gepubliceerd op 24 juli 2014
Uittreksel uit arrest nr. 96/2014 van 30 juni 2014 Rolnummers : 5509, 5546, 5576, 5577, 5586 en 5587 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arr Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters E. (...)
Uittreksel uit arrest nr. 96/2014 van 30 juni 2014 Rolnummers : 5509, 5546, 5576, 5577, 5586 en 5587 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, ingesteld door de Orde van Vlaamse balies, door de vzw « Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel » en anderen, door Gaby Van den Bossche en anderen, door de vzw « Nieuw-Vlaamse Alliantie » en anderen, door Jennifer Vanderputten en anderen en door Bart Laeremans en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, P. Nihoul en F. Daoût, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 31 oktober 2012 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 november 2012, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 augustus 2012) door de Orde van Vlaamse balies, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.F. Keuleneer en Mr. J. Flo, advocaten bij de balie te Brussel. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 2 januari 2013 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 3 januari 2013, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van voormelde wet van 19 juli 2012 door de vzw « Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel », John-John Ackaert, Liesbeth Jansens, Joris Roesems en Sofie Vanden Broeck, allen bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.P. Van Orshoven, advocaat bij de balie te Brussel. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 18 februari 2013 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 19 februari 2013, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van voormelde wet van 19 juli 2012 door Gaby Van den Bossche, Anouk Devenyns, Marie-Elise Mauroy, Marie-Charlotte Vantomme, Alfred Vanwinsen, Philippe Joos de ter Beerst, Dirk Moeremans, Karen Vander Steene, Colette Calewaert, Micheline Cassiers, Marie-Jeanne Cieters, Carla Corbisier, Maria Tollenaere, Alexandra Schoenmaekers, Michaël Bouché, Jeroen Burm, Ilse Cardoen, Régine Claes, Jan Coppens, Els De Breucker, Patrick De Coster, Wim De Gendt, Bruno De Gryse, Joëlle De Ridder, Patrick Gaudius, Jean Limpens, Marc Loyens, Karen Matthys, Alain Morel, Freddy Pieters, Karen Piteus, Tine Suykerbuyk, Béatrice Taevernier, Walter Thiery, Jeroen Van Broeck, Kathleen Van der Borght, Guy Van der Kelen, Dirk Vanderwaeren, Francis Van Nuffel, Hilde Vanparys, Eric Vermeulen, Pascale Verwimp, Joël Keppens, Sabine De Bruycker, Sophie De Rijst, Dieter De Rouck, Tanja Dubelloy, Patsy Gasthuys, Henri Glazemakers, Henk Lauwerys, Gisela Van Malderen, Nelly Van Vaerenbergh, Isabelle Devillers, Christine Vanachter, Christophe Vanbellinghen, Eddy Vanhaute, Rachel André, Iris De Bondt, Dana De Saedeleer, Nancy Coene, Yves Deloose, Caroline Goditiabois, Annicq Ravets, Ann Vandenhaute, Anja Bogaert, Danielle Daneels, Anita Genetello, Maria-Hildegarde Goossens, Marina Lagring, Valerie Laloy, Nathalie Neirinckx, Timothy Van den Berghe, Tania Couck, Andrée De Baerdemaeker, Robin De Neef, Ludwig Depril, Nancy Fourneau, Ilse Kuys, Patricia Sellemans, Sabine Van den Stockt en Michaël Stroobant, allen bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.S. Sottiaux, advocaat bij de balie te Antwerpen. d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 februari 2013 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 februari 2013, is beroep tot vernietiging ingesteld van voormelde wet van 19 juli 2012 door de vzw « Nieuw-Vlaamse Alliantie », Ben Weyts, Karl Vanlouwe, Godelieve Maes, Hendrik Vuye, Frank Fleerackers, Jan Van Den Noortgate en Luc Deconinck, allen bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.M. Storme, advocaat bij de balie te Brussel, thans bij de balie te Gent. e. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 20 februari 2013 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 21 februari 2013, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van voormelde wet van 19 juli 2012 door Jennifer Vanderputten, Jan Geysen, Kathelyne Brys, Brigitta Stroobant, Xavier De Paepe, Anita Van Molle, Johan Vanaudenhoven, Rudi Goris, Ine Van Wymersch, Els Traets, Jozef Colpin, Anja Bijnens, Kris Boelens, Liesbeth Verlinden, Kathleen Haesendonck, Kristel Bruyninckx, Els Leemans, Amaryllis Vanderheyden, Gilles Blondeau, André Audenaert, Leen Baetens, Dirk Smets, Pim Van Walleghem, Freya Vankoekelbergh, Nathalie Vanheuverswyn, Niko De Camps, Davy De Beule, Evelyne Goditiabois, Gwendi Huybrechts, Lothar Detaeye, Cindy Soen, Dominique Tuypens, Mady Ghijsels, Kevin Vermassen, Claudine Triest, Wim Van Poucke, Joost De Maertelaere, Nathalie Van Wichelen, Didier De Jonge, Ingrid Haerden, Marc Dhooms, Wendy Van de Wiele, Eva Vanderpoorten, Annick Delplace, Jean-Marie Meert, Olivier Gijs, Annelies Huylebroeck, Marie-José Depreter, Andres Barbé, Sarah Stroo, Joris Callebaut, Monique Raes, Dirk Vanbinst, Sandra Heyvaert, Nina Robijns, Hilde Bauters en Karine Beeckmans, allen bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.S. Sottiaux. f. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 20 februari 2013 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 februari 2013, is beroep tot vernietiging ingesteld van voormelde wet van 19 juli 2012 door Bart Laeremans, Joris Van Hauthem en de vzw « Algemeen Vlaams Belang », allen bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.B. Siffert, advocaat bij de balie te Brussel.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5509, 5546, 5576, 5577, 5586 en 5587 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden wet van 19 juli 2012 B.1. De verzoekende partijen vragen de gehele of de gedeeltelijke vernietiging van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel.
In de eerste plaats bestaat het gerechtelijk arrondissement Brussel uit twee parketten en twee arbeidsauditoraten : een parket en een arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde, die bevoegd zijn voor het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, en een parket en een arbeidsauditoraat van Brussel, die bevoegd zijn voor het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. Het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde worden samengesteld uit 20 pct. van het huidige kader van het parket en het arbeidsauditoraat van het gerechtelijk arrondissement Brussel. Zij zullen worden aangevuld met een aantal Franstalige, maar functioneel tweetalige, substituten die worden gedetacheerd van het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel, en dit « met het oog op het prioritair behandelen van de Franstalige zaken » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/001, p. 8). Deze laatsten staan onder het gezag van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde voor wat de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid betreft, maar onder het hiërarchisch gezag van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Brussel. Het kader van het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel komt overeen met het kader van het huidige parket van Brussel, vermeerderd met de toegevoegde magistraten en verminderd met 20 pct. van de magistraten, zijnde de magistraten die het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde zullen uitmaken. In afwachting van de vastlegging van kaders overeenkomstig een werklastmeting, is het kader van het parket en het arbeidsauditoraat samengesteld uit één vijfde Nederlandstaligen en vier vijfden Franstaligen.
In de tweede plaats worden de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de arrondissementsrechtbank van het gerechtelijk arrondissement Brussel ontdubbeld op basis van de taal, zodat er voor elk van die rechtscolleges een Nederlandstalige en een Franstalige rechtbank is die bevoegd zijn voor het ganse grondgebied van het gerechtelijk arrondissement Brussel. Wat de politierechtbank betreft, wordt enkel de politierechtbank in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad ontdubbeld. Met het oog op de ontdubbeling wordt in een apart taalkader voorzien voor de Nederlandstalige en de Franstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement. In afwachting van het vastleggen van die kaders volgens een werklastmeting, stemmen die kaders voor de politierechtbank, de arbeidsrechtbank en de rechtbank van eerste aanleg overeen met, wat de Nederlandstaligen betreft, 20 pct. en, wat de Franstaligen betreft, 80 pct. van het huidige kader, met inbegrip van de toegevoegde magistraten. Wat de rechtbank van koophandel betreft, stemt het kader overeen met, wat de Nederlandstaligen betreft, 40 pct. en, wat de Franstaligen betreft, 60 pct. van het huidige kader, met inbegrip van de toegevoegde magistraten. De aangepaste kaders gelden ook voor de griffies en het gerechtelijk personeel.
De vredegerechten van het gerechtelijk arrondissement Brussel alsook de politierechtbanken in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde worden niet ontdubbeld.
In het kader van de hervorming wordt tevens de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken gewijzigd om « de huidige taalrechten van de Franstaligen van Halle-Vilvoorde en van de Nederlandstaligen van Brussel te vrijwaren, en om rekening te houden met de specificiteit van de 6 randgemeenten » (ibid., pp. 9-10). Gelet op de ontdubbeling van de rechtbanken, wordt een vraag om taalwijziging omgezet in een vraag om doorverwijzing. Daarnaast wordt een nieuwe procedure voor vragen van taalwijziging of verwijzing bij gemeenschappelijk akkoord ingevoerd. Partijen die hun woonplaats hebben in één van de gemeenten van het gerechtelijk arrondissement zullen vrijwillig voor de rechtbank van de taal van hun keuze kunnen verschijnen. In burgerlijke zaken wordt voor de verweerders die hun woonplaats hebben in één van de zes randgemeenten of in één van de 19 gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de appreciatiebevoegdheid van de rechter in het geval van een vraag tot taalwijziging of doorverwijzing beperkt. In het geval dat die bepalingen niet worden nageleefd, is er een beroepsrecht met volle rechtsmacht voor de verenigde Nederlandstalige en Franstalige arrondissementsrechtbanken.
