Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 maart 2017

Uittreksel uit arrest nr. 6/2017 van 25 januari 2017 Rolnummers 6325 en 6326 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij artikel 24 van de wet van 27 december 2012 houdende diverse bep Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017201238
pub.
09/03/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 6/2017 van 25 januari 2017 Rolnummers 6325 en 6326 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij artikel 24 van de wet van 27 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2012 pub. 31/01/2013 numac 2013009021 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie sluiten houdende diverse bepalingen betreffende justitie, gesteld door de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij arrest van 23 december 2015 in zake N.J., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 31 december 2015, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het niet voorziet in een mogelijkheid van beroep tegen de ontstentenis van een beslissing van het openbaar ministerie ten aanzien van een verzoek om toegang tot een dossier in het opsporingsonderzoek, terwijl bij artikel 61ter van het Wetboek van strafvordering een beroep openstaat tegen de ontstentenis van een beslissing van de onderzoeksrechter na een verzoek om toegang tot een dossier bij het gerechtelijk onderzoek ? ». b. Bij arrest van 23 december 2015 in zake A.K., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 31 december 2015, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling van het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het niet voorziet in een mogelijkheid van beroep tegen de beslissing van het openbaar ministerie om de toegang tot een dossier in het opsporingsonderzoek te weigeren, terwijl bij artikel 61ter van het Wetboek van strafvordering een dergelijk beroep openstaat tegen de beslissing van de onderzoeksrechter om de toegang tot een dossier bij het gerechtelijk onderzoek te weigeren ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6325 en 6326 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering, dat bepaalt : « Onverminderd de bepalingen in de bijzondere wetten en de toepassing van de artikelen 28quinquies, § 2, 57, § 2, en 127, § 2, wordt over het verzoek van de rechtstreeks belanghebbende om inzage te verlenen van het dossier of er een afschrift van te verkrijgen geoordeeld door de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 61ter of door het openbaar ministerie, naargelang van de stand van de procedure.

Als rechtstreeks belanghebbende wordt beschouwd : de inverdenkinggestelde, degene tegen wie de strafvordering is ingesteld in het kader van het gerechtelijk onderzoek, de verdachte, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, de burgerlijke partij, degene die een verklaring van benadeelde persoon heeft afgelegd, evenals degenen die in hun rechten getreden zijn of die hen als lasthebber ad hoc, curator, voorlopig bewindvoerder, voogd of voogd ad hoc vertegenwoordigen.

In alle andere gevallen wordt de beslissing over het verlenen van inzage van het dossier of het verkrijgen van een afschrift ervan genomen door het openbaar ministerie, zelfs tijdens het gerechtelijk onderzoek ».

B.1.2. Het verwijzende rechtscollege wenst van het Hof te vernemen of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij niet voorziet in een mogelijkheid van beroep tegen de ontstentenis van een beslissing of de weigering van het openbaar ministerie ten aanzien van een verzoek om toegang, geformuleerd door een verdachte, tot een dossier in het opsporingsonderzoek dat op hem betrekking heeft.

B.1.3. Het Hof wordt verzocht die situatie te vergelijken met die van de rechtstreeks belanghebbende die verzoekt om toegang tot een dossier in het gerechtelijk onderzoek. De ontstentenis van een beslissing of een beslissing tot weigering van de onderzoeksrechter kan immers het voorwerp uitmaken van een beroep, krachtens artikel 61ter, §§ 5 en 6 van het Wetboek van strafvordering, dat bepaalt : « § 5. De procureur des Konings en de verzoeker kunnen bij de kamer van inbeschuldigingstelling de zaak aanbrengen bij een met redenen omkleed verzoekschrift dat wordt neergelegd bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg, binnen een termijn van acht dagen, en ingeschreven in een daartoe bestemd register. Ten aanzien van de procureur des Konings gaat die termijn in op de dag waarop de beschikking hem wordt meegedeeld en, ten aanzien van de verzoeker, op de dag waarop die hem ter kennis wordt gebracht. De aanwending door de procureur des Konings van het rechtsmiddel heeft opschortende werking ten aanzien van de beschikking van de onderzoeksrechter.

De kamer van inbeschuldigingstelling doet uitspraak zonder debat binnen vijftien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift.

De griffier stelt de verzoeker en, in voorkomend geval diens advocaat per faxpost of bij een ter post aangetekende brief uiterlijk achtenveertig uur vooraf in kennis van plaats, dag en uur van de zitting.

De procureur-generaal kan zijn schriftelijke vorderingen richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling en de onderzoeksrechter kan een rapport richten aan de kamer van inbeschuldigingstelling. De kamer van inbeschuldigingstelling kan afzonderlijk de procureur-generaal, de onderzoeksrechter, de verzoeker of diens advocaat horen. § 6. Indien de onderzoeksrechter geen uitspraak heeft gedaan binnen de bij § 2, tweede lid, bepaalde termijn, vermeerderd met vijftien dagen, kan de verzoeker zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling.

Dit recht vervalt indien het met redenen omklede verzoekschrift niet binnen acht dagen is neergelegd op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg. Het verzoekschrift wordt ingeschreven in een daartoe bestemd register. De procedure verloopt overeenkomstig § 5, tweede tot vierde lid ».

B.2. Het in het geding zijnde artikel 21bis werd in het Wetboek van strafvordering ingevoegd bij artikel 24 van de wet van 27 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2012 pub. 31/01/2013 numac 2013009021 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie sluiten houdende diverse bepalingen betreffende justitie. Die bepaling verleent een wettelijke basis aan het recht om te verzoeken om inzage in het strafdossier.

