gepubliceerd op 13 oktober 2014
Uittreksel uit arrest nr. 101/2014 van 10 juli 2014 Rolnummer : 5639 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 101 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen. Het Grondwette samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, J.-P. Snappe, (...)
Uittreksel uit arrest nr. 101/2014 van 10 juli 2014 Rolnummer : 5639 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 101 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, J.-P. Snappe, T. MerckxVan Goey, F. Daoût en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 22 mei 2013 in zake Leo Tercken tegen de vennootschap naar Nederlands recht « AD Chemicals BV », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 mei 2013, heeft het Arbeidshof te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 101 van de Wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, samengelezen met de artikelen 4 en 88 van deze wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, - aan de werknemer die op bestendige wijze als handelsvertegenwoordiger is tewerkgesteld, waarvan de arbeidsovereenkomst na één jaar anciënniteit wordt beëindigd door de werkgever zonder dringende reden of door hemzelf om een dringende reden, en die aan zijn werkgever cliënteel heeft aangebracht dat hij na zijn dienstbetrekking tegen zijn wil in niet meer kan valoriseren en die hierdoor nadeel lijdt, het recht op een uitwinningsvergoeding wordt toegekend en aan diens werkgever de verplichting wordt opgelegd om een dergelijke vergoeding te betalen; - terwijl aan de werknemer die op niet-bestendige wijze de functie van handelsvertegenwoordiger uitoefent en aan de werknemer die op al dan niet bestendige wijze een sedentaire commerciële functie uitoefent in dewelke hij op zoek gaat naar cliënteel, waarvan de arbeidsovereenkomst na één jaar anciënniteit, wordt beëindigd door de werkgever zonder dringende reden of door henzelf om een dringende reden, en die aan hun werkgever cliënteel hebben aangebracht dat zij na hun dienstbetrekking tegen hun wil in niet meer kunnen valoriseren en die hierdoor nadeel lijden, geen recht op een uitwinningsvergoeding wordt toegekend en aan hun werkgevers niet de verplichting wordt opgelegd om een dergelijke vergoeding te betalen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt ondervraagd over artikel 101 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 88 van die wet. Die bepalingen luiden : «
Art. 4.De arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers is de overeenkomst waarbij een werknemer, de handelsvertegenwoordiger, zich verbindt tegen loon cliëntele op te sporen en te bezoeken met het oog op het onderhandelen over en het sluiten van zaken, verzekeringen uitgezonderd, onder het gezag, voor rekening en in naam van een of meer opdrachtgevers.
Niettegenstaande elke uitdrukkelijke bepaling van de overeenkomst of bij het stilzwijgen ervan wordt de overeenkomst gesloten tussen opdrachtgever en tussenpersoon, welke ook de benaming zij, beschouwd als een arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers, tenzij het tegendeel wordt bewezen.
Zijn naar luid van deze wet geen handelsvertegenwoordiger : de commissionair, de makelaar, de concessiehouder voor alleenverkoop, de tussenpersoon die zijn orders vrij kan doorgeven aan wie hij wil, en in het algemeen, de handelsagent die met zijn opdrachtgever verbonden is door een aannemingsovereenkomst in de zin van de wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst, een lastgeving tegen loon of elke andere overeenkomst krachtens welke de handelsagent niet onder het gezag van zijn opdrachtgever optreedt ». «
Art. 88.Op de bepalingen van deze titel kan zich alleen beroepen de handelsvertegenwoordiger die in dienst wordt genomen om op bestendige wijze zijn beroep uit te oefenen, zelfs indien hij door zijn werkgever wordt belast met bijkomstig werk dat van andere aard is dan de handelsvertegenwoordiging. Dat voordeel wordt, met uitzondering van het bij artikel 90 toegekende recht, niet verleend aan de bediende die er af en toe mede wordt belast, samen met zijn arbeid binnen de onderneming, stappen te doen bij de cliëntele ». «
Art. 101.Wanneer de overeenkomst wordt beëindigd door de werkgever zonder dringende reden of door de handelsvertegenwoordiger om een dringende reden, is een vergoeding wegens uitwinning verschuldigd aan de handelsvertegenwoordiger die een cliënteel heeft aangebracht tenzij de werkgever bewijst dat uit de beëindiging van de overeenkomst geen enkel nadeel volgt voor de handelsvertegenwoordiger.
Die vergoeding is pas verschuldigd na een tewerkstelling van één jaar.
Zij is gelijk aan het loon van drie maanden voor de handelsvertegenwoordiger die bij dezelfde werkgever was tewerkgesteld gedurende een periode van één tot vijf jaar. Zij wordt met het loon van één maand verhoogd bij het ingaan van elke bijkomende vijfjaarlijkse dienstperiode bij dezelfde werkgever.
Wanneer het loon van de handelsvertegenwoordiger geheel of gedeeltelijk uit commissieloon bestaat, wordt dit laatste berekend op grond van het maandelijks gemiddelde van het commissieloon, verdiend gedurende de twaalf maanden die aan de beëindiging van de overeenkomst voorafgaan.
De uitwinningsvergoeding behelst niet alleen het lopende loon maar ook de voordelen verworven krachtens de overeenkomst ».
B.2. Het verwijzende rechtscollege vraagt of artikel 101 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten, in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 88 van die wet, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de uitwinningsvergoeding enkel verschuldigd is aan de handelsvertegenwoordiger die op bestendige wijze zijn beroep uitoefent en niet aan « de werknemer die op niet-bestendige wijze de functie van handelsvertegenwoordiger uitoefent en aan de werknemer die op al dan niet bestendige wijze een sedentaire commerciële functie uitoefent in dewelke hij op zoek gaat naar cliënteel ».
B.3.1. Het voormelde artikel 4 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten vereist dat degene die handelsvertegenwoordigingsactiviteiten uitoefent personen of instellingen opspoort of bezoekt die klanten zijn of kunnen worden van de opdrachtgever en met hen zaken sluit of daarover onderhandelt (Cass., 8 januari 1970, Arr. Cass., 1970, p. 415; Cass. 9 juni 1986, Arr. Cass., 1985-1986, nr. 627; Cass., 9 mei 2011, Arr. Cass., 2011, nr. 310). Dit veronderstelt dat de handelsvertegenwoordiger zich op actieve wijze naar de (mogelijke) klanten begeeft.
B.3.2. Uit artikel 88 van de voormelde wet vloeit voort dat het voordeel van de bepalingen van die titel IV van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten niet van toepassing is op de werknemers die volgens hun arbeidsovereenkomst de handelsvertegenwoordiging niet als voornaamste voorwerp hebben (Cass., 18 april 1988, Arr. Cass., 1987-1988, nr. 496;
Cass., 28 juni 1999, Arr. Cass., 1999, nr. 403).
B.4. De artikelen 4, 88 en 101 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten nemen de artikelen 2 en 15 van de wet van 30 juli 1963 tot instelling van het statuut der handelsvertegenwoordigers over (Parl. St., Senaat, B.Z. 1974, nr. 381/1, pp. 2, 54, 56 en 57).
B.5.1. De wet van 30 juli 1963 beoogt een antwoord te bieden aan « het in het oog vallende streven om de agenten van de handelsvertegenwoordiging aan de beschermende arbeidswetten en aan de maatschappelijke zekerheid te doen ontkomen » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, p. 1).
B.5.2. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 30 juli 1963 werd uitgebreid aandacht besteed aan de omschrijving van het begrip « handelsvertegenwoordiger » en aan het onderscheid tussen dat beroep en andere beroepen. Daarbij werd het volgende overwogen : « Het komt er dus op aan, op niet beperkende wijze een aantal criteria te kiezen voor daden die in groten getale en in vaste regelmaat worden verricht, zodat de veelvuldige en geregelde herhaling er in beginsel een zelfde, doorlopende en voortdurende werkzaamheden van maakt; met andere woorden, iets wat men een beroep pleegt te noemen.
Hieruit kan worden afgeleid dat het goed is na te gaan welke criteria het meest voorkomen in de contracten die met hun werkgevers worden afgesloten door degenen, die het beroep van handelsvertegenwoordiger uitoefenen » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, pp. 30-31).
B.5.3.1. Het wetsontwerp dat aan de oorsprong lag van de voormelde wet van 30 juli 1963, bepaalde dat de handelsvertegenwoordiger « zich gewoonlijk buiten de lokalen van de onderneming, voor rekening van een of meer opdrachtgevers doorlopend bezighoudt met het onderhandelen over of het afsluiten van zaken en bezoldigd wordt bij wijze van commissieloon of vaste wedde » (Parl. St., Senaat, 1958-1959, nr. 313, p. 11).Onder die woorden dient te worden verstaan « dat de vertegenwoordigers, die tijdelijk in de lokalen van de onderneming zouden werken, bijvoorbeeld tijdens een jaarbeurs of een tentoonstelling, als zodanig niet mogen verstoken blijven van het voordeel van de voorgestelde bepalingen » (ibid., p. 4).
B.5.3.2. In de tekst voorgedragen door de Senaatscommissie voor de Tewerkstelling, de Arbeid en de Sociale Voorzorg, die artikel 2 van de wet van 30 juli 1963 is geworden, was erin voorzien dat voor de toepassing van die wet onder « handelsvertegenwoordiging » diende te worden verstaan « de activiteit die erin bestaat een cliënteel te bezoeken met het oog op het onderhandelen over of het afsluiten van zaken » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, p. 91). De bepaling dat de handelsvertegenwoordiger gewoonlijk buiten de lokalen van de onderneming werkzaam is, werd dus vervangen door de bepaling dat de handelsvertegenwoordiger zijn cliënteel bezoekt.
B.5.3.3. In die Senaatscommissie werd dienaangaande gepreciseerd : « Het gaat hier natuurlijk niet om de verkoper van een firma die een verkoopkantoor in haar lokalen heeft, want de verkoper is dan natuurlijk verbonden door een arbeidsovereenkomst voor bedienden, wat niet kan worden betwist. Maar dat een vertegenwoordiger bij uitzondering werkzaam is in een van de lokalen van de onderneming mag niet tot gevolg hebben dat hij niet valt onder de bijzondere bepalingen tot bescherming van zijn beroep.
Daarom en mede omdat nauwkeurigheid van groot nut is, wordt bepaald dat de handelsvertegenwoordiger, niettegenstaande die uitzonderlijke werkzaamheden, een vertegenwoordiger blijft wanneer hij gewoonlijk buiten de lokalen werkzaam is.
Maar tevens wordt het nuttig geacht aan artikel 2 toe te voegen dat de rechten die uit deze wet voortvloeien niet worden verleend ' aan de bediende die er af en toe mede belast wordt, samen met zijn arbeid binnen de onderneming, demarches te doen bij cliënteel ' » (ibid., p. 44).
B.5.3.4. In de Kamer voegde de minister van Tewerkstelling en Arbeid daar nog het volgende aan toe : « Tijdens de bespreking in de Senaat is die definitie aangevuld met de specificatie, dat handelsvertegenwoordiging de activiteit is die bestaat in het opsporen en bezoeken van een cliënteel.
Volgens van Dale betekent opsporen ' door zoeken ontdekken '. Met opsporen wordt dus bedoeld dat men nieuwe klanten zoekt te vinden, terwijl bij het woord ' bezoeken ' dat tijdens de bespreking is toegevoegd meer wordt gedacht aan de noodzaak om de betrekkingen met de bestaande cliënteel te onderhouden » (Parl. St., Kamer, 1962-1963, nr. 583/2, p. 4).
B.5.4.1. Het wetsontwerp dat aan de oorsprong lag van de wet van 30 juli 1963, had « tot doel uit het statuut te sluiten de personen wier activiteit in de handelsvertegenwoordiging enkel van toevallige aard is » (Parl. St., Senaat, 1958-1959, nr. 313, p. 4). In de tekst voorgedragen door de Senaatscommissie voor de Tewerkstelling, de Arbeid en de Sociale Voorzorg, die artikel 2 van de wet van 30 juli 1963 is geworden, was bepaald : « Het genot van rechten die voortkomen uit deze wet wordt alleen toegekend aan de handelsvertegenwoordiger die in dienst wordt genomen om op voortdurende wijze zijn beroep uit te oefenen, zelfs indien hij door zijn werkgever belast is met bijkomstige taken die van een andere aard zijn dan de handelsvertegenwoordiging. Dat genot wordt niet verleend aan de bediende die er af en toe mede belast wordt, samen met zijn arbeid binnen de onderneming, demarches te doen bij de cliënteel » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, p. 91).
B.5.4.2. In die Senaatscommissie werd hieraan uitgebreid aandacht besteed : « Na een grondig onderzoek naar de werkingssfeer van de nieuwe wet schijnt een tweevoudige conclusie voor de hand te liggen : a) om als handelsvertegenwoordiger beschouwd te worden en zijn persoonlijke rechten beschermd te zien, wij bedoelen hiermede het opzeggingsrecht (in tegenstelling met het recht op commissieloon dat verbonden is aan de verrichting en niet aan de persoon), moet men het beroep voortdurend of gewoonlijk uitoefenen;b) verrichtingen die van gelijke aard zijn maar slechts toevallig of in de uitoefening van een niet gewoon beroep plaats hebben, kunnen echter in aanmerking komen voor juridische bescherming die aan dit soort verrichtingen wordt verleend, zoals bijvoorbeeld het recht op commissieloon wanneer de order is aanvaard om te voorkomen dat de prijzen bedorven worden door tussenpersonen die minder gunstige voorwaarden zouden aannemen.Hier stuit men op een werkelijke moeilijkheid omdat degene die één zaak of enkele zaken doet, vanzelfsprekend een makelaar of een commissionair zou kunnen zijn en men dan te doen heeft met handelsverrichtingen die onder het handelsrecht vallen. Deze moeilijkheid kan slechts in elk geval afzonderlijk worden opgelost met inachtneming van de verschillende elementen van de betrokken verrichting of verrichtingen, de gewone betrekkingen tussen verkoper en tussenpersoon, de normale soort van werkzaamheid.
Het internationaal voorgestelde formule-ontwerp schijnt praktisch tot een vrij goed vergelijkbare oplossing te leiden, omdat de ontwerpers ervan voor dezelfde problemen stonden, o.m. het gevaar van prijsbederf : amateurs of gelegenheidsverkopers blijven buiten de wet, maar degenen die de vertegenwoordiging als bijberoep uitoefenen, moeten er wel onder vallen.
En zo krijgen wij drie woorden : doorlopend, gewoonlijk en vast. Daar er, taalkundig gesproken, geen echte synoniemen zijn, is de keuze een kwestie van schakeringen, maar er kan in ieder geval geen sprake van zijn iemand uit de werkingssfeer uit te sluiten alleen maar omdat het uitgeoefende beroep onderhevig is aan seizoeninvloeden.
De conclusies in verband met het min of meer permanente karakter van het beroep mogen niet tot gevolg hebben dat het ongeoorloofde geoorloofd wordt, bijvoorbeeld de handelsvertegenwoordiger als vast bijberoep door iemand die dat volgens zijn statuut niet mag doen, wat met name het geval zal zijn voor sommige ambtenaren. [...] [...] In die zin legt de Commissie de tekst uit die ze aan het Parlement aanbiedt en indien het Parlement het verslag en het ontwerp goedkeurt, zal het zich bij die opvatting aansluiten » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, pp. 37-38).
B.5.5.1. De bepaling die aan de oorsprong lag van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 werd als volgt verantwoord : « Deze bepaling handelt over de vergoeding wegens uitwinning van de cliëntele. [...] De billijkheid en de practische werkelijkheid eisen hoe langer hoe meer dat de vertegenwoordigers gevrijwaard worden tegen het verlies van de vrucht van de cliëntele die door hun arbeid opgenomen werd in het patrimonium van hun werkgever.
De vertegenwoordiger die door zijn werkgever werd ontslagen, wordt geacht een bijzonder nadeel te ondervinden, dat hierin bestaat dat voortaan aan zijn werkterrein de cliëntele wordt onttrokken waarop hij persoonlijk invloed had verworven en waarop hij bijgevolg rechtmatig kon rekenen voor zijn verdere activiteit » (Parl. St., Senaat, 1958-1959, nr. 313, p. 7).
B.5.5.2. In die Senaatscommissie werd daar nog aan toegevoegd : « Het succes van een artikel of een produkt bij de cliënteel, is te danken aan zijn kwaliteit en aan de reclame, doch ook, in zeer ruime mate, aan het optreden van de handelsvertegenwoordiger.
Onbetwistbaar is de rol van de tussenpersoon die de waar aanbiedt, zeer belangrijk, want hij is het die de menselijke contacten legt met de klant, hem overtuigt en allerlei kleine problemen oplost om ertoe te komen een zaak af te sluiten. Eigenlijk is de klant vaak veel meer aan hem gehecht dan aan het produkt, wegens het vertrouwen dat ontstaan is en waarop een persoonlijke getrouwheid is gebouwd. De werkgever haalt hieruit voordeel, evengoed als uit de prospecties van zijn vertegenwoordiger. In vele gevallen kan worden gezegd dat de cliënteel ' aan de vertegenwoordiger toebehoort '. Maar wanneer de vertegenwoordiger naar een andere bedrijfs- of handelssector moet overschakelen, verliest hij alles, terwijl de werkgever verder de vruchten van de arbeid van zijn vroegere medewerker blijft plukken. [...] [...] Het recht op vergoeding wegens uitwinning kan slechts in aanmerking komen indien de vertegenwoordiger de gelegenheid had om werkelijk cliënteel te verwerven of de cliënteel sterk uit te breiden » (Parl.
St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, pp. 75-76).
B.6. Uit de combinatie van de voormelde artikelen 4 en 88 vloeit voort dat de werknemer die zich op het bestaan van een arbeidsovereenkomst van handelsvertegenwoordiger beroept om een uitwinningsvergoeding te vorderen, moet bewijzen dat de handelsvertegenwoordiging, dit is het opsporen en bezoeken van cliënteel met het oog op het onderhandelen over en het sluiten van zaken, het voornaamste voorwerp van zijn overeenkomst uitmaakt. Bijgevolg is een werknemer die personen of instellingen die cliënten zijn of kunnen worden, niet bezoekt, of die niet op bestendige wijze het beroep uitoefent, geen handelsvertegenwoordiger in de zin van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten. Hij kan derhalve geen aanspraak maken op een uitwinningsvergoeding, ook al heeft hij cliënteel aangebracht die hij na zijn ontslag niet langer zal kunnen valoriseren.
Het verwijzende rechtscollege vraagt of het verschil in behandeling dat hieruit voortvloeit bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.7. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk het feit of de werknemer die het beroep van handelsvertegenwoordiger uitoefent zijn klanten al dan niet bezoekt, en het feit of dat hij dat beroep al dan niet op bestendige wijze uitoefent.
B.8. In zoverre de wetgever de handelsvertegenwoordigers wil beschermen tegen een tendens die beoogt hen aan de arbeidswetgeving te onttrekken, streeft hij een wettig doel na. Het in het geding zijnde verschil in behandeling is pertinent ten opzichte van dat doel, vermits die tendens zich enkel voordeed ten aanzien van de handelsvertegenwoordigers, en niet ten aanzien van andere beroepen, en vermits die andere beroepen reeds de bescherming van andere wetgeving genoten.
B.9. Het Hof dient evenwel nog na te gaan of het in het geding zijnde verschil in behandeling geen gevolgen heeft die onevenredig zijn ten aanzien van het nagestreefde doel.
B.10.1. Uit de in B.5.3.3 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat de in het geding zijnde bepalingen enkel vereisen dat de handelsvertegenwoordiger gewoonlijk zijn klanten bezoekt. Het feit dat een werknemer die het beroep van handelsvertegenwoordiger uitoefent bij uitzondering werkzaam is in een van de lokalen van de onderneming of op een handelsbeurs leidt er niet toe dat hij niet langer als een handelsvertegenwoordiger kan worden beschouwd. In de parlementaire voorbereiding werd hieromtrent het volgende verklaard : « Verscheidene voorstellen en het ontwerp zelf bepalen dat gelegenheidswerk in de bedrijfsgebouwen geen aanleiding mag zijn om een vertegenwoordiger het genot van de beschermingsmaatregelen te ontzeggen. Een van de voorstellen geeft de volgende verklaring : ' de indieners geven te kennen dat het statuut ook toepasselijk is op de vertegenwoordigers die tegelijk in de lokalen van de onderneming werkzaam zijn, zoals met name het geval is voor de vertegenwoordiger die over zaken onderhandelt tijdens een jaarbeurs of een tentoonstelling '. [...] [...] Maar dat een vertegenwoordiger bij uitzondering werkzaam is in een van de lokalen van de onderneming mag niet tot gevolg hebben dat hij niet valt onder de bijzondere bepalingen tot bescherming van zijn beroep.
Daarom en mede omdat nauwkeurigheid van groot nut is, wordt bepaald dat de handelsvertegenwoordiger, niettegenstaande die uitzonderlijke werkzaamheden, een vertegenwoordiger blijft wanneer hij gewoonlijk buiten de lokalen werkzaam is » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, p. 44).
B.10.2. De werknemer van een onderneming die een verkoopkantoor in zijn lokalen heeft en die daar zijn beroep uitoefent, wordt uitgesloten van de handelsvertegenwoordiging, zelfs wanneer hij « er af en toe mede belast wordt, samen met zijn arbeid binnen de onderneming, demarches te doen bij de cliënteel » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, p. 44). Hij dient immers niet actief klanten op te sporen, vermits die klanten zelf naar dat kantoor komen. Een handelsvertegenwoordiger, daarentegen, gaat wegens de aard van zijn beroep « de klanten rechtstreeks daar [...] zoeken waar ze [wonen] » (ibid., p. 19).
B.11.1. De in het geding zijnde bepalingen verhinderen niet dat de handelsvertegenwoordiger zijn beroep deeltijds of in bijberoep uitoefent. Zij vereisen enkel dat hij zijn beroep op bestendige wijze uitoefent. Tijdens de bespreking van wat de wet van 30 juli 1963 is geworden, werd een voorstel om de overeenkomst van handelsvertegenwoordiger te beperken tot werknemers die dat beroep in hoofdberoep uitoefenen, verworpen. In de bevoegde Senaatscommissie werd overwogen : « Nu is de sociale werkelijkheid zo, dat een beperking tot het hoofdberoep geen rekening zou houden met het feit dat tal van handelsvertegenwoordigers dit beroep niet uitsluitend uitoefenen. Het begrip ' hoofdberoep ' sluit trouwens in zich dat men tenminste twee beroepen heeft. Zal als hoofdberoep gelden het beroep dat het meeste uren of dagen in beslag neemt ? Hoe dit te bewijzen ? En wat gaat dit de werkgever aan, die door deze tussenpersonen een order ontvangt ? Hoe kan dit een verandering brengen in de betrekking tussen de baas en de reiziger ? Of zal het hoofdberoep bepaald worden aan de hand van de winst die de twee beroepen opleveren ? Dan gelden weer dezelfde bezwaren, zonder nog te gewagen van de grote praktische moeilijkheden waartoe dit onderscheid aanleiding zou kunnen geven. [...] Om al deze redenen heeft de Commissie, na een langdurig onderzoek van de zaak, gemeend het begrip ' hoofdberoep ' niet te kunnen aanvaarden » (Parl. St., Senaat, 1962-1963, nr. 185, p. 36).
B.11.2. Uit artikel 88 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten vloeit bovendien voort dat de werknemer die niet op bestendige wijze het beroep van handelsvertegenwoordiger uitoefent, maar die er af en toe mee wordt belast om, samen met zijn arbeid binnen de onderneming, stappen te doen bij het cliënteel van de onderneming, in voorkomend geval aanspraak kan maken op het in artikel 90 van die wet bedoelde commissieloon.
B.12. Ofschoon de werknemer die personen of instellingen die cliënten zijn of kunnen worden, niet bezoekt, of die niet bestendig als handelsvertegenwoordiger optreedt, geen aanspraak kan maken op de uitwinningsvergoeding waarin artikel 101 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten voorziet wanneer diens arbeidsovereenkomst na een tewerkstelling van minstens één jaar wordt beëindigd door de werkgever zonder dringende reden of door hemzelf om een dringende reden, kan hij aanspraak maken op de opzeggingstermijnen of -vergoedingen waarin wordt voorzien in hoofdstuk IV van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten. Hij blijft derhalve niet van elke vergoeding verstoken.
B.13. Gelet op het voorgaande, is het in geding zijnde verschil in behandeling niet zonder redelijke verantwoording.
B.14. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 101 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 88 van dezelfde wet, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 10 juli 2014.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen