Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 februari 2016

Uittreksel uit arrest nr. 174/2015 van 3 december 2015 Rolnummer : 6129 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, gesteld door de Arbeidsrechtb Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2016200178
pub.
08/02/2016
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 174/2015 van 3 december 2015 Rolnummer : 6129 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Brugge.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 17 december 2014 in zake Sawra Kojar tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Oostende, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 december 2014, heeft de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Brugge, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Bevat artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie een lacune die strijdig is met art. 10 en 11 van de Grondwet, door het ontbreken van een categorie tussen de categorie ' persoon die met één of meerdere personen samenwoont ' en de categorie ' alleenstaande persoon ' en tussen de daarmee overeenstemmende bedragen, zoals die naar analogie toegepast worden of wanneer die moeten toegepast worden in het kader van de organieke wet van 8 juli 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/07/1976 pub. 18/04/2016 numac 2016000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits van de versie toepasselijk op de inwoners van het Duitse taalgebied sluiten betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, in een feitelijke situatie die voor de helft die van een alleenstaande en voor de helft die van een samenwonende is, en dus in een ongelijke feitelijke situatie ten opzichte van personen in een feitelijke leefsituatie van ofwel die van een alleenstaande ofwel die van een samenwonende, terwijl deze persoon toch op gelijke wijze als deze van één van beide situaties wordt behandeld en in één van beide categorieën moet worden ondergebracht en het dienovereenkomstig bedrag moet ontvangen ? Is de ontstentenis - in art. 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie - van een categorie gerechtigden op leefloon, die de situatie benadert tussen deze van een ' persoon die met één of meerdere personen samenwoont ' en deze van een ' alleenstaande persoon ', een schending van art. 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie, dat bepaalt : « Het leefloon bedraagt : 1° 4 955,60 EUR voor elke persoon die met één of meerdere personen samenwoont. Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen. 2° 7 433,40 EUR voor een alleenstaande persoon en voor een dakloze die recht heeft op een in de artikelen 11, §§ 1 en 3, en 13, § 2, bedoeld geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie.3° 9 911,21 EUR voor een persoon die samenwoont met een gezin te zijnen laste. Dit recht wordt geopend van zodra er ten minste één minderjarig ongehuwd kind aanwezig is.

Het dekt meteen het recht van de eventuele echtgeno(o)t(e) of levenspartner.

Onder gezin ten laste wordt verstaan, de echtgenoot, de levenspartner, het ongehuwd minderjarig kind of meerdere kinderen onder wie minstens één ongehuwd minderjarig kind.

De levenspartner is de persoon met wie de aanvrager een feitelijk gezin vormt.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in welke mate de echtgenoot of de levenspartner de in artikel 3 bedoelde voorwaarden moet vervullen ».

B.2.1. De verwijzende rechter vraagt of de in het geding zijnde bepaling strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij, tussen de categorie « persoon die met één of meerdere personen samenwoont » en de categorie « alleenstaande persoon », niet voorziet in een categorie van rechthebbenden op een leefloon, van wie de feitelijke situatie voor de helft die van een alleenstaande en voor de helft die van een samenwonende is (eerste prejudiciële vraag), of in een categorie die zulk een situatie benadert (tweede prejudiciële vraag).

B.2.2. Het Hof onderzoekt beide prejudiciële vragen samen.

B.2.3. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verwijzende rechter van mening is dat de eisende partij zich in een feitelijke situatie bevond die deels die van een samenwonende persoon, deels die van een alleenstaande persoon is wegens feitelijke elementen die de relatie tussen twee personen betreffen en die het mogelijk maken deels te besluiten tot een samenwoning en deels tot een niet-samenwoning.

B.3. Bij zijn arrest nr. 176/2011 van 10 november 2011, waaraan zowel de verwijzende rechter als de Ministerraad refereren, heeft het Hof geoordeeld : « B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 14, § 1, 1°, tweede lid, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Het voormelde artikel 14, § 1, stelt het bedrag van het leefloon vast. Dat bedrag varieert volgens de persoonlijke situatie van de rechthebbende. Het bedraagt 8 800 euro op jaarbasis voor een persoon die samenwoont met een gezin te zijnen laste, 6 600 euro voor een alleenstaande persoon en 4 400 euro voor een ' persoon die met één of meerdere personen samenwoont '. Het recht op het leefloon is geïndividualiseerd, zodat niet is voorzien in een bedrag voor een paar. In voorkomend geval, wanneer twee personen een huishouden vormen en voldoen aan de voorwaarden om recht te hebben op het leefloon, verkrijgen zij beiden een bedrag van 4 400 euro.

De in het geding zijnde bepaling preciseert het begrip ' samenwoning ' : ' Onder samenwoning wordt verstaan het onder hetzelfde dak wonen van personen die hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen '.

B.2.1. Artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/08/1974 pub. 28/10/1998 numac 1998000076 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot instelling van het recht op een bestaansminimum - Duitse vertaling sluiten tot instelling van het recht op een bestaansminimum onderscheidde, vóór het werd opgeheven bij artikel 54 van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten, vier categorieën van gerechtigden : ' samenwonende echtgenoten ', ' een persoon die enkel samenwoont met hetzij een minderjarig ongehuwd kind te zijnen laste, hetzij meerdere kinderen, onder wie minstens één ongehuwd minderjarig kind te zijnen laste ', ' een alleenstaand persoon ' en ' elke andere persoon die met één of meerdere personen samenwoont, onverschillig of zij al dan niet bloed- of aanverwant zijn '. Die bepaling liet, in tegenstelling tot de in het geding zijnde bepaling, na het begrip ' samenwoning ' nader te omschrijven. Het kwam bijgevolg aan de hoven en rechtbanken toe te bepalen of er sprake was van ' samenwonende echtgenoten ' of van een ' persoon die met één of meerdere personen samenwoont '.

B.2.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten blijkt dat de wetgever zich deze rechtspraak heeft willen eigen maken.

Ondervraagd over de draagwijdte van het begrip samenwoning, heeft de minister het volgende verklaard : ' De definitie van " samenwonende " in artikel 14, § 1, 1° van het ontwerp stemt overeen met de interpretatie van het Hof van Cassatie.

Het is belangrijk hier niet af te wijken daar deze interpretatie inmiddels bevestigd werd door de arbeidsrechtbanken en -hoven, op wiens vaste rechtspraak de OCMW's zich kunnen steunen bij het nemen van hun beslissingen.

Deze definitie is overigens dezelfde als deze voorzien in art. 59 van het ministerieel besluit van 26.01.1991 houdende toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering ' (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/004, pp. 55-56).

In zijn advies bij het voorontwerp van wet dat tot de in het geding zijnde bepaling heeft geleid, overweegt de afdeling wetgeving van de Raad van State dat de definitie van het begrip ' samenwonen ' in artikel 14, § 1, 1°, tweede lid, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten, overeenstemt met de gebruikelijke invulling ervan in het sociale zekerheidsrecht (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/001, p. 82).

B.2.3. In een arrest van 8 oktober 1984 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat met de termen ' persoon die met één of meerdere personen samenwoont ' in de zin van artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/08/1974 pub. 28/10/1998 numac 1998000076 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet tot instelling van het recht op een bestaansminimum - Duitse vertaling sluiten wordt bedoeld een persoon die met een of meer personen onder hetzelfde dak samenleeft en met hen een gemeenschappelijke huishouding heeft (Arr. Cass., 1984, p. 219). Volgens het Hof van Cassatie heeft het Arbeidshof wettig kunnen oordelen dat er sprake was van samenwoning wanneer de aanvrager - in vergelijking met een alleenstaande -, meer materiële voordelen genoot en minder financiële lasten droeg. Uit hetzelfde arrest blijkt dat er sprake kan zijn van samenwoning op grond van de materiële voordelen die een uitkeringsgerechtigde geniet door het feit dat hij met één of meer personen onder hetzelfde dak samenleeft, in casu doordat hij kosteloos mocht wonen en de maaltijden mocht gebruiken. Het is niet vereist dat de persoon met wie de aanvrager samenwoont over eigen inkomsten beschikt.

B.3. In de memorie van toelichting van de in het geding zijnde bepaling wordt aangegeven dat het bedrag van het leefloon toegekend aan de ' categorie " alleenstaande " [...] hoger [is] dan dat van de categorie " samenwonende ", rekening houdend met het feit dat de alleenstaande alleen moet instaan voor de vaste kosten (woning, meubilering,...) ' (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/001, p. 20). De minister voegde eraan toe dat ' wie echt alleen woont, [...] immers zwaardere lasten [draagt] dan wie de lasten met een ander kan delen ' en dat ' om die reden [...] inzake samenwoning het individuele recht [wordt] bijgestuurd ' (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/004, p. 54). Hieruit kan worden afgeleid dat het lagere bedrag van het tarief ' samenwonende ' ten opzichte van het tarief ' alleenstaande ' is verantwoord door de overweging dat de uitkeringsgerechtigde uit de samenwoning een economisch-financieel voordeel haalt, doordat hij minder financiële lasten van het huishouden moet dragen, hetzij doordat hij bepaalde kosten kan delen, hetzij doordat hij bepaalde materiële voordelen geniet.

B.4. Bij de toekenning van het leefloon primeert de feitelijke situatie van de aanvrager (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1603/004, p. 55). De ontstentenis van inkomsten van de aanvrager van het leefloon en, in voorkomend geval, de vermogenstoestand van de persoon met wie hij onder één dak woont, moeten op individuele wijze worden vastgesteld door het sociaal onderzoek dat door de bevoegde diensten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn moet worden gevoerd met toepassing van artikel 19 van de wet van 26 mei 2002. Op basis van dat onderzoek en van de vaststelling of de aanvrager van het leefloon uit de samenwoning een economisch-financieel voordeel haalt, beslist het OCMW om een leefloon van alleenstaande, dan wel van samenwonende toe te kennen.Bij betwisting kan de zaak worden voorgelegd aan de arbeidsgerechten ».

B.4. Bij de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten wil de wetgever onder bepaalde voorwaarden een leefloon toekennen aan personen die niet over voldoende middelen beschikken, teneinde hen in staat te stellen een menswaardig leven te leiden.

B.5. Het forfaitaire karakter van het leefloon en het grote aantal individuele situaties van de rechthebbenden verklaren waarom de wetgever gebruik maakt van categorieën die de verscheidenheid aan situaties noodzakelijkerwijs slechts met een zekere graad van benadering opvangen. Wanneer de wetgever de categorieën van rechthebbenden op het leefloon vaststelt volgens hun situatie, zou hij, zonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te schenden, niettemin geen criteria van onderscheid mogen hanteren die irrelevant zouden blijken te zijn.

B.6. De in het geding zijnde bepaling voorziet in drie categorieën van rechthebbenden op een leefloon, waarvan te dezen enkel de eerste twee in aanmerking dienen te worden genomen, namelijk de samenwonenden en de alleenstaanden.

De samenwonenden, bedoeld in artikel 14, § 1, 1°, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten, zijn de personen die « onder hetzelfde dak wonen [en] hun huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen ».

Zoals het Hof bij zijn voormeld arrest nr. 176/2011 heeft geoordeeld, vereist het begrip « samenwoning » bedoeld in artikel 14, § 1, 1°, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten dat de aanvrager van een leefloon uit het onder één dak wonen met de andere persoon een economisch-financieel voordeel haalt. Dit laatste kan erin bestaan dat de samenwonende over inkomsten beschikt, die hem toelaten bepaalde kosten te delen, maar ook dat de aanvrager door de samenwoning bepaalde materiële voordelen kan genieten waardoor hij minder uitgaven heeft.

Daaruit volgt dat de in de prejudiciële vragen beoogde situatie die aan de verwijzende rechter is voorgelegd, zoals ze is gepreciseerd in B.2.3, enkel in artikel 14, § 1, 1°, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten wordt beoogd indien de eisende partij onder hetzelfde dak leeft als de andere persoon en vanwege de samenwoning een economisch-financieel voordeel kan genieten, doordat zij minder uitgaven heeft.

B.7. Aangezien artikel 14, § 1, 1°, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten moet worden geïnterpreteerd zoals aangegeven in B.6, kan de keuze van de wetgever om in een tarief « samenwonende » te voorzien dat lager is dan het tarief « alleenstaande », redelijkerwijze - zoals het Hof heeft geoordeeld bij zijn arrest nr. 176/2011 - worden verantwoord door de overweging dat de uitkeringsgerechtigde uit de samenwoning een economisch-financieel voordeel haalt, doordat hij minder financiële lasten van het huishouden moet dragen, hetzij doordat hij bepaalde kosten kan delen, hetzij doordat hij bepaalde materiële voordelen geniet. Het Hof heeft tevens erop gewezen dat bij de toekenning van het leefloon de feitelijke situatie van de aanvrager primeert en dat het OCMW op basis van het onderzoek van zijn diensten en van de vaststelling of de aanvrager van het leefloon uit de samenwoning een economisch-financieel voordeel haalt, beslist om een leefloon van alleenstaande, dan wel van samenwonende toe te kennen.

Bijgevolg kan de wetgever niet worden verweten dat hij niet in een afzonderlijke categorie van rechthebbenden op een leefloon heeft voorzien ten aanzien van de personen wier feitelijke situatie tussen die van een samenwonende en van een alleenstaande is gesitueerd. Die personen kunnen immers, gelet op hun concrete feitelijke situatie, ofwel als samenwonende ofwel als alleenstaande worden beschouwd, op grond van de criteria die in het voormelde arrest nr. 176/2011 zijn aangegeven.

B.8. Rekening houdend met wat is vermeld in B.6, dienen de prejudiciële vragen ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Rekening houdend met wat is vermeld in B.6, schendt artikel 14, § 1, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 3 december 2015.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen

^