De memorie van toelichting geeft aan dat het niet de bedoeling was van de wetgever « de inhoudelijke regels voor inzage in het opsporingsonderzoek te wijzigen », noch « de procedure van art. 61ter Sv. uit te breiden naar het opsporingsonderzoek » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2429/001, p. 15). Zoals wordt gepreciseerd in de artikelsgewijze bespreking van de in het geding zijnde bepaling : « Er wordt nogmaals herhaald dat er enkel een recht bestaat om inzage en/of afschrift te vragen aan het openbaar ministerie tijdens het opsporingsonderzoek dat daarover soeverein zal oordelen. Tijdens het gerechtelijk onderzoek komt die bevoegdheid, zoals actueel in artikel 61ter Sv. toe aan de onderzoeksrechter met een beroepsmogelijkheid bij de kamer van inbeschuldigingstelling » (ibid., p. 18).

In de commissie preciseerde de minister nog het volgende : « Een gewoonte die op vandaag bestaat, wordt in voorliggend ontwerp wettelijk verankerd, maar de praktijk verandert er niet door » (Parl.

St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2429/006, p. 54).

B.3. De strafprocedure is, in haar voorbereidende fase, in beginsel inquisitoriaal en geheim. Dat geheime karakter wordt in het bijzonder verantwoord door de zorg, enerzijds, een maximale efficiëntie te waarborgen bij het zoeken naar de waarheid en, anderzijds, het vermoeden van onschuld te beschermen.

Doordat zij voorziet in het recht, voor onder meer de verdachte, om te verzoeken het dossier te mogen inzien en een afschrift ervan te verkrijgen, voert de in het geding zijnde bepaling een uitzondering in op het principe van het geheim van het strafrechtelijk opsporingsonderzoek, teneinde het « [te verzoenen] met het recht van verdediging van de verdachte en het rechtmatig belang van het slachtoffer » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2429/001, p. 14).

B.4. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op het criterium van het stadium waarin de strafprocedure zich bevindt in haar voorbereidende fase, in het opsporingsonderzoek of in het gerechtelijk onderzoek. Een dergelijk criterium is objectief.

B.5.1. Wanneer het verzoek betrekking heeft op een dossier in het opsporingsonderzoek, is het gerechtvaardigd dat een toegang tot het dossier door het openbaar ministerie wordt verleend of geweigerd omdat, in dat stadium, de zaak niet is voorgelegd aan de onderzoeksrechter. Het is eveneens gerechtvaardigd de procureur des Konings toe te staan inzage van het dossier te weigeren wanneer de doeltreffendheid van het lopende onderzoek of de bescherming van de grondrechten van in het dossier vermelde personen dat vereist.

B.5.2. Niettemin, aangezien de wetgever aan de verdachte het recht toekent om te verzoeken om inzage in zijn dossier en om een afschrift ervan te verkrijgen vanaf het stadium van het opsporingsonderzoek, wordt afbreuk gedaan aan de vereisten van het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en van de rechten van verdediging wanneer de weigering van het verzoek tot inzage of de ontstentenis van beslissing niet het voorwerp kan uitmaken van een controle door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De beslissing om al dan niet inzage in het dossier te verlenen wordt immers genomen door het openbaar ministerie dat in voorkomend geval, in de verdere strafprocedure, de rol van vervolgende partij op zich zal nemen en dat dus niet als onpartijdig kan worden beschouwd.

B.5.3. Dat geldt des te meer omdat in een zeer groot aantal zaken het openbaar ministerie de betrokkene rechtstreeks dagvaardt voor de vonnisrechter, zonder dat er een gerechtelijk onderzoek is geweest, zodat, indien het openbaar ministerie aan de verdachte toegang tot het dossier heeft geweigerd, die laatste daarvan pas kennis kan nemen op het ogenblik dat de voorbereidende fase van het strafproces beëindigd is.

B.5.4. Bovendien kan de procureur des Konings, krachtens artikel 28septies van het Wetboek van strafvordering dat het zogenoemde « mini-onderzoek » invoert, van de onderzoeksrechter vorderen een onderzoekshandeling te verrichten waarvoor alleen die rechter bevoegd is, zonder dat een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld. In dat geval kan een handeling worden verricht die afbreuk doet aan de grondrechten van de verdachte, zoals bijvoorbeeld het openen van een brief, het sluiten van een inrichting of een staalafname onder dwang met het oog op een DNA-analyse, zodat het ontbreken van een beroep bij een onafhankelijke en onpartijdige rechter tegen de beslissing van het openbaar ministerie om toegang tot het dossier te weigeren of tegen diens stilzwijgen tot een onevenredige aantasting van de rechten van verdediging van de verdachte leidt.

B.6. De prejudiciële vragen dienen bevestigend te worden beantwoord.

In zoverre het niet voorziet in een beroep voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter tegen de weigering of de ontstentenis van beslissing van het openbaar ministerie ten aanzien van een door de verdachte geformuleerd verzoek om toegang tot een dossier in het opsporingsonderzoek, is artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.7.1. Het komt de wetgever toe te voorzien in een rechtsmiddel voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

B.7.2. Aangezien de in B.6 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in voldoende precieze en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepaling toe te passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, komt het evenwel, in afwachting van het optreden van de wetgever, de verwijzende rechter toe een einde te maken aan de schending van die normen, door artikel 61ter van het Wetboek van strafvordering bij analogie toe te passen.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 21bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij artikel 24 van de wet van 27 december 2012Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/12/2012 pub. 31/01/2013 numac 2013009021 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie sluiten houdende diverse bepalingen betreffende justitie, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het niet voorziet in een beroep bij een onafhankelijke en onpartijdige rechter tegen de weigering of de ontstentenis van een beslissing door het openbaar ministerie ten aanzien van een door een verdachte geformuleerd verzoek om toegang tot een dossier in het opsporingsonderzoek.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 25 januari 2017.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^