalingen, zoals geïnterpreteerd door de verwijzende rechter, zou volgen dat een gewone adoptie van de kinderen van een van de partners door de andere partner mogelijk is, wanneer de kandidaat-adoptant gehuwd is met de wettelijke ouder, wanneer de kandidaat-adoptant en die ouder een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd, of wanneer de kandidaat-adoptant en die ouder op een permanente en affectieve wijze samenwonen sedert ten minste drie jaar, voor zover zij niet door een band van verwantschap zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen.

Wanneer de kandidaat-adoptant en de wettelijke ouder verbonden zijn door een band van verwantschap die leidt tot een absoluut huwelijksverbod waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen, is gewone adoptie van de kinderen van de wettelijke ouder niet mogelijk.

B.4. Het Hof wordt verzocht de in B.2 beschreven situatie te onderzoeken in zoverre de kandidaat-adoptant de kinderen niet kan adopteren omdat er tussen hem en hun moeder een huwelijksbeletsel bestaat waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen. Het Hof wordt verzocht die situatie te vergelijken met « vergelijkbare situaties ».

Er zou met name een verschil in behandeling bestaan tussen, enerzijds, de categorie van wettelijk samenwonende partners waar één van de partners ten volle geadopteerd werd door de ouders van de andere partner en, anderzijds, de categorie van wettelijk samenwonende partners tussen wie slechts een band als stiefbroer en -zuster bestaat of de categorie waar geen volle adoptie plaatsvond, doch slechts een gewone adoptie.

De prejudiciële vraag moet bijgevolg zo worden begrepen dat ze betrekking heeft op artikel 343, § 1, b), van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 162 en 164 van hetzelfde Wetboek, in zoverre het een kandidaat-adoptant niet toestaat om over te gaan tot de gewone adoptie van een kind, wanneer tussen de kandidaat-adoptant en de ouder van het kind, ingevolge een band van verwantschap, een huwelijksbeletsel bestaat waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen.

B.5. De huwelijksbeletsels, en meer bepaald het huwelijksbeletsel in de zijlijn tussen broers, tussen zusters of tussen broer en zuster, zijn gegrond op het verbod van incest, dat zelf gesteund is op diverse redenen. Een eerste reden, van fysiologische en eugenetische aard, is het verhoogde risico dat de kinderen uit bloedschennige huwelijken met een ernstige handicap zouden worden geboren. Een tweede reden, van ethische of morele aard, is te voorkomen dat personen die tot eenzelfde familiekring behoren, banden hebben die afbreuk zouden kunnen doen aan de orde van de bestaande familiestructuren. Als derde reden beoogt de wetgever door het huwelijksbeletsel de plaats van elke generatie binnen de familie te waarborgen.

B.6.1. De voorwaarde betreffende de niet-verwantschap werd ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 24 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/04/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003009435 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de adoptie sluiten tot hervorming van de adoptie, dat gewone adoptie mogelijk maakt voor ongehuwde koppels, alsook voor de personen die de kinderen van de personen met wie zij ongehuwd samenwonen, wensen te adopteren : « Drie voorwaarden moeten evenwel worden vervuld. De eerste voorwaarde is dat deze personen niet met elkaar verwant mogen zijn. Bijgevolg kan een persoon niet worden geadopteerd door een zus en een broer of door een oom en zijn nicht.

De tweede voorwaarde houdt verband met de stabiliteit. [...] [...] De derde voorwaarde heeft betrekking op de hoedanigheid van de relatie tussen de adoptanten, die verplicht van affectieve aard moet zijn » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1366/001 en DOC 50-1367/001, p. 12).

B.6.2. Voormelde eerste voorwaarde betreffende de niet-verwantschap werd nader gepreciseerd door artikel 241 van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten.

De parlementaire voorbereiding stelt dienaangaande : « Deze bepaling strekt ertoe de definitie van het begrip ' samenwonenden ' in het nieuwe artikel 343, § 1, b) van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 24 april 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/04/2003 pub. 16/05/2003 numac 2003009435 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de adoptie sluiten tot hervorming van de adoptie, te vervangen. Voortaan moet voor de toepassing van voormelde wet onder samenwonenden worden verstaan : twee personen van ongelijk geslacht die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd of twee personen van ongelijk geslacht die op een permanente en affectieve wijze samenwonen sedert ten minste drie jaar op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot adoptie, voor zover zij niet door een band van bloedverwantschap of aanverwantschap zijn verbonden die leidt tot een huwelijksverbod waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1437/001 en DOC 51-1438/001, p. 149).

B.6.3. De voorwaarde betreffende de niet-verwantschap vindt haar rechtvaardiging in het in B.5 vermelde verbod op incest.

Daarnaast dient tevens rekening te worden gehouden met artikel 22bis, vierde lid, van de Grondwet dat bepaalt dat het belang van het kind steeds de eerste overweging moet zijn bij iedere beslissing die het kind aangaat. De wetgever was zich bewust van het belang dat het kind wordt opgevangen in een stabiel milieu met familiaal karakter en was van mening dat een adoptie door twee wettelijk samenwonenden, om toelaatbaar te zijn, de garantie op een normale, familiale omgeving moest bieden : « De derde voorwaarde heeft betrekking op de hoedanigheid van de relatie tussen de adoptanten, die verplicht van affectieve aard moet zijn. Het belang van de geadopteerde, in hoofdzaak van het geadopteerde kind, schuilt erin te worden opgevangen in een familie, in de algemene betekenis van het woord. Twee vrienden, hoe eerbaar hun streven ook mag zijn, kunnen dat de geadopteerde niet bieden (cf. ontworpen artikel 343 van het Burgerlijk Wetboek voor datgene dat wordt verstaan onder ' adoptant ' en ' samenwonend ') » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1366/001 en DOC 50-1367/001, p. 12).

B.7. Voor wat betreft de vergelijking met de categorie van wettelijk samenwonende partners tussen wie een band als stiefbroer en stiefzuster bestaat, dient te worden opgemerkt dat er in die verhouding stiefbroer-stiefzuster geen band van verwantschap bestaat, doch slechts een band van aanverwantschap, zonder enig huwelijksbeletsel.

Wegens de afwezigheid van een huwelijksbeletsel bij de aanverwanten in de zijlijn (stiefbroer-stiefzuster), bevinden de wettelijk samenwonenden van wie de ene partner ten volle geadopteerd werd door de ouders van de andere partner en de stiefbroers en stiefzusters zich niet in een voldoende vergelijkbare situatie.

Derhalve dient de prejudiciële vraag, wat dit aspect betreft, ontkennend te worden beantwoord.

B.8. Voor wat betreft de vergelijking met de categorie van wettelijk samenwonende partners waarbij één van de wettelijk samenwonende partners het voorwerp is geweest van een gewone adoptie door de ouders van de andere wettelijk samenwonende partner, dient te worden opgemerkt dat, niettegenstaande in die verhouding de adoptieve afstammingsband zich beperkt tot de verhouding adoptant en geadopteerde en diens afstammelingen, er eveneens huwelijksbeletsels ontstaan in de adoptiefamilie. Derhalve bevinden beide categorieën van kandidaat-adoptanten zich in voldoende vergelijkbare situaties.

B.9.1. Artikel 22bis van de Grondwet bepaalt : « Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.

Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.

Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.

Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind ».

Hoewel het belang van het kind de eerste overweging vormt, heeft het geen absoluut karakter. Echter, bij de afweging van de verschillende op het spel staande belangen, neemt het belang van het kind een bijzondere plaats in door het feit dat het de zwakke partij is in de familiale relatie.

B.9.2. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». B.9.3. Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Het genot van de rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status ».

B.10. Het in het geding zijnde verschil in behandeling steunt op een objectief criterium, te weten het al dan niet bestaan, tussen de kandidaat-adoptant en de wettelijke ouder van de kinderen die het voorwerp van de voorgenomen adoptie uitmaken, van een huwelijksbeletsel waarvoor de Koning geen opheffing kan verlenen.

B.11.1. In zoverre gewone adoptie van de kinderen van de ene wettelijk samenwonende partner door de andere wettelijk samenwonende partner niet mogelijk is indien er een absoluut huwelijksbeletsel bestaat tussen de kandidaat-adoptant en de wettelijke ouder van de kinderen waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen, verhindert die onmogelijkheid de wettelijk samenwonende kandidaat-adoptant op absolute wijze om aan de duurzame feitelijke ouder-kindrelatie, die in voorkomend geval bestaat tussen de kandidaat-adoptant en de kinderen van zijn wettelijk samenwonende partner die ten volle geadopteerd werd door zijn ouders, gevolgen te verbinden die de verbintenissen die de kandidaat-adoptant bereid is aan te gaan ten aanzien van die kinderen, juridisch verankeren.

B.11.2. Aangezien de keuze voor de ene of de andere adoptievorm veelal wordt gemaakt door de adoptieouder en niet door het kind, en in voorkomend geval in de toekomst een absoluut huwelijksbeletsel tussen het geadopteerde kind en zijn broers en zusters tot gevolg kan hebben, dient te worden nagegaan of dat rechtsgevolg van het absolute huwelijksbeletsel, namelijk de absolute onmogelijkheid voor een van de wettelijk samenwonenden om de kinderen van de andere samenwonende te adopteren, geen onevenredige gevolgen heeft ten aanzien van het door de wetgever nagestreefde doel, rekening houdend met de verplichting om het belang van het kind in aanmerking te nemen.

B.12.1. De wetgever is, bij het in het leven roepen van de voorwaarde van niet-verwantschap, vooral uitgegaan van de idee dat een adoptie, door een van de samenwonenden, van de kinderen van de andere samenwonende die zijn adoptiezus is, zou kunnen indruisen tegen het belang van het kind aangezien uit een dergelijke adoptie een incestueuze relatie tussen de ouders zou blijken, namelijk een relatie waar er een absoluut huwelijksbeletsel bestaat tussen beide personen waarvoor geen opheffing door de Koning mogelijk is.

Evenwel bepaalt artikel 344-1 van het Burgerlijk Wetboek dat een adoptie steeds dient plaats te vinden « in het hoger belang van het kind en met eerbied voor de fundamentele rechten die het op grond van het internationaal recht toekomen ». Niets laat toe te vermoeden dat het nooit in het belang is van het kind dat het voorwerp van het verzoek tot adoptie uitmaakt, om te worden geadopteerd door de wettelijk samenwonende van zijn moeder, wanneer er tussen hen een huwelijksbeletsel bestaat waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen.

B.12.2. Door een huwelijksbeletsel waarvoor de Koning geen opheffing kan verlenen als gevolg van de volle adoptie van een van de wettelijk samenwonende partners door de ouders van de andere partner, als absolute grond van niet-ontvankelijkheid van de vordering tot gewone adoptie in te stellen, laat de wetgever de juridische gevolgen van een absoluut huwelijksbeletsel in alle omstandigheden prevaleren op andere belangen die in het geding kunnen zijn, waaronder het belang van kinderen die kandidaat-geadopteerde zijn.

Ingevolge die absolute grond van niet-ontvankelijkheid wordt het kind op absolute wijze uitgesloten van de mogelijkheid om gewoon geadopteerd te worden door de verwant in de zijlijn van zijn ouder.

Aldus bestaat voor de rechter geen enkele mogelijkheid om ten gronde rekening te houden met het belang van de kinderen die kandidaat-geadopteerde zijn, terwijl dit, overeenkomstig artikel 344-1 van het Burgerlijk Wetboek, noodzakelijk is.

B.12.3. Een dergelijke maatregel is niet redelijk verantwoord. Artikel 343, § 1, b), van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 162 en 164 van het Burgerlijk Wetboek, is derhalve niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 22bis van de Grondwet.

B.13. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 343, § 1, b), van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de artikelen 162 en 164 van hetzelfde Wetboek, in zoverre het de gewone adoptie van de kinderen van de ene wettelijk samenwonende partner door de andere wettelijk samenwonende partner niet toelaat wanneer er tussen hen sprake is van een huwelijksbeletsel waarvoor de Koning geen ontheffing kan verlenen als gevolg van de volle adoptie van een van de wettelijk samenwonende partners door de ouders van de andere partner, schendt de artikelen 10, 11 en 22bis van de Grondwet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 16 februari 2017.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot

^