Ten aanzien van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel kan in de uiteenzetting van het wetsvoorstel dat aan de oorsprong van de bestreden wet ligt, worden gelezen : « De hervorming van het gerechtelijk arrondissement BHV zal zoveel als mogelijk tegelijk met de splitsing van de kieskring van BHV voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers en het Europees Parlement worden goedgekeurd en uiterlijk tijdens de goedkeuring van de hervorming van de bijzondere financieringswet. De essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in rechtszaken in het gerechtelijk arrondissement van Brussel (Halle-Vilvoorde) alsook de ermee overeenstemmende aspecten inzake parket, zetel en rechtsgebied zullen maar door een bijzondere meerderheid kunnen worden gewijzigd. De grondwettelijke basis van deze bepaling zal in elk geval tegelijk met de grondwetsherziening betreffende het luik verkiezingen worden goedgekeurd. 2. Door zijn voorwerp, dient de inwerkingtreding van deze grondwettelijke bepaling noodzakelijkerwijze overeen te stemmen met de inwerkingtreding van de gewone wet die de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel regelt. In navolging van wat de Grondwetgever heeft bepaald in artikel 129, § 2, van de Grondwet, is de bedoeling van deze bepaling een rechtsgrond te verlenen aan de keuze om een aantal essentiële elementen van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel alleen met een bijzondere meerderheid te kunnen wijzigen. Deze grondwettelijke verankering wordt gerechtvaardigd door de vaststelling dat deze hervorming betrekking heeft op de kern van de grote evenwichten die ten grondslag liggen aan de communautaire vrede - naar analogie van wat voorzien is in andere bepalingen van de Grondwet die ook betrekking hebben op die grote evenwichten.
De essentiële elementen en de zin waarin deze zullen worden vertaald in de wet, worden hieronder gepreciseerd. Deze elementen zijn in deze bijzondere dimensie reeds gekend door de Grondwetgever op het moment dat hij zich moet uitspreken over de huidige grondwetsherziening.
Daardoor gaat hij akkoord met de gemaakte keuzes (zie GwH nr. 18/90 van 23/05/90 en GwH nr. 124/2010) » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/001, p. 4).
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen B.2. De Ministerraad en, wat de zaken nrs. 5509, 5546, 5577 en 5587 betreft, de partijen die tussenkomen ter ondersteuning van de bestreden wet, voeren aan dat de beroepen tot vernietiging niet ontvankelijk zijn bij gebrek aan belang.
Wat de zaak nr. 5509 betreft B.3.1. De verzoekende partij in de zaak nr. 5509, de Orde van Vlaamse balies, heeft met name als taak te waken over de gemeenschappelijke beroepsbelangen van haar leden (artikel 495, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek) en kan initiatieven en maatregelen nemen die nuttig zijn voor de behartiging van de belangen van de advocaat en van de rechtzoekende (artikel 495, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
Zij voert aan regelmatig contact te hebben met magistraten, griffiers en personeelsleden van de rechtbanken, van het parket en van het arbeidsauditoraat van Brussel, en bijgevolg belang erbij te hebben dat die laatstgenoemden in een gepast kader en op gepaste wijze kunnen functioneren. Zij voert eveneens aan dat sommige advocaten magistraat kunnen worden door bijvoorbeeld deel te nemen aan de examens inzake beroepsbekwaamheid die toegankelijk zijn voor de advocaten die beschikken over een ervaring van vijf jaar.
Ten slotte voert zij ter staving van haar belang aan dat de bestreden wet zowel advocaten als rechtzoekenden benadeelt doordat de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel het kader waarin zij optreden fundamenteel wijzigt en uiteindelijk zou leiden tot een toename van de gerechtelijke achterstand. De advocaten zouden bovendien cliënten mislopen en de rechtzoekenden zouden worden afgetrokken van hun natuurlijke rechter.
B.3.2. Artikel 495 van het Gerechtelijk Wetboek machtigt de voormelde Orde ertoe een beroep in te stellen tot vernietiging van bepalingen die de belangen van de advocaat en de rechtzoekende op een nadelige wijze kunnen raken.
B.3.3. De bestreden bepalingen hebben betrekking op diverse onderwerpen ten aanzien waarvan moet worden nagegaan of zij een rechtstreekse en ongunstige invloed hebben op de situatie van de verzoekende partij.
Hieruit vloeit voort dat de door de Ministerraad en de tussenkomende partijen opgeworpen exceptie is verbonden met het onderwerp van de bestreden bepalingen. Het belang van de verzoekende partij in de zaak nr. 5509 wordt derhalve onderzocht in het licht van elk van die bepalingen.
Wat de zaak nr. 5546 betreft B.4.1. De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 5546, de vzw « Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel », beroept zich ter staving van haar belang onder meer op haar maatschappelijk doel, namelijk de Nederlandse cultuur en in het bijzonder de rechtscultuur alsmede het rechtsleven in België te bevorderen en te ontwikkelen (artikel 6 van de statuten).
De tweede tot de vijfde verzoekende partij in dezelfde zaak zijn advocaten. Zij voeren aan dat de hervormingen van het gerechtelijk arrondissement Brussel afbreuk doet aan hun belangen, alsook aan die van de rechtzoekenden in zoverre zij de gerechtelijke achterstand zouden verergeren.
B.4.2. Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar maatschappelijk doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.
B.4.3. De vraag rijst bijgevolg of de bestreden bepalingen het maatschappelijk doel van de verzoekende partij kunnen raken. Het onderzoek van het aangevoerde belang is derhalve verbonden met de draagwijdte van de bestreden bepalingen en zal in het licht van elk daarvan moeten worden onderzocht.
Wat de zaken nrs. 5576 en 5586 betreft B.5.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5576 voeren met name hun hoedanigheid aan van Nederlandstalig rechter, toegevoegd rechter of personeelslid van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, of van de Arbeidsrechtbank te Brussel. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 voeren hun hoedanigheid aan van parketmagistraat of personeelslid bij het parket of het arbeidsauditoraat van Brussel.
B.5.2. Het belang van die verzoekende partijen om in rechte op te treden, wordt derhalve onderzocht in het licht van het onderwerp van elke bepaling waarvan zij de vernietiging vorderen, teneinde te bepalen of hun situatie rechtstreeks en ongunstig kan worden geraakt.
Wat de zaken nrs. 5577 en 5587 betreft B.6.1. De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 5577, de vzw « Nieuw-Vlaamse Alliantie », verwijst ter staving van haar belang onder meer naar haar maatschappelijk doel, met name de verdediging en bevordering van de politieke, culturele, sociale en economische belangen van de Vlamingen (artikel 3 van de statuten).
De tweede, de derde en de vijfde tot de achtste verzoekende partij voeren hun hoedanigheid aan van houder van een in het Nederlands uitgereikt diploma van licentiaat. Zij menen te beschikken over een belang om bepalingen aan te vechten die hun rechten beperken ten opzichte van de houders van een in het Frans uitgereikt diploma, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. De derde en de zesde tot de achtste verzoekende partij zijn advocaten of voormalige advocaten. De derde en de vierde verzoekende partij zijn leden van de Senaat. De vijfde en de zesde verzoekende partij zijn hoogleraar in de rechten.
De tweede tot de achtste verzoekende partij zijn gedomicilieerd in hetzij een gemeente van het Nederlandse taalgebied zonder faciliteiten, hetzij in het tweetalige gebied Brussel, hetzij in een gemeente van het Franse taalgebied zonder faciliteiten, hetzij nog in een gemeente van dat taalgebied met faciliteiten. Zij zijn van mening dat zij in die hoedanigheden beschikken over het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van bepalingen die, volgens hen, afbreuk doen aan de verdeling van het land in taalgebieden. Ten slotte voert de zesde verzoekende partij een functioneel belang aan, als lid van de Nederlandstalige benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie.
B.6.2. De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 5587 voert haar hoedanigheid aan van gediplomeerd jurist en van advocaat aan de balie te Brussel, die in een gemeente van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde woont. De tweede verzoekende partij voert eveneens haar hoedanigheid aan van inwoner van een gemeente van hetzelfde arrondissement. Volgens hen zouden de bepalingen waarvan zij de vernietiging vorderen, hen kunnen confronteren met een grotere gerechtelijke achterstand en met een minder doeltreffende rechtsbedeling ten aanzien van de Nederlandstaligen.
De derde verzoekende partij in de zaak nr. 5587, de vzw « Algemeen Vlaams Belang », beroept zich eveneens op haar maatschappelijk doel, namelijk de bevordering van de culturele eigenheid van het Vlaamse volk en de verdediging van de Vlaamse belangen (artikel 4 van de statuten).
B.6.3. Ook hier wordt de exceptie van de ontstentenis van een belang van de verzoekende partijen om in rechte op te treden, om de in B.3.3 uiteengezette motieven derhalve onderzocht rekening houdend met de draagwijdte van elke bestreden bepaling.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de tussenkomsten Wat de zaak nr. 5509 betreft B.7. De Ministerraad betwist het belang van, enerzijds, de Nederlandse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en van, anderzijds, de verzoekende partijen in de zaak nr. 5546, die eveneens tussenkomen in de zaak nr. 5509.
B.8. Luidens artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof kan ieder die van een belang doet blijken aan het Hof zijn opmerkingen richten in een memorie in verband met elk beroep tot vernietiging waarover het Hof uitspraak moet doen.
Doet blijken van een dergelijk belang de persoon die aantoont dat zijn situatie rechtstreeks kan worden geraakt door het arrest dat het Hof in verband met dat beroep zal wijzen.
B.9. Om dezelfde motieven als die welke zijn uiteengezet in B.3.3 onderzoekt derhalve het Hof de weerslag van dat arrest voor de situatie van de tussenkomende partijen om na te gaan of die partijen doen blijken van een belang om in de rechtspleging tussen te komen.
Wat de zaak nr. 5587 betreft B.10. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5587 betwisten de ontvankelijkheid van de tussenkomst van de Franse Orde van advocaten bij de balie van Brussel en van François Bruyns, omdat de eerste tussenkomende partij niet zou hebben bewezen dat zij op geldige wijze heeft beslist om de procedure te voeren, omdat de memorie van tussenkomst in het Frans is gesteld en omdat als adres het kantoor van hun raadsman te Louvain-la-Neuve wordt vermeld, terwijl de betrokkene niet zou zijn ingeschreven bij de balie te Nijvel.
B.11.1. Krachtens artikel 7, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof dienen rechtspersonen die een beroep tot vernietiging instellen op eerste verzoek het bewijs voor te leggen van de beslissing om dat beroep in te stellen. Die beslissing dient op straffe van niet-ontvankelijkheid te zijn genomen binnen de termijn waarbinnen het beroep kan worden ingesteld, al kan het bewijs ervan tot aan het sluiten van de debatten worden gegeven.
B.11.2. Uit de stukken die als bijlage bij de memorie van tussenkomst zijn gevoegd, blijkt dat aan de vereisten van artikel 7, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 is voldaan.
B.12.1. Luidens artikel 62, tweede lid, 6°, van de voormelde bijzondere wet van 6 januari 1989 gebruiken de personen die doen blijken van een belang in hun akten en verklaringen, de taal die zij verkiezen behalve indien zij onderworpen zijn aan de wetgeving op het gebruik van de talen in bestuurszaken, in welk geval zij de taal gebruiken die hun is opgelegd bij de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.
B.12.2. Gelet op het voorgaande vermochten de tussenkomende partijen hun memorie in het Frans te stellen.
B.13.1. Luidens artikel 81, eerste lid, van de voormelde bijzondere wet van 6 januari 1989 vermeldt elke partij die geen openbare overheid is, in het verzoekschrift of de memorie, haar woonplaats of zetel in België dan wel de woonplaats die zij in België kiest.
B.13.2. Te dezen is aan die vereiste voldaan.
Ten aanzien van de omvang van de beroepen tot vernietiging in de zaken nrs. 5509, 5577 en 5587 B.14.1. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509, 5577 en 5587 vorderen de vernietiging van de gehele wet van 19 juli 2012.
B.14.2. Het Hof kan slechts uitdrukkelijk bestreden wetskrachtige bepalingen vernietigen waartegen middelen worden aangevoerd en, in voorkomend geval, bepalingen die niet worden bestreden maar die onlosmakelijk zijn verbonden met de bepalingen die moeten worden vernietigd.
B.14.3. De verzoekende partij in de zaak nr. 5509 voert enkel middelen aan tegen de artikelen 3 tot 19, 33 tot 35 en 57, 5° tot 12°, van de wet van 19 juli 2012.
Bovendien heeft het eerste middel van haar verzoekschrift, gericht tegen de artikelen 3 tot 18 van de voormelde wet, betrekking op de vorderings- en adviesbevoegdheid van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur van Brussel en van die van Halle-Vilvoorde, en beoogt het dus alleen de artikelen 3, 14, 15 en 18 van de wet.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 5577 voeren middelen aan tegen de artikelen 5, 6, 15, 19, 33, 35, 57, 5° en 8° tot 12°, en 58 tot 60 van de wet van 19 juli 2012.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 5587 voeren middelen aan tegen de artikelen 3, 6 tot 8, 15, 18, 19, 33, 52 en 57 tot 59 van de wet van 19 juli 2012.
B.14.4. Onder voorbehoud van het onderzoek van het belang van de verzoekende partijen om de vernietiging te vorderen van de bestreden bepalingen, wordt het onderwerp van de beroepen in de zaken nrs. 5509, 5577 en 5587 beperkt tot die bepalingen.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de middelen Wat de zaak nr. 5509 betreft B.15. De Orde van Vlaamse balies voert in zes middelen de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 4 en, wat het eerste middel betreft, 13 ervan, en met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, alsook, wat het vijfde en zesde middel betreft, van het rechtzekerheidsbeginsel.
B.16.1. De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns voeren aan dat die middelen niet ontvankelijk zijn in zoverre het Hof niet bevoegd zou zijn om te toetsen aan artikel 4 van de Grondwet en aan het rechtzekerheidsbeginsel. De Ministerraad werpt eenzelfde exceptie op in verband met de aangevoerde schending van het rechtzekerheidsbeginsel.
B.16.2. De middelen van de verzoekende partij in de zaak nr. 5509 zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11, al dan niet in samenhang gelezen met onder meer artikel 4, van de Grondwet. Het Hof wordt derhalve niet gevraagd om rechtstreeks aan artikel 4 van de Grondwet te toetsen.
Artikel 4 van de Grondwet, dat vier taalgebieden vastlegt, waarvan drie eentalige taalgebieden en één tweetalig taalgebied, vormt de grondwettelijke waarborg van de voorrang van de taal van het eentalige gebied of van het tweetalige karakter van het gebied.
Het middel, dat de schending van die grondwetsbepaling, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, aanvoert, dient aldus te worden begrepen dat de bestreden bepalingen een categorie van personen de uitoefening van die grondwettelijke waarborg zouden ontnemen, terwijl die waarborg onbeperkt zou gelden voor iedere andere burger.
B.16.3. In zoverre het vijfde en het zesde middel de schending aanvoeren van, onder meer, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en van het rechtzekerheidsbeginsel, komt het erop neer dat het Hof wordt gevraagd naar de bestaanbaarheid van de bestreden bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het voormelde beginsel. In die mate en onder voorbehoud van het onderzoek van het belang van de verzoekende partij om de vernietiging van de daarin vermelde bepalingen te vorderen, wordt de door de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns aangevoerde exceptie verworpen.
B.17.1. De Ministerraad voert tevens aan dat die middelen niet ontvankelijk zijn in zoverre zij niet aangeven in welk opzicht artikel 4 van de Grondwet en de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens zijn geschonden.
B.17.2. Artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof vereist onder meer dat het verzoekschrift met betrekking tot een beroep tot vernietiging voor elk middel uiteenzet in welk opzicht de regels waarvan de schending voor het Hof wordt aangevoerd, door de bestreden wetsbepalingen zouden zijn geschonden.
B.17.3. Uit het verzoekschrift en uit haar memorie van antwoord blijkt voldoende dat de verzoekende partij meent dat de in het middel aangevoerde bepalingen zouden kunnen worden geschonden doordat de bij de bestreden wet doorgevoerde hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel zou raken aan het eentalig karakter van het Nederlandse taalgebied en aan het tweetalig karakter van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, hetgeen een schending zou uitmaken van artikel 4 van de Grondwet, en tot gevolg zou hebben dat de gerechtelijke achterstand voor een bepaalde categorie van rechtzoekenden substantieel verhoogt, wat een inbreuk zou uitmaken op het recht op een toegang tot de rechter en op een eerlijke behandeling binnen een redelijke termijn, dat wordt gewaarborgd bij de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.17.4. De exceptie wordt verworpen.
B.18.1. De « Ordre des barreaux francophones et germanophone » voert ten slotte aan dat de middelen niet ontvankelijk zijn in zoverre ze de schending aanvoeren van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, vermits de verzoekende partij zou nalaten aan te geven welke categorieën van personen met elkaar dienen te worden vergeleken.
B.18.2. Wanneer, zoals te dezen, een verzoekende partij in het kader van een beroep tot vernietiging de schending aanvoert van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met andere grondwetsbepalingen of internationale bepalingen of met andere algemene rechtsbeginselen die een grondrecht waarborgen, bestaat het middel erin dat die partij van mening is dat een verschil in behandeling bestaat, omdat de door haar in het beroep bestreden bepalingen een categorie van personen de uitoefening van dat grondrecht zouden ontnemen, terwijl dat grondrecht onbeperkt zou zijn gewaarborgd aan iedere andere burger.
B.18.3. De exceptie wordt verworpen.
Wat de zaken nrs. 5546, 5577 en 5587 betreft B.19.1. De « Ordre des barreaux francophones et germanophone », enerzijds, en de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns, anderzijds, voeren aan dat het enige middel in de zaak nr. 5546 niet ontvankelijk zou zijn in zoverre de schending wordt aangevoerd van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zonder dat wordt gepreciseerd welke categorie van personen zou worden gediscrimineerd.
De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns voeren dezelfde exceptie aan ten aanzien van de middelen in de zaken nrs. 5577 en 5587.
B.19.2. Om dezelfde reden als die welke is vermeld in B.18.2 wordt de exceptie verworpen.
Ten gronde Wat de draagwijdte van artikel 157bis van de Grondwet betreft B.20. Volgens de Ministerraad zouden, gelet op artikel 157bis van de Grondwet, de bestreden bepalingen bestaanbaar zijn met de Grondwet en zou het niet aan het Hof toekomen een door de Grondwetgever gemaakte keuze te controleren.
