gepubliceerd op 05 november 2014
Uittreksel uit arrest nr. 125/2014 van 19 september 2014 Rolnummer : 5714 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 43, 3°, 702, 2°, en 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Luik. Het samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van(...)
Uittreksel uit arrest nr. 125/2014 van 19 september 2014 Rolnummer : 5714 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 43, 3°, 702, 2°, en 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 10 september 2013 in zake Michael Simon tegen de nv « G4S Secure Solutions », in aanwezigheid van de NV « Ethias », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 september 2013, heeft het Arbeidshof te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Zijn de artikelen 43, 702 en 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, samen of afzonderlijk en in voorkomend geval juncto artikel 17 van hetzelfde Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat zij de dagvaarding die verkeerdelijk is gericht tegen een andere persoon dan die tegen welke zij had moeten worden gericht, uitsluiten van het stelsel van de nietigheden, bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet in zoverre zij een onderscheid invoeren tussen de dagvaarding die is gericht tegen een andere rechtspersoon dan die welke met name had moeten worden beoogd terwijl de verkeerdelijk gedagvaarde persoon over rechtspersoonlijkheid beschikt, dagvaarding die niet ontvankelijk is en waarvoor de begane vergissing niet het recht opent om zich op het stelsel van de nietigheden te beroepen, en die welke is gericht tegen de betrokkene wiens gegevens (precieze benaming, woonplaats of maatschappelijke zetel, rechtsvorm) echter niet allemaal juist zijn, dagvaarding die nietig is maar een relatieve nietigheid heeft ? 2. Zijn de artikelen 43, 702 en 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, samen of afzonderlijk en in voorkomend geval juncto artikel 17 van hetzelfde Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat zij de dagvaarding die verkeerdelijk is gericht tegen een andere persoon dan die tegen welke zij had moeten worden gericht, uitsluiten van het stelsel van de nietigheden, bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet in zoverre zij een onderscheid invoeren tussen de dagvaarding die is gericht tegen een andere rechtspersoon dan die welke met name had moeten worden beoogd terwijl de verkeerdelijk gedagvaarde persoon over rechtspersoonlijkheid beschikt, dagvaarding die niet ontvankelijk is en waarvoor de begane vergissing niet het recht opent om zich op het stelsel van de nietigheden te beroepen, en die welke niet een van die vermeldingen, met inbegrip van de benaming van de gedagvaarde persoon, bevat, tekortkoming die het daarentegen wel mogelijk maakt van het genoemde stelsel gebruik te maken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De artikelen 17, 43, 702 en 860 tot 867 van het Gerechtelijk Wetboek bepalen : «
Art. 17.De rechtsvordering kan niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen ». «
Art. 43.Op straffe van nietigheid, moet het exploot van betekening door de optredende gerechtsdeurwaarder ondertekend zijn en vermelden : 1° de dag, de maand en het jaar, en de plaats van de betekening;2° de naam, de voornaam, het beroep, de woonplaats en, in voorkomend geval, het gerechtelijk elektronisch adres, de hoedanigheid en de inschrijving in de Kruispuntbank van ondernemingen van de persoon op wiens verzoek het exploot wordt betekend;3° de naam, de voornaam, de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats en, in voorkomend geval, het gerechtelijk elektronisch adres en de hoedanigheid van de persoon voor wie het exploot bestemd is;4° de naam, voornaam en, bij voorkomend geval, de hoedanigheid van de persoon aan wie afschrift ter hand gesteld is, of in het geval bedoeld in artikel 38, § 1, het achterlaten van het afschrift, of in de gevallen bedoeld in artikel 40, de afgifte van het exploot op de post;5° de naam en de voornaam van de gerechtsdeurwaarder en het adres van zijn kantoor en, in voorkomend geval, zijn gerechtelijk elektronisch adres;6° de omstandige opgave van de kosten der akte.7° de in artikel 42bis bedoelde wijzen van betekening en, in voorkomend geval, de in artikel 42bis, vierde lid, bepaalde vermeldingen. De persoon aan wie het afschrift wordt ter hand gesteld, tekent het origineel voor ontvangst. Weigert hij te tekenen, dan maakt de deurwaarder daarvan melding in het exploot ». «
Art. 702.Behalve de vermeldingen bepaald in artikel 43, bevat het exploot van dagvaarding, op straffe van nietigheid, de volgende opgaven : 1° de naam, de voornaam en de woonplaats van de eiser;2° de naam, de voornaam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de gedaagde;3° het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering;4° de rechter voor wie de vordering aanhangig wordt gemaakt;5° de plaats, de dag en het uur van de terechtzitting ». «
Art. 860.Wat de verzuimde of onregelmatig verrichte vorm ook zij, geen proceshandeling kan nietig worden verklaard, indien de wet de nietigheid ervan niet uitdrukkelijk heeft bevolen.
De termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden zijn evenwel voorgeschreven op straffe van verval.
De andere termijnen worden slechts dan op straffe van verval bepaald wanneer de wet het voorschrijft ». «
Art. 861.De rechter kan een proceshandeling alleen dan nietig verklaren, indien het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt ». «
Art. 862.§ 1. De regel van artikel 861 geldt niet voor een verzuim of een onregelmatigheid betreffende : 1° de termijnen op straffe van verval of nietigheid voorgeschreven;2° de ondertekening van de akte;3° de vermelding van de datum van de akte wanneer die noodzakelijk is om de gevolgen van de akte te beoordelen;4° de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis moet nemen;5° de eed opgelegd aan getuigen en aan deskundigen;6° de vermelding dat de exploten en akten van tenuitvoerlegging zijn betekend aan de persoon of op een andere wijze die de wet bepaalt. § 2. Onverminderd de toepassing van artikel 867 wordt in de gevallen van § 1 de nietigheid of het verval uitgesproken door de rechter, zelfs ambtshalve ». «
Art. 863.In alle gevallen waarin de ondertekening vereist is voor de geldigheid van een proceshandeling kan het gebrek van de handtekening worden geregulariseerd ter zitting of binnen een door de rechter vastgestelde termijn ». «
Art. 864.De nietigheden die tegen de proceshandelingen kunnen worden ingeroepen, zijn gedekt indien zij niet tegelijk en vóór enig ander middel worden voorgedragen.
Verval en nietigheid als bepaald in artikel 862 zijn echter pas gedekt, wanneer een vonnis of arrest op tegenspraak, behalve datgene dat een maatregel van inwendige aard inhoudt, is gewezen zonder dat het verval of de nietigheid door de partij is voorgedragen of door de rechter ambtshalve is uitgesproken ». «
Art. 865.De regels van artikel 864 en van artikel 867 zijn niet van toepassing op het in artikel 860, tweede lid, bedoelde verval ». «
Art. 866.De proceshandelingen en akten die nietig zijn of nodeloze kosten veroorzaken door toedoen van een ministerieel ambtenaar, komen te zijnen laste; hij kan bovendien worden veroordeeld tot schadevergoeding jegens de partij ». «
Art. 867.Het verzuim of de onregelmatigheid van de vorm van een proceshandeling, met inbegrip van de niet-naleving van de in deze afdeling bedoelde termijnen of van de vermelding van een vorm, kan niet tot nietigheid leiden, wanneer uit de gedingstukken blijkt dat de handeling het doel heeft bereikt dat de wet ermee beoogt, of dat die niet-vermelde vorm wel in acht is genomen ».
B.2. Aan het Hof worden vragen gesteld over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van die bepalingen, in die zin geïnterpreteerd « dat zij de dagvaarding die verkeerdelijk is gericht tegen een andere persoon dan die tegen welke zij had moeten worden gericht, uitsluiten van het stelsel van de nietigheden », waarbij de verwijzende rechter bovendien preciseert dat de aldus verkeerdelijk gedagvaarde persoon over rechtspersoonlijkheid beschikt. Er zou een verschil in behandeling worden ingesteld tussen de rechtzoekenden die een dergelijke vordering instellen en diegenen die een vordering instellen die, hoewel zij tegen de juiste persoon is gericht, een onjuiste (eerste prejudiciële vraag) of onvolledige (tweede prejudiciële vraag) vermelding bevat : in tegenstelling tot die rechtzoekenden, die zich op het bij de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek geregelde stelsel van de nietigheden kunnen beroepen, zien de rechtzoekenden van de eerste categorie hun rechtsvordering onontvankelijk verklaard, zonder dat de in dat geval begane vergissing het voordeel van dat stelsel kan genieten.
B.3. De geïntimeerde voor het verwijzende rechtscollege betwist dat de aan de toetsing van het Hof onderworpen categorieën van personen vergelijkbaar zijn.
De in het geding zijnde categorieën van personen bevinden zich niet in situaties die dermate verschillend zijn dat zij niet met elkaar kunnen worden vergeleken : het gaat om rechtzoekenden wier zaak wordt berecht voor de gewone rechtscolleges en die dezelfde wijze hanteren om hun rechtsvordering in te stellen.
B.4.1. Krachtens artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek « [kan] de rechtsvordering [...] niet worden toegelaten, indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen ». Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding van het Gerechtelijk Wetboek (Verslag Van Reepinghen, Pasin., 1967, III, p. 322), moet de rechtsvordering worden ingesteld tegen diegene die de hoedanigheid bezit om ze te beantwoorden.
Wanneer een exploot van dagvaarding weliswaar de in de artikelen 43 en 702, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde vermeldingen bevat, maar die betrekking hebben op een andere persoon dan diegene die de eiser had dienen te dagvaarden, brengt dat de onontvankelijkheid van de aldus ingeleide vordering met zich mee. Een dergelijke onregelmatigheid valt buiten de werkingssfeer van het stelsel van de nietigheden van de artikelen 860 tot 867 van dat Wetboek en geeft dan ook geen aanleiding tot een beoordeling van de schade (Cass., 29 juni 2006, Arr. Cass., 2006, nr. 366).
B.4.2. Krachtens artikel 860 van het Gerechtelijk Wetboek « [kan,] wat de verzuimde of onregelmatig verrichte vorm ook zij, geen [proceshandeling] [...] nietig worden verklaard, indien de wet de nietigheid ervan niet uitdrukkelijk heeft bevolen ». Tot de in die bepaling bedoelde vormvoorschriften behoren de vermeldingen die elk exploot van dagvaarding moet bevatten; in dat verband worden in artikel 43, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek « de naam, de voornaam, de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats en, in voorkomend geval, het gerechtelijk elektronisch adres en de hoedanigheid van de persoon voor wie het exploot bestemd is » vermeld en heeft artikel 702 van hetzelfde Wetboek betrekking op « de naam, de voornaam en de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats, de verblijfplaats van de gedaagde ».
Hoewel de verzuimen en onregelmatigheden welke die vermeldingen aantasten, bij de voormelde artikelen 43 en 702 met nietigheid worden bestraft, gaat het desalniettemin maar om een relatieve nietigheid, in zoverre zij vreemd zijn aan de in het voormelde artikel 862, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde verzuimen en onregelmatigheden : krachtens artikel 861 van hetzelfde Wetboek kan de nietigheid bijgevolg enkel worden uitgesproken indien het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen heeft geschaad van de partij die de exceptie opwerpt. Bovendien kan dat verzuim of die onregelmatigheid worden rechtgezet onder de voorwaarden die in het voormelde artikel 867 van hetzelfde Wetboek zijn bepaald.
B.4.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat, zoals de verwijzende rechter opmerkt, de rechtzoekenden verschillend worden behandeld naargelang zij verkeerdelijk een andere persoon hebben gedagvaard dan die welke had moeten worden gedagvaard, of naargelang hun dagvaarding een onregelmatigheid of een verzuim bevat, maar wel tegen de juiste persoon is gericht : in tegenstelling tot die tweede categorie van rechtzoekenden, die zich op het hiervoor in herinnering gebrachte stelsel van de nietigheden kunnen beroepen, zien de rechtzoekenden van de eerste categorie hun rechtsvordering onontvankelijk verklaard, zonder in dat geval dat stelsel te kunnen genieten.
B.5.1. Dat verschil in behandeling berust op een objectief criterium : de aard van de regel waarvan de schending wordt bestraft. Artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek bevestigt immers een grondregel, terwijl de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek alleen op de onregelmatigheden naar de vorm van toepassing zijn.
B.5.2. De regels betreffende de vormvoorschriften en de termijnen om beroep in te stellen zijn gericht op een goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van rechtsonzekerheid. Die regels mogen de rechtzoekenden echter niet verhinderen de beschikbare procedures aan te wenden.
B.6. Zoals reeds is opgemerkt, vereist artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek dat de rechtsvordering moet worden ingesteld tegen diegene die de hoedanigheid bezit om ze te beantwoorden; indien zulks niet het geval is, heeft de rechtsvordering, zoals de verwijzende rechter opmerkt, in werkelijkheid betrekking op een persoon die vreemd is aan de feiten en aan het geschil, en die rechtsvordering zal onontvankelijk worden verklaard, zonder het bij de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek geregelde stelsel van de nietigheden te kunnen genieten.
Die maatregel blijkt relevant te zijn ten aanzien van de hiervoor beoogde legitieme doelstellingen. Wat de verkeerdelijk gedagvaarde persoon betreft, is het immers niet denkbaar dat hij partij kan zijn in het geding, verplicht is zich te verdedigen en de kosten ervan te dragen, en eventueel kan worden veroordeeld, zelfs indien zijn situatie vreemd is aan het geschil. Wat betreft de persoon op wie het geschil betrekking heeft, die had moeten worden gedagvaard maar niet is gedagvaard, is het evenmin denkbaar dat hij kan worden veroordeeld.
Wat ten slotte de eiser betreft, moet worden opgemerkt dat het uitbreiden van het stelsel van de nietigheden tot een dagvaarding die verkeerdelijk is gericht tot een rechtspersoon die vreemd is aan het geschil, naast de schending van de artikelen 860 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, van dien aard zou zijn dat de termijn wordt omzeild waarbinnen de rechtsvordering in voorkomend geval moest worden ingesteld, in het geval waarin die termijn zou zijn verstreken.
De in het stelsel van de nietigheden bedoelde verzuimen en onregelmatigheden, die in het geding zijn, vooronderstellen allereerst dat de juiste persoon door de eiser wordt gedagvaard. Daarenboven, zoals reeds is opgemerkt, betreffen zij procedureformaliteiten - en geen voorwaarde voor het uitoefenen van de rechtsvordering -, zoals zulks het geval is voor de hoedanigheid, vereist bij artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek. Ten slotte moeten de betrokken verzuimen en onregelmatigheden, behalve voor die welke in artikel 862, § 1, zijn beoogd, om de nietigheid van de proceshandeling die zij aantasten te verantwoorden, de belangen hebben geschaad van de partij die de exceptie opwerpt.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het in het geding zijnde verschil in behandeling is verantwoord ten aanzien van de bekommernis om een goede rechtsbedeling te verzekeren en de risico's van rechtsonzekerheid te weren; er moet evenwel worden nagegaan of dat verschil in behandeling geen onevenredige gevolgen ten aanzien van die doelstellingen heeft.
B.7. De eiser die verkeerdelijk een andere persoon zou hebben gedagvaard dan die welke had moeten worden gedagvaard, kan, indien zulks mogelijk blijft binnen de termijnen, een nieuwe rechtsvordering instellen, ditmaal tegen de persoon die in rechte moest worden beoogd.
In het geval waarin de eiser zelf niet aansprakelijk zou zijn voor de voormelde vergissing, staat het hem bovendien vrij in voorkomend geval de kostprijs van die nieuwe procedure te verhalen op de persoon die die fout heeft begaan.
Ten slotte kan de eiser, in het geval waarin hij niet aansprakelijk zou zijn voor de voormelde vergissing en om redenen met betrekking tot de termijn niet langer in staat zou zijn een nieuwe rechtsvordering in te stellen, de vergoeding verkrijgen van de schade die hij heeft geleden op grond van de, naar gelang van het geval, contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid van de persoon die door zijn fout die schade heeft veroorzaakt.
Gelet op het voorgaande, is het verschil in behandeling niet zonder redelijke verantwoording.
B.8. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 17, 43, 702 en 860 tot 867 van het Gerechtelijk Wetboek schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 september 2014.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels