gepubliceerd op 12 januari 2017
Uittreksel uit arrest nr. 152/2016 van 1 december 2016 Rolnummer 6278 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 28 april 2015 tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016, ingesteld do Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)
Uittreksel uit arrest nr. 152/2016 van 1 december 2016 Rolnummer 6278 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 28 april 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/2015 pub. 30/04/2015 numac 2015012133 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016 type wet prom. 28/04/2015 pub. 19/11/2015 numac 2015000662 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016. - Duitse vertaling sluiten tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016, ingesteld door het Algemeen Belgisch Vakverbond en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 oktober 2015 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 november 2015, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 28 april 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/2015 pub. 30/04/2015 numac 2015012133 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016 type wet prom. 28/04/2015 pub. 19/11/2015 numac 2015000662 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016. - Duitse vertaling sluiten tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 april 2015, tweede editie) door het Algemeen Belgisch Vakverbond, Rudy De Leeuw, Marc Goblet, Ludo Callebaut en Nicole De Bruyne, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.
K. Salomez, advocaat bij de balie te Gent. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de wet van 28 april 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/2015 pub. 30/04/2015 numac 2015012133 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016 type wet prom. 28/04/2015 pub. 19/11/2015 numac 2015000662 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016. - Duitse vertaling sluiten tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016. Die wet bepaalt : « Titel 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Titel 2. - Maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016
Art. 2.Onverminderd artikel 7, § 1, en de overige bepalingen van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling voor het jaar 2015 op 0 % vastgesteld en voor het jaar 2016 op 0,5 % van de brutoloonmassa, totale kost voor de werkgever alle lasten inbegrepen.
Daarboven mag in het jaar 2016 de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling worden verhoogd met 0,3 % van de loonmassa in netto zonder bijkomende kosten voor de werkgever.
Titel 3. - Inwerkingtreding
Art. 3.Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt ».
B.2.1. De bestreden wet bepaalt voor de jaren 2015 en 2016 de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling, en geldt, volgens artikel 2 ervan, onverminderd de bepalingen van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (hierna : de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten). De bedoeling van die laatste wet is de concurrentiepositie van de bedrijven en de werkgelegenheid te vrijwaren door erover te waken dat de loonkosten zich parallel ontwikkelen met die in de buurlanden (Parl. St. Kamer, 1995-1996, nr. 609/1, pp. 2-3).
B.2.2. De wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten onderscheidt drie mogelijke fasen om de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling vast te leggen.
Om de twee jaar, vóór 31 oktober, wordt op basis van verslagen van de Nationale Arbeidsraad en van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven over de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de concurrentiekracht, de maximale marge voor loonkostenontwikkeling vastgelegd in een interprofessioneel akkoord gesloten tussen de sociale partners. Die loonnorm houdt rekening met de loonkostenontwikkeling in de referentielidstaten zoals die verwacht wordt voor de komende twee jaar van het interprofessioneel akkoord, maar bedraagt minimaal de indexering en de baremieke verhogingen die uit collectieve arbeidsovereenkomsten voortvloeien. De marge kan worden verminderd ten belope van de verschillen in loonkosten die voortvloeien uit een hogere loonkostenontwikkeling gedurende de twee voorgaande jaren dan die in de referentielidstaten (artikel 6, §§ 1 en 2).
Bij gebrek aan een consensus tussen de sociale partners binnen twee maanden te rekenen vanaf het uitbrengen van het technisch verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven over de maximale beschikbare marge voor de loonkostenontwikkeling, breekt een tweede fase aan. De Regering roept de sociale partners bijeen voor overleg en doet een bemiddelingsvoorstel, op grond van de gegevens vervat in het technisch verslag. In geval van een akkoord tussen de Regering en de sociale partners wordt de maximale marge voor loonkostenontwikkeling vastgelegd in een binnen de Nationale Arbeidsraad gesloten collectieve arbeidsovereenkomst (artikel 6, § 3).
Wanneer geen akkoord kan worden gesloten binnen een maand na het bijeenroepen van de sociale partners voor overleg kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, de maximale marge voor loonkostenontwikkeling vastleggen, overeenkomstig de voorwaarden waarin is voorzien in artikel 6, §§ 1 en 2, met als minimum de indexering en de baremieke verhogingen (artikel 7, § 1).
Zodra de maximale marge is vastgesteld, kan binnen die grens op sectoraal niveau en op bedrijfsniveau worden onderhandeld over de effectieve loonsverhogingen, rekening houdend met de economische mogelijkheden van de sectoren (artikel 8). De wet voorziet in sancties voor de werkgevers wanneer de maximale marge wordt overschreden door collectieve arbeidsovereenkomsten of individuele overeenkomsten (artikel 9).
B.2.3. Op 30 januari 2015 hebben acht van de tien sociale partners van de « Groep van Tien » een akkoord bereikt over het ontwerp van interprofessioneel akkoord waarin de maximale marge van de loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016 werd vastgelegd. Bij gebrek aan een consensus tussen alle sociale partners heeft de Regering op 11 februari 2015 een bemiddelingsvoorstel gedaan, dat identiek was aan het ontwerp van interprofessioneel akkoord en waarover evenmin een akkoord werd bereikt. Vervolgens heeft de Ministerraad in een derde fase dat voorstel vormgegeven in een ontwerp van koninklijk besluit (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0987/003, p. 3). B.2.4. Over dat ontwerp heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State twee opmerkingen geformuleerd. In de eerste plaats werd vastgesteld dat de loonkostenontwikkeling afzonderlijk en verschillend werd geregeld voor het jaar 2015 en voor het jaar 2016, terwijl in de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten wordt uitgegaan van het vaststellen van één maximale marge « voor de komende twee jaar ». Daarnaast werd in het ontwerp van koninklijk besluit een onderscheid gemaakt tussen de « brutoloonmassa » en de « loonmassa in netto », wat afwijkt van het begrip « loonkostenontwikkeling » zoals omschreven in de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten. Bij gebrek aan een uitdrukkelijke machtiging om af te wijken van die begrippen in de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten, stelde de afdeling wetgeving van de Raad van State dat die afwijkingen niet worden geacht te behoren tot de bevoegdheid van de Koning (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0987/001, pp. 4-5 en 12).
Om tegemoet te komen aan de bezwaren van de Raad van State en omdat ze het ontwerp van interprofessioneel akkoord van de « Groep van Tien », zoals gesteund door acht van de tien leden ervan, zo getrouw mogelijk wenste uit te voeren, heeft de Regering beslist om de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016 vast te leggen bij wet (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0987/001, p. 5).
Ten gronde B.3.1. De verzoekende partijen voeren in het eerste middel een schending aan van de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 1°, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 6 van het herziene Europees Sociaal Handvest, met het IAO-Verdrag nr. 98 betreffende de toepassing van de grondbeginselen van het recht van organisatie en collectief overleg en met het IAO-Verdrag nr. 154 betreffende de bevordering van het collectief overleg, doordat de bestreden wet een aanzienlijke en ongerechtvaardigde achteruitgang zou inhouden van de bescherming van het recht op collectief onderhandelen.
B.3.2. In het tweede middel voeren de verzoekende partijen een schending aan van de artikelen 26 en 27 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 6, punt 2, van het herziene Europees Sociaal Handvest, met artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, met het IAO-Verdrag nr. 98 en met artikel 12 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat de bestreden wet het recht op collectief onderhandelen, als onderdeel van de vrijheid van vakvereniging, zou miskennen.
B.4.1. Artikel 23 van de Grondwet bevat het recht op collectief onderhandelen in de erin vervatte opsomming van rechten.
Artikel 26 van de Grondwet waarborgt de vrijheid van vergadering.
Artikel 27 van de Grondwet waarborgt het recht van vereniging.
B.4.2. Artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgt de vrijheid van vergadering en van vereniging, met inbegrip van het recht om vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
B.4.3. Artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten waarborgt de vakbondsvrijheid.
B.4.4. Artikel 12 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarborgt de vrijheid van vergadering en de vrijheid van vereniging, alsook de vakbondsvrijheid. Artikel 28 van dat Handvest bepaalt : « Werkgevers en werknemers of hun respectieve organisaties hebben overeenkomstig het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken het recht, op passende niveaus collectief te onderhandelen en collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten, alsmede, in geval van belangenconflicten, collectieve actie te ondernemen ter verdediging van hun belangen, met inbegrip van staking ».
B.4.5. Artikel 6 van het herziene Europees Sociaal Handvest bepaalt : « Teneinde de onbelemmerde uitoefening van het recht op collectief onderhandelen te waarborgen verbinden de Partijen zich : 1. paritair overleg tussen werknemers en werkgevers te bevorderen;2. indien nodig en nuttig de totstandkoming van een procedure te bevorderen voor vrijwillige onderhandelingen tussen werkgevers of organisaties van werkgevers en organisaties van werknemers, met het oog op de bepaling van beloning en arbeidsvoorwaarden door middel van collectieve arbeidsovereenkomsten;3. de instelling en toepassing van een doelmatige procedure voor bemiddeling en vrijwillige arbitrage inzake de beslechting van arbeidsgeschillen te bevorderen; en erkennen : 4. het recht van werknemers en werkgevers op collectief optreden in gevallen van belangengeschillen, met inbegrip van het stakingsrecht, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten ». B.4.6. Het IAO-Verdrag nr. 98 waarborgt het recht van organisatie en collectief overleg. Artikel 4 van dat Verdrag bepaalt : « Er moeten, zo nodig, maatregelen getroffen worden, aangepast aan de toestanden van elk land, om, op een zeer breed plan, de ontwikkeling en het gebruik aan te moedigen en te bevorderen van procedures van vrijwillige onderhandeling tot het sluiten van collectieve verdragen tussen werkgevers en werkgeversorganisaties enerzijds, en werknemersverenigingen anderzijds, om op die wijze de arbeidsvoorwaarden vast te stellen ».
B.4.7. Het IAO-Verdrag nr. 154 beoogt het collectief onderhandelen te bevorderen. Artikel 5 van dat Verdrag bepaalt : « 1. Teneinde collectief onderhandelen te bevorderen, dienen aan de nationale omstandigheden aangepaste maatregelen te worden getroffen. 2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde maatregelen dienen ten doel te hebben : a) dat collectief onderhandelen mogelijk wordt gemaakt voor alle werkgevers en alle categorieën van werknemers in de onder dit Verdrag vallende takken van economische bedrijvigheid;b) dat collectief onderhandelen geleidelijk wordt uitgebreid tot alle in artikel 2, letters a, b en c van dit Verdrag genoemde aangelegenheden;c) dat het tot stand komen van tussen organisaties van werkgevers en van werknemers overeengekomen procedureregels wordt aangemoedigd;d) dat collectief onderhandelen niet wordt belemmerd door het ontbreken, tekort schieten of niet passend zijn van regels inzake de te hanteren procedure;e) dat de organen en procedures voor het regelen van arbeidsgeschillen zo worden opgezet dat zij bijdragen tot de bevordering van collectief onderhandelen ». B.5.1. Volgens de Ministerraad zou het eerste middel gedeeltelijk onontvankelijk moeten worden verklaard omdat de verzoekende partijen niet uiteenzetten op welke wijze de bestreden wet artikel 6 van het herziene Europees Sociaal Handvest, de IAO-Verdragen nrs. 98 en 154 en artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens zou schenden. Aldus zou het middel niet voldoen aan de vereisten die worden gesteld door artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof.
B.5.2. De voormelde internationaalrechtelijke bepalingen hebben alle gemeenschappelijk dat zij de vakbondsvrijheid en het recht op collectief onderhandelen waarborgen. Doordat de verzoekende partijen aanvoeren dat de bestreden wet aan die rechten en vrijheden afbreuk zou doen, zijn de grieven voldoende begrijpelijk uiteengezet.
Overigens is de Ministerraad in staat geweest daarop omstandig te antwoorden in zijn memories.
B.5.3. In tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad beweert, impliceert de omstandigheid dat het recht op collectief onderhandelen afzonderlijk wordt vermeld in artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet niet dat artikel 27 ervan niet mag worden aangevoerd door de verzoekende partijen, die een aantasting van de vakbondsvrijheid betwisten. Het tweede middel is ontvankelijk in zoverre het is afgeleid uit de schending van artikel 27 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de voormelde verdragsbepalingen die de vakbondsvrijheid en het recht op collectief onderhandelen waarborgen.
B.6.1. Artikel 27 van de Grondwet erkent het recht om zich te verenigen, alsook het recht om zich niet te verenigen, en verbiedt dat recht aan preventieve maatregelen te onderwerpen. Wanneer een verdragsbepaling die België bindt, een draagwijdte heeft die analoog is aan die van een aangevoerde grondwetsbepaling, vormen de waarborgen vervat in die verdragsbepaling een onlosmakelijk geheel met de waarborgen die in de betrokken grondwetsbepaling zijn opgenomen.
Om de draagwijdte van de vrijheid van vereniging, gewaarborgd door artikel 27 van de Grondwet, te bepalen, dient derhalve ook rekening te worden gehouden met onder meer artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.6.2. De vrijheid van vereniging zoals gewaarborgd door artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens impliceert het recht om vakverenigingen op te richten en zich erbij aan te sluiten.
Het recht op collectief onderhandelen over arbeidsvoorwaarden vormt in beginsel een essentieel element van de vrijheid van vereniging (zie in dezelfde zin : EHRM, grote kamer, 12 november 2008, Demir en Baykara t. Turkije, § 154;grote kamer, 9 juli 2013, Sindicatul « Pastorul Cel Bun » t. Roemenië, § 135; « La liberté syndicale. Recueil de décisions et de principes du Comité de la liberté syndicale du Conseil d'administration du BIT », vijfde uitgave (herzien), 2006, § 881). Een inmenging in de uitoefening van het recht op collectief onderhandelen is niet uitgesloten, maar in beperkingen op de uitoefening van dat recht moet bij wet zijn voorzien en ze moeten een of meer wettige doelen nastreven en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving (EHRM, grote kamer, 12 november 2008, Demir en Baykara t. Turkije, § 159).
B.7. De bestreden wet beperkt de marge voor vrije collectieve onderhandelingen inzake de loonkosten voor de jaren 2015 en 2016. De maximale marge voor loonkostenontwikkeling wordt voor het jaar 2015 vastgelegd op 0 pct. en voor het jaar 2016 op 0,5 pct. van « de brutoloonmassa, totale kost voor de werkgever alle lasten inbegrepen ». Voor het jaar 2016 mag die marge worden verhoogd met 0,3 pct. van « de loonmassa in netto zonder bijkomende kosten voor de werkgever ». De bestreden wet vormt dus een inmenging in de uitoefening van het recht op collectief onderhandelen.
B.8. In de inmenging in de uitoefening van het recht op collectief onderhandelen is bij wet voorzien.
B.9. Uit de totstandkoming van de bestreden bepalingen blijkt dat de beperking van de marge voor de loonkostenontwikkeling noodzakelijk werd geacht om de loonhandicap ten aanzien van de buurlanden terug te dringen en om het behoud en de verhoging van de werkgelegenheid te bewerkstelligen. In de toelichting bij het wetsontwerp dat tot de bestreden wet heeft geleid, wordt het volgende uiteengezet : « Overwegende dat de regering in het regeerakkoord zinnens is zo veel mogelijk in te zetten op de creatie en het behoud van de werkgelegenheid en dat een te hoge loonkost zich onvermijdelijk vertaalt in een verlies van werkgelegenheid.
Overwegende dat om de werkgelegenheid en dus in de eerste plaats de werknemers te beschermen, de evolutie van de lonen bedwongen moet worden door middel van een continue loonmatiging, teneinde onze loonhandicap ten opzichte van onze buurlanden te kunnen terugdringen » (Parl. St., Kamer, DOC 54-0987/001, p. 16).
De wetgever streeft aldus een wettig doel na in de zin van artikel 11.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.10. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de theoretische maximale marge voor loonkostenontwikkeling als volgt werd berekend, opdat de nagestreefde doelstelling van een opheffing van de loonkostenhandicap wordt bereikt : « In overeenstemming met de wet van 1996 baseren de sociale partners zich in hun betreffende advies meestal op het tweejaarlijkse verslag van de CRB over de marges voor de loonkostenontwikkeling. In zijn meest recente verslag, dat van 22 december 2014 dateert, stelt de CRB dat de loonkostenhandicap eind 2014 was afgenomen tot 2,9 % en dat de loonkostenstijging in de buurlanden minimaal 3,9 % zou bedragen (volgens nationale bronnen) en maximaal 4,8 % (volgens de OESO, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). In het verleden is gebleken dat in de cijfers van de OESO de loonkostenontwikkeling met gemiddeld 0,8 % wordt overschat. Aangezien de Belgische lonen, mede door de indexsprong, in de periode 2015-2016 met 0,3 % zouden stijgen, was er, met behoud van de doelstelling van een volledige opheffing van de loonkostenhandicap, een theoretische marge die als volgt kan worden bepaald : 3,9 % - 2,9 % - 0,3 % = 0,7 % » (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0987/003, p. 4).
Door de maximale marge van loonkostenontwikkeling vast te leggen op 0 pct. van de brutoloonmassa voor het jaar 2015 en op 0,5 pct. van de brutoloonmassa, verhoogd met 0,3 pct. van de loonmassa in netto zonder bijkomende kosten voor de werkgever, voor het jaar 2016, beogen de bestreden bepalingen de loonkostenhandicap ten aanzien van de referentielidstaten, zoals die blijkt uit de bovenvermelde raming, weg te werken en kunnen zij, rekening houdend met de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de wetgever in sociaaleconomische aangelegenheden beschikt, pertinent worden geacht om het beoogde doel te bereiken.
B.11.1. De beperking van het recht op collectief onderhandelen moet voorts ook evenredig zijn met het beoogde doel. Indien, als onderdeel van haar stabiliseringsbeleid, de overheid van oordeel is dat loonkostenontwikkeling niet vrij kan worden bepaald door collectief onderhandelen, moet een dergelijke beperking worden opgelegd als een uitzonderlijke maatregel en enkel voor zover nodig, zonder een redelijke periode te overschrijden, en moet ze worden begeleid met adequate waarborgen om de levensstandaard van de werknemers te beschermen (zie : « La liberté syndicale. Recueil de décisions et de principes du Comité de la liberté syndicale du Conseil d'administration du BIT », vijfde uitgave (herzien), 2006, § 1024). In ieder geval dient een dergelijke beperking op collectief onderhandelen te worden voorafgegaan door consultaties met de werknemers- en werkgeversorganisaties met het oog op het zoeken naar een akkoord tussen de sociale partners (ibid., § 999) en dient te worden gewaarborgd dat collectieve onderhandelingen over niet-monetaire aangelegenheden kunnen worden gevoerd (ibid., § 1027).
B.11.2. Zoals is vermeld in B.2.1, doet de bestreden wet geen afbreuk aan de essentie van het preventief loonmatigingsmechanisme, zoals vormgegeven in de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten. Die procedure vertrekt van het fundamentele uitgangspunt dat de onderhandelingen over de loonkostenontwikkeling in beginsel aan de sociale partners worden overgelaten. Zoals is vermeld in B.2, kan pas nadat wordt vastgesteld dat geen akkoord tussen de sociale partners kan worden bereikt en nadat ook een bemiddelingsvoorstel van de Regering wordt afgewezen, de overheid zelf maatregelen opleggen. Aan de overheid wordt aldus een subsidiaire rol toegekend, voor het geval dat het sociaal overleg niet tot een akkoord leidt.
B.11.3. Zoals is vermeld in B.2.3, is de totstandkoming van de bestreden wet voorafgegaan door de procedure vervat in de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten (Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0987/001, pp. 4-5;
Parl. St., Kamer, 2014-2015, DOC 54-0987/003, pp. 4-5). Vanwege bezwaren van de afdeling wetgeving van de Raad van State bij het ontwerp van koninklijk besluit en vanwege het voornemen om het ontwerp van interprofessioneel akkoord van de « Groep van Tien » zo getrouw mogelijk uit te voeren, heeft de Regering beslist de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016 vast te leggen in een wet.
B.11.4. Door op te treden nadat de mogelijkheden van collectief overleg vervat in de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten werden uitgeput en door het ontwerpakkoord van de « Groep van Tien », zoals goedgekeurd door acht van de tien sociale gesprekpartners, over te nemen, heeft de wetgever het collectief overleg maximaal uitwerking laten hebben. Aldus heeft de overheid in de afspraken omtrent de loonontwikkeling een subsidiaire rol gespeeld en heeft zij slechts ingegrepen toen geen akkoord tussen alle sociale partners mogelijk bleek.
B.11.5. De bestreden wet legt een loonmatiging op voor de jaren 2015 en 2016 en haar uitwerking is aldus beperkt in de tijd. In tegenstelling tot de procedure vervat in de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten, werd geen loonnorm vastgelegd voor een periode van twee jaar, maar werd geopteerd voor een onderscheiden loonnorm voor het jaar 2015 en voor het jaar 2016. Terwijl voor het jaar 2015 een loonstop geldt, zijn voor het jaar 2016 beperkte loononderhandelingen mogelijk. Die beperking van de vrije loonkostenontwikkeling kan worden beschouwd als een uitzonderlijke maatregel om de loonkostenhandicap met de referentielidstaten weg te werken, die in de concrete omstandigheden de redelijke periode niet overschrijdt. Door de maatregel te beperken tot een eenjarige of tweejarige periode kan worden gewaarborgd dat die maatregel enkel wordt genomen voor zover als nodig. Ook doet de bestreden wet geen afbreuk aan de mogelijkheid om collectieve onderhandelingen te voeren die geen betrekking hebben op de loonkostenontwikkeling.
B.11.6. Krachtens artikel 2 van de bestreden wet juncto artikel 7, § 1, van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten worden de indexeringen en de baremieke verhogingen als minimum gewaarborgd. Op grond van de wet van 23 april 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 23/04/2015 pub. 27/04/2015 numac 2015014139 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot verbetering van de werkgelegenheid sluiten tot verbetering van de werkgelegenheid ondergaat de afgevlakte gezondheidsindex weliswaar een blokkering ten belope van 2 pct., maar die gaat gepaard met begeleidende maatregelen, zoals de verhoging van de aftrekbare beroepskosten en een welvaartsenveloppe om de laagste inkomens te vrijwaren. Verder wordt de beperking vervat in het bestreden artikel 2 van de wet van 28 april 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/2015 pub. 30/04/2015 numac 2015012133 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016 type wet prom. 28/04/2015 pub. 19/11/2015 numac 2015000662 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van de maximale marge voor loonkostenontwikkeling voor de jaren 2015 en 2016. - Duitse vertaling sluiten verzacht door het feit dat enkele elementen niet worden meegerekend bij de berekening van de loonkostenontwikkeling (artikel 2 van de bestreden wet juncto artikel 10 van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten).
B.11.7. Aangezien de bestreden wet in overeenstemming is met de voorwaarden uiteengezet in B.11.1 en rekening houdend met de ruime beoordelingsmarge waarover de wetgever beschikt in sociaaleconomische aangelegenheden, kan worden geoordeeld dat de maatregelen noodzakelijk waren in een democratische samenleving om de nagestreefde doelstellingen te bereiken.
B.12. Uit het voorgaande volgt dat het recht op collectief onderhandelen, zoals het wordt gewaarborgd door artikel 27 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 11 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 4 van het IAO-Verdrag nr. 98, niet wordt geschonden. Het in aanmerking nemen van de andere in het middel geciteerde grondwets- en verdragsbepalingen leidt niet tot een ander besluit.
B.13. De toetsing aan de standstill-verplichting, vervat in artikel 23, derde lid, 1°, van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, zou niet tot een ander besluit kunnen leiden.
B.14. De middelen zijn niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 1 december 2016.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, E. De Groot