B.21.1. Artikel 157bis van de Grondwet bepaalt : « De essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel, alsook de ermee overeenstemmende aspecten inzake het parket, de zetel en het rechtsgebied, kunnen niet worden gewijzigd dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid ».
Die bepaling is in werking getreden op 31 maart 2014 (artikel 41 van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet).
B.21.2. De « essentiële elementen » waarvan sprake in de voormelde grondwetsbepaling worden opgesomd in de toelichting bij het voorstel tot herziening van de Grondwet, dat tot die bepaling heeft geleid : « De essentiële elementen van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, die enkel gewijzigd zullen kunnen worden bij een bijzondere wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, zijn : 1° de regels betreffende de wijziging van taal of de verwijzing naar een rechtscollege van de andere taalrol op eenzijdig verzoek of bij gemeenschappelijk akkoord volgens de bij de wet bepaalde modaliteiten, met name : - de huidige bij wet voorziene mogelijkheden om te verzoeken om in het gerechtelijk arrondissement Brussel van taal te veranderen zullen behouden blijven, maar in voorkomend geval zal deze vraag in een vraag tot doorverwijzing worden omgezet, rekening houdend met de ontdubbeling van de rechtscolleges; - in burgerlijke zaken, zal voor de verweerders die hun woonplaats hebben in de 6 randgemeenten of in de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de appreciatiebevoegdheid van de rechter in het kader van een aanvraag tot taalwijziging en/of doorverwijzing voor alle rechtscolleges beperkt zijn tot de volgende twee motieven : wanneer de taalverandering tegengesteld is aan de taal van de meerderheid van de pertinente dossierstukken of aan de taal van de arbeidsverhouding. Voor de administratieve autoriteiten blijft de situatie ongewijzigd en blijven zij, wanneer ze een aanvraag indienen om te veranderen van taal of om door te verwijzen, onderworpen aan de op de taalkennis gebaseerde appreciatiebevoegdheid van de magistraat; - voor de Nederlandstalige of Franstalige rechtscolleges van het gerechtelijk arrondissement Brussel kunnen de partijen in gemeenschappelijk akkoord vragen om van taal te veranderen of om te worden doorverwezen. De rechter doet ambtshalve recht aan deze vraag door onmiddellijk een beslissing uit te spreken. 2° De regels betreffende de vrijwillige verschijning voor de rechtbank van de taal van hun keuze, met name dat, wanneer de partijen in een van de 54 gemeenten van het gerechtelijk arrondissement Brussel gedomicilieerd zijn en indien zij, na het ontstaan van het geschil, een onderlinge overeenstemming bereiken voor wat de taal van de rechtspleging betreft, zij krachtens artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek vrijwillig voor de bevoegde Nederlandstalige of Franstalige rechtbanken van hun keuze verschijnen of er een gezamenlijk verzoekschrift indienen, volgens de voorwaarden bepaald in de wet.3° De detachering van functioneel tweetalige Franstalige magistraten van het parket van Brussel naar dat van Halle-Vilvoorde met het oog op het prioritair behandelen van Franstalige zaken, onder de bij de wet voorziene voorwaarden, met name dat zij deze zaken prioritair behandelen zodra de verdachte voor de Franse taal heeft gekozen en dat zij onder het gezag staan van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde wat de uitvoering van het strafrechtelijk beleid betreft, maar onder het hiërarchisch gezag van de procureur des Konings van Brussel.4° Het rechtstreeks beroepsrecht en met volle rechtsmacht in geval van schending van deze rechten en procedurele waarborgen, onder de voorwaarden voorzien bij de wet, met name dat de wet zal bepalen dat de verenigde Franstalige en Nederlandstalige arrondissementsrechtbanken kennis zullen nemen van dit beroep, volgens een procedure zoals in kort geding, dat bij staking van stemmen de stem van de voorzitter doorslaggevend is en dat het voorzitterschap van dit rechtscollege alternerend wordt waargenomen door een Franstalige en een Nederlandstalige magistraat.5° Het behoud van het territoriaal rechtsgebied van de rechtscolleges van het gerechtelijk arrondissement Brussel, omvattende de 54 gemeenten, zoals op heden voorzien bij de wet.6° Het behoud van het territoriaal rechtsgebied van de twee parketten van het gerechtelijk arrondissement Brussel, zoals bepaald bij de wet, met name dat het parket wordt gesplitst in een parket van Brussel bevoegd voor het grondgebied van de 19 gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en een parket van Halle-Vilvoorde bevoegd voor het grondgebied van Halle-Vilvoorde.7° De oprichting van het coördinatiecomité en de regels om het overleg tussen het parket van Brussel en het parket van Halle-Vilvoorde te verzekeren, onder de voorwaarden voorzien bij de wet » (Parl.St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2141/001, pp. 4-5).
B.21.3. Uit de parlementaire voorbereiding van het voormelde artikel 157bis van de Grondwet blijkt dat de Grondwetgever niet enkel beoogde voor te schrijven dat de wijziging van de voormelde essentiële elementen in de toekomst bij bijzondere meerderheidswet dient te geschieden, maar ook dat hij zich de keuzes die voortvloeien uit die essentiële elementen eigen heeft gemaakt. In de toelichting bij het voormelde voorstel werd hieromtrent het volgende verklaard : « In navolging van wat de Grondwetgever heeft bepaald in artikel 129, § 2, van de Grondwet, is de bedoeling van deze bepaling een rechtsgrond te verlenen aan de keuze om een aantal essentiële elementen van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel alleen met een bijzondere meerderheid te kunnen wijzigen. Deze grondwettelijke verankering wordt gerechtvaardigd door de vaststelling dat deze hervorming betrekking heeft op de kern van de grote evenwichten die ten grondslag liggen aan de communautaire vrede ù naar analogie van wat voorzien is in andere bepalingen van de Grondwet die ook betrekking hebben op die grote evenwichten.
De essentiële elementen en de zin waarin deze zullen worden vertaald in de wet, worden hieronder gepreciseerd. Deze elementen zijn in deze bijzondere dimensie reeds gekend door de Grondwetgever op het moment dat hij zich moet uitspreken over de huidige grondwetsherziening.
Daardoor gaat hij akkoord met de gemaakte keuzes » (ibid., pp. 3-4).
B.22.1. Het Hof is niet bevoegd zich uit te spreken over een verschil in behandeling of een beperking van een grondrecht die voortvloeien uit een door de Grondwetgever zelf gemaakte keuze.
Een dergelijke keuze moet niet blijken uit de tekst zelf van een grondwetsbepaling. De parlementaire voorbereiding van een door de Grondwetgever aangenomen wijziging van de Grondwet kan immers, zoals te dezen, volstaan om duidelijkheid te hebben over de keuze van de Grondwetgever. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt onomstotelijk en zonder dat hieromtrent tegenspraak bestond, dat de Grondwetgever niet alleen kennis had van de voormelde essentiële elementen, maar zich tevens de keuzes die eruit voortvloeien eigen heeft gemaakt.
Bovendien voegt de Grondwetgever op deze wijze niets toe aan de tekst van de Grondwet, wat enkel kan middels de in artikel 195 van de Grondwet voorgeschreven procedure. Hij spreekt zich enkel uit over de bestaanbaarheid van de voormelde essentiële elementen met de Grondwet.
B.22.2. Het voorgaande houdt evenwel niet in dat gans de wet van 19 juli 2012 dient te worden beschouwd als zijnde een essentieel element waarvan de Grondwetgever van oordeel is dat het in overeenstemming is met de Grondwet. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt, integendeel, dat die essentiële elementen beperkt zijn tot de in B.21.2 aangehaalde elementen (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2141/003, p. 4, en Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 9).
In zoverre aldus de bevoegdheid van het Hof wordt beperkt, dienen die elementen limitatief te worden geïnterpreteerd en kunnen ze niet worden uitgebreid tot bepalingen die elementen bevatten die niet uitdrukkelijk in de parlementaire voorbereiding van artikel 157bis van de Grondwet worden vermeld.
Het Hof gaat derhalve ten aanzien van elk van de bestreden bepalingen na of ze essentiële elementen bevatten waarvan de Grondwetgever zich de keuzes eigen heeft gemaakt.
Wat de ambtsplichten, vorderingen en adviezen van de procureurs des Konings en van de arbeidsauditeurs betreft (de bestreden artikelen 3, 14, 15 en 18) B.23. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509 en 5586 vorderen de vernietiging van de artikelen 3, 14, 15 en 18 van de wet van 19 juli 2012, terwijl de verzoekende partijen in de zaak nr. 5587 alleen de vernietiging vorderen van de artikelen 3, 15 en 18 van dezelfde wet. Zij voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met, wat de zaak nr. 5509 betreft, de artikelen 4 en 13 ervan en met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, wat de zaak nr. 5586 betreft, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en, wat de zaak nr. 5587 betreft, met artikel 4 van de Grondwet.
De verzoekende partijen betwisten het feit dat, met toepassing van de bestreden bepalingen, de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde hun ambt uitsluitend uitoefenen bij de Nederlandstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel, terwijl de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel hun ambt uitoefenen bij zowel de Nederlandstalige als de Franstalige rechtbanken van datzelfde gerechtelijk arrondissement, en het feit dat de adviezen aan de Franstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel uitsluitend door de procureur des Konings van Brussel worden verstