Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 januari 2015

Uittreksel uit arrest nr. 161/2014 van 6 november 2014 Rolnummer : 5723 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, ges Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2014207612
pub.
15/01/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 161/2014 van 6 november 2014 Rolnummer : 5723 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 3 oktober 2013 in zake Jean de Wergifosse tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 oktober 2013, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, in de interpretatie volgens welke, voor de toepassing van die bepaling, rekening moet worden gehouden met de jaren van de loopbaan waarvoor een werknemer een pensioenstelsel geniet met toepassing van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met artikel 14 van dat Verdrag, in het nadeel van de geëxpatrieerden die ingetekend hebben op het facultatieve stelsel van de DOSZ ten opzichte van diegenen die een verzekering bij een privémaatschappij hebben gesloten ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van dat Verdrag.

B.1.2. Het voormelde koninklijk besluit is genomen op basis van de wet van 31 maart 1967 tot toekenning van bepaalde machten aan de Koning ten einde de economische heropleving, de bespoediging van de regionale reconversie en de stabilisatie van het begrotingsevenwicht te verzekeren, inzonderheid op basis van artikel 1, 9°, artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van die wet. Dat koninklijk besluit werd niet door een wet bekrachtigd. Artikel 10bis werd ingevoegd bij artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 205 van 29 augustus 1983 tot wijziging van de wetgeving betreffende de pensioenen van de sociale sector. Dat laatste koninklijk besluit is bekrachtigd bij artikel 9, 1°, van de wet van 6 december 1984 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten vastgesteld ter uitvoering van artikel 1, 1° en 2°, van de wet van 6 juli 1983 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning. Bijgevolg is het Hof bevoegd de prejudiciële vraag te beantwoorden.

B.1.3. Artikel 10bis van het voormelde koninklijk besluit nr. 50 vestigt het principe van de « eenheid van loopbaan », dat ertoe strekt de cumulatie te regelen van een werknemersrustpensioen met een rustpensioen of een als zodanig geldend voordeel toegekend krachtens een Belgische regeling inzake rust- en overlevingspensioenen, met uitzondering van die van de zelfstandigen, of krachtens elke analoge regeling uit het buitenland of van een regeling toepasselijk op het personeel van een volkenrechtelijke instelling. Het houdt in dat alle erkende loopbanen, met uitzondering van die van zelfstandige, moeten worden getotaliseerd met die van werknemer en, wanneer het totaal van de breuken die voor elk van die pensioenen de belangrijkheid ervan uitdrukken de eenheid overschrijdt, de loopbaan die voor de berekening van het werknemersrustpensioen in aanmerking wordt genomen, met evenveel jaren moet worden verminderd als nodig is om dat totaal tot die eenheid terug te brengen.

De breuk waarvan sprake drukt de verhouding uit tussen de duur van de tijdvakken, het percentage of iedere andere maatstaf, met uitsluiting van het bedrag, die voor de vaststelling van het toegekende pensioen in aanmerking werd genomen en het maximum van die duur, dat percentage of de andere maatstaf op grond waarvan een volledig pensioen kan worden toegekend.

B.2. Het hoofdgeding betreft de vraag op welke breuk die de grootte van het pensioenbedrag ten laste van de DOSZ weergeeft, de appellant recht heeft. Volgens het verwijzende rechtscollege moet die breuk worden berekend op basis van het beginsel van de eenheid van loopbaan, waarbij het pensioenstelsel ten laste van de DOSZ valt onder het toepassingsgebied van artikel 10bis van het voormelde koninklijk besluit nr. 50. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over het verschil in behandeling dat zou voortvloeien tussen de in het buitenland tewerkgestelde werknemers die zich hebben aangesloten bij het facultatieve stelsel van de Dienst voor de Overzeese Sociale Zekerheid (DOSZ) en diegenen die een verzekering hebben gesloten bij een privémaatschappij op wie het beginsel van de eenheid van loopbaan niet van toepassing is.

B.3.1. De bij de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid ingevoerde regeling is een facultatief systeem van sociale zekerheid waarbij de personen die in de door de Koning aangewezen overzeese landen werken, zich kunnen aansluiten.

Die regeling betreft « zowel de agenten [...] die hun diensten verrichten in een openbare sector als de werknemers tewerkgesteld door private ondernemingen bij uitvoering van een kontrakt van dienstverhuring of zelfs personen die een zelfstandige beroepsbedrijvigheid uitoefenen » (Parl. St., Kamer, 1961-1962, nr. 431/1, p. 1).

Die regeling werd uitgewerkt teneinde te « beantwoorden aan de bekommernissen van deze die verlangen overzees een loopbaan te ondernemen of te voltooien en wensen in hun land van herkomst gedekt te zijn door wettelijke bepalingen die een stelsel van sociale verzekeringen voorzien » (ibid.).

B.3.2. De prestaties waarop de verzekerden aanspraak zullen kunnen maken om reden van de stortingen die op hun rekeningen zijn ingeschreven, worden opgevat als « prestaties die deze aanvullen welke de belanghebbenden kunnen bekomen in het land waar hun beroepsbedrijvigheid uitgeoefend wordt » (ibid.).

De parlementaire voorbereiding vermeldt nog : « Kunnen deelnemen aan het facultatief stelsel van ouderdoms- en overleveringsverzekering, van de ziekengeld- en invaliditeitsverzekering en van de ziektekostenverzekering, de personen van Belgische nationaliteit en, onder sommige voorwaarden, de personen van vreemde nationaliteit die een beroepsbedrijvigheid uitoefenen, ondergeschikt of niet, buiten Belgisch grondgebied, in de landen door de Koning bepaald (artikel 12) » (ibid., p. 4). « De aansluiting bij het beoogde stelsel van sociale zekerheid voorzien bij deze wet kan niet dwingend zijn. Zij is facultatief daar zij de soevereiniteit van die vreemde landen dient te eerbiedigen welke de op hun grondgebied werkende Belgen zouden kunnen verplichten aan te sluiten bij de in dit land in voege zijnde sociale reglementatie. Zij is aanvullend om de belanghebbenden toe te laten een bijkomende sociale verzekering aan te gaan in het moederland, indien deze van het land waar zij een beroepsactiviteit uitoefenen, hun onvoldoende garanties biedt of om elke andere reden (b.v. onvoordelige geldkoers) » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 271, p. 3).

B.3.3. In tegenstelling tot het socialezekerheidsstelsel van de loontrekkenden, dat is gebaseerd op een repartitiesysteem, is het bij de voormelde wet van 17 juli 1963 ingevoerde stelsel van ouderdoms- en overlevingsverzekering « gebaseerd [...] op de individuele kapitalisatie » (ibid., p. 5) wat betreft het berekenen van de ouderdoms- en overlevingsrenten, met de in artikel 58 van de voormelde wet van 17 juli 1963 bedoelde waarborg van de Belgische Staat.

De deelname aan de overzeese sociale zekerheid sluit bovendien in beginsel de toepassing van de Belgische wetgeving in verband met de sociale zekerheid van de loontrekkenden uit.

B.4. Het stelsel van de overzeese sociale zekerheid maakt het personen die in bepaalde landen werken mogelijk om, los van de sociale zekerheid die door die landen zou worden geboden op basis van hun activiteit aldaar, te participeren in een stelsel waarbij onder bepaalde voorwaarden dekking wordt verleend voor bepaalde risico's.

De wetgever heeft enkel een aanvullend stelsel van overzeese sociale zekerheid willen aanbieden dat - mits de vrijwillige betaling van bijdragen - dekking biedt in het kader van een ouderdoms- en overlevingsverzekering (hoofdstuk III van de wet van 17 juli 1963 - artikelen 20 en volgende), een ziekte- en invaliditeitsverzekering (hoofdstuk IV - artikelen 29 en volgende) en een verzekering voor geneeskundige verzorging (hoofdstuk V - artikelen 42 en volgende).

B.5. Het was de bedoeling van de wetgever om enkel een basisbescherming aan te bieden naast het eventuele socialezekerheidsstelsel van het land waar de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend. In het socialezekerheidsstelsel van de werknemers of dat van het overheidspersoneel, dragen alle aangeslotenen verplicht bij tot de dekking tegen alle risico's met inbegrip van de beroepsziekten.

Daarentegen kunnen de betrokkenen kiezen om zich al dan niet aan te sluiten bij het stelsel van de overzeese sociale zekerheid; bij aansluiting is hun bijdrage enkel bestemd voor de drie risico's waarvoor dat stelsel een basisdekking biedt.

B.6. Het bij de wet van 17 juli 1963 ingevoerde stelsel verschilt van het verplichte socialezekerheidsstelsel waarin is voorzien voor de in België tewerkgestelde loontrekkenden. Het biedt een facultatieve verzekering aan die in zekere mate in concurrentie treedt met de private verzekeringen.

B.7.1. Uit het verslag aan de Koning blijkt dat bij de invoeging van artikel 10bis in het koninklijk besluit nr. 50 de bedoeling voorlag door de invoering van het beginsel van de eenheid van loopbaan in de rust- en overlevingspensioenen, alle werknemers met een gemengde beroepsloopbaan op gelijke voet te behandelen en zulks met het oog op het beheersen van de uitgaven in de pensioensector (Verslag aan de Koning bij het voormeld koninklijk besluit nr. 205, Belgisch Staatsblad, 6 september 1983, p. 11094).

B.7.2. Wanneer de wetgever een wettelijke en facultatieve ouderdomsverzekering aanbiedt aan de in het buitenland tewerkgestelde werknemers, valt het onder zijn beoordelingsbevoegdheid om de voorwaarden en de regeling van deelname aan die verzekering aan te passen aan de economische omstandigheden.

B.7.3. Hoewel het juist is dat het verzekeringsstelsel met het oog op de ouderdom en het vervroegde overlijden zoals ingevoerd bij de voormelde wet van 17 juli 1963 steunt op de individuele kapitalisatie voor de berekening van de rust- en overlevingspensioenen, gaat die kapitalisatie gepaard met de waarborg van de Belgische Staat bepaald in artikel 58 van de voormelde wet van 17 juli 1963. Bovendien worden vakantiegeld en aanvullend vakantiegeld betaald (artikel 22quinquies van de wet van 17 juli 1963). Ten slotte zijn de ouderdomsrenten automatisch gekoppeld aan de schommeling van de index. Dergelijke waarborgen bestaan niet wanneer een persoon een privéverzekeringsovereenkomst sluit met het oog op een rustpensioen.

Hieruit vloeit voort dat het in de prejudiciële vraag aangevoerde verschil steunt op een objectief criterium, namelijk, met name, het bestaan van de waarborgen van de Staat waaraan hiervoor wordt herinnerd voor diegenen die vrijwillig een ouderdomsverzekering bij de DOSZ hebben gesloten, en dat het evenredig is met het doel van de maatregel, namelijk de beheersing van de overheidsuitgaven, die solidair moet worden gedragen door alle begunstigden van die waarborg.

B.7.4. Het is bijgevolg niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet dat de wetgever het beginsel van de eenheid van loopbaan toepast op de in het buitenland tewerkgestelde werknemers die zich vrijwillig hebben aangesloten bij de DOSZ voor hun ouderdomsverzekering, naar het voorbeeld van alle werknemers die vallen onder het Belgische verplichte socialezekerheidsstelsel als loontrekkende, noch dat op hen het beginsel van de solidariteit onder werknemers wordt toegepast - waarop de wettelijke en verplichte socialezekerheidsstelsels berusten -, dat inhoudt dat de excedenten die sommige werknemers bovenop een volledige loopbaan hebben betaald, bijdragen tot de financiering van het systeem.

B.8.1. Voorts dient te worden nagegaan of de in het geding zijnde bepaling niet in strijd is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van dat Verdrag.

B.8.2. Het Hof onderzoekt geen argument afgeleid uit de samenhang van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wanneer zoals te dezen daaruit geen argumenten worden afgeleid die verschillen van die welke worden aangevoerd ter ondersteuning van de beweerde schending van die twee grondwetsartikelen en wanneer het Hof die argumenten eerder heeft onderzocht.

B.8.3. Het recht op het pensioen van loontrekkende is een subjectief recht van vermogensrechtelijke aard dat door artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens wordt beschermd (zie onder meer EHRM, 12 april 2006, Stec en anderen t. Verenigd Koninkrijk, § 55; 18 februari 2009, Andrejeva t.

Letland, § 79). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens besluit evenwel tot de niet-schending van die bepaling wanneer, in verband met de begrenzing van de pensioenen, een Staat eventueel rekening diende te houden met verschillende overwegingen van economische en sociale aard (EHRM, 25 oktober 2011, Valkov en anderen t. Bulgarije, § 91).

Te dezen maakt de eenheid van loopbaan deel uit van een aantal maatregelen die ertoe strekken de toename van de uitgaven in het pensioenstelsel van de loontrekkenden af te remmen. De maatregel is relevant ten opzichte van het nagestreefde doel en de aantasting van het eigendomsrecht is niet onevenredig, daar diegene die een pensioen bij de DOSZ heeft gesloten geenszins zijn recht op het pensioen wordt ontzegd.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van dat Verdrag, in de interpretatie dat, voor de berekening van het pensioen, rekening moet worden gehouden met de loopbaanjaren waarvoor een werknemer een pensioenstelsel geniet met toepassing van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 6 november 2014.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^