Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 mei 2016

Uittreksel uit arrest nr. 39/2016 van 10 maart 2016 Rolnummer : 6119 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Eupen. Het Grondwettelijk Hof, samenge wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2016201606
pub.
24/05/2016
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 39/2016 van 10 maart 2016 Rolnummer : 6119 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Eupen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 3 december 2014 in zake Anneliese Heil tegen Marianne Gerling, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 december 2014, heeft de Vrederechter van het kanton Eupen de prejudiciële vraag gesteld « of de uitsluiting van de toepassing van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, wat benuttingsvergoedingen betreft in het kader van aanspraken die een mede-eigenaar doet gelden tegenover een andere mede-eigenaar, die het onroerend goed benut buiten de perken van zijn rechten, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, met name in zoverre geen kapitaal wordt gevorderd, maar maandelijkse vergoedingen, wat tot gevolg heeft dat de schuldvordering na zekere tijd een kapitaal wordt en de mede-eigenaar aldus zou kunnen ruïneren ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten;

Die van uitkeringen tot levensonderhoud;

Huren van huizen en pachten van landeigendommen;

Interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen, Verjaren door verloop van vijf jaren ».

B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat de kortere verjaringstermijn waarin het voorziet, niet van toepassing zou zijn op benuttingsvergoedingen gebaseerd op artikel 577-2, §§ 3 en 5, van het Burgerlijk Wetboek, « met name in zoverre geen kapitaal wordt gevorderd, maar maandelijkse vergoedingen, wat tot gevolg heeft dat de schuldvordering na zekere tijd een kapitaal wordt ».

B.3. De kortere verjaringstermijn waarin artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek voorziet, wordt verantwoord door de bijzondere aard van de schuldvorderingen die hij beoogt : het gaat erom, wanneer de schuld betrekking heeft op schuldvorderingen die « bij het jaar of bij kortere termijnen » betaalbaar zijn, ofwel de schuldenaars te beschermen en de schuldeisers tot zorgvuldigheid aan te zetten, ofwel te vermijden dat het totaalbedrag van de periodieke schuldvorderingen voortdurend aangroeit. De kortere verjaringstermijn maakt het ook mogelijk de schuldenaars te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden die, na verloop van tijd, een aanzienlijke schuld zouden kunnen worden.

B.4. Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie heeft een benuttingsvergoeding geen periodiek karakter, aangezien de schuldvordering de betaling van een vergoeding betreft inzake een gebruik zonder titel noch recht, die door de rechter wordt geraamd (Cass., 16 november 2001, Arr. Cass., 2001, nr. 626).

Aldus is het criterium van onderscheid relevant en in redelijkheid te verantwoorden ten aanzien van het doel van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, te weten schuldenaars te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 10 maart 2016.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De wnd. voorzitter, A. Alen

^