Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 januari 2017

Uittreksel uit arrest nr. 155/2016 van 8 december 2016 Rolnummer 6309 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 28, § 1, 1°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, gesteld door de voor Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2016206595
pub.
18/01/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 155/2016 van 8 december 2016 Rolnummer 6309 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 28, § 1, 1°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, gesteld door de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, zitting houdende zoals in kort geding.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij beschikking van 25 november 2015 in zake de gemeente Haaltert tegen de nv « Aspiravi », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 december 2015, heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, zitting houdende zoals in kort geding, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt art. 28, § 1, 1°, van het Milieuvergunningsdecreet van 28 juni 1985 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 EAP bij het EVRM, in zoverre deze bepaling geen schorsing van de vervaltermijn van de milieuvergunning zou voorzien hangende het beroep bij de Raad van State, waardoor het verval van de milieuvergunning kan intreden hangende de procedure bij de Raad van State en met bijkomend de mogelijkheid dat ingevolge dit verval ook de gekoppelde stedenbouwkundige vergunning zou komen te vervallen op grond van artikel 5 van hetzelfde decreet, terwijl artikel 4.6.2 61, 3e lid [lees : artikel 4.6.2, § 1, tweede lid] VCRO voorziet dat de vervaltermijnen voor opstart van de werken op grond van een stedenbouwkundige vergunning, bepaald in het eerste lid van die bepaling, geschorst wordt zolang een beroep tot vernietiging van de stedenbouwkundige vergunning aanhangig is bij de Raad voor vergunningsbetwistingen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 28, § 1, 1°, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, dat bepaalt : « De vergunning vervalt van rechtswege wanneer zij betrekking heeft op een inrichting : 1° die niet in gebruik werd genomen binnen de krachtens artikel 17 bepaalde termijn ». Artikel 17 van het decreet van 28 juni 1985 bepaalt : « De beslissing over de vergunningsaanvraag is met reden omkleed. De Vlaamse Regering bepaalt de vorm en de inhoudelijke elementen van deze beslissing.

De vergunning vermeldt onder welke voorwaarden de inrichting mag worden geëxploiteerd en bepaalt binnen welke termijn de vergunde inrichting in gebruik moet worden genomen. Die termijn mag geen drie jaar overschrijden ».

B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij niet voorziet in een schorsing van de vervaltermijn van de milieuvergunning tijdens het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State, terwijl artikel 4.6.2, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt dat de vervaltermijn van een stedenbouwkundige vergunning wel wordt geschorst tijdens het beroep tot vernietiging bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

B.3.1. In de interpretatie die de verwijzende rechter aan de in het geding zijnde bepaling geeft, is de vervaltermijn van de milieuvergunning niet geschorst tijdens het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State.

B.3.2. Bij zijn arrest nr. 233.938 van 25 februari 2016 heeft de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, inmiddels een andersluidende interpretatie aan de in het geding zijnde bepaling gegeven. In dat arrest heeft de Raad van State geoordeeld : « 10. Artikel 28 van het milieuvergunningsdecreet moet restrictief worden geïnterpreteerd. Op die wijze geïnterpreteerd kan de verplichting om de inrichting binnen een termijn van maximaal drie jaar in gebruik te nemen, enkel een aanvang nemen vanaf het ogenblik dat vaststaat dat de vergunning voor de houder ervan een zeker en definitief gegeven is. Van de vergunninghouder kan immers niet worden verwacht dat hij een precaire milieuvergunning ten uitvoer brengt, met alle risico's van dien. Dit is het geval wanneer derden een beroep tot nietigverklaring instellen bij de Raad van State waardoor de vergunning ongedaan kan worden gemaakt of zelfs kan worden ingetrokken. 11. In voorliggend geval hebben vijf van de huidige verzoekende partijen de nietigverklaring gevorderd van het besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur van 27 augustus 2009 waarbij aan de tussenkomende partij de vergunning werd verleend voor het verder exploiteren en veranderen van de rundveehouderij (zaken A. 194.477/VII-37.566 en A. 194.478/VII-37.567). De exploitant is in deze procedures tussengekomen om zijn belangen te vrijwaren. Uit die vaststelling kan bezwaarlijk worden afgeleid dat hij louter door het aanwenden van een rechtsmiddel door derden-belanghebbenden, zou hebben afgezien van de realisatie van het project.

De beroepen tot nietigverklaring werden respectievelijk verworpen bij arrest nr. 217.307 van 19 januari 2012 en arrest nr. 217.682 van 2 februari 2012. Bijgevolg heeft de onzekerheid over de rechtskracht van de basisvergunning pas opgehouden te bestaan na de kennisgeving van laatstvermeld arrest aan de tussenkomende partij. Rekening houdend met dit uitgangspunt, was de termijn voor ingebruikname niet verstreken op het ogenblik dat het bestreden besluit werd genomen ».

In die interpretatie begint de vervaltermijn voor het in gebruik nemen van de inrichting waarop een milieuvergunning betrekking heeft, pas te lopen wanneer het arrest van de Raad van State waarbij de beroepen tot nietigverklaring tegen die milieuvergunning zijn verworpen, aan de vergunninghouder wordt betekend.

B.4. Rekening houdend met het voorgaande, is er aanleiding om de zaak terug te zenden naar de verwijzende rechter, opdat hij in het licht van dat nieuwe gegeven oordeelt of de prejudiciële vraag nog een antwoord behoeft.

Om die redenen, het Hof zendt de zaak terug naar de verwijzende rechter.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 8 december 2016.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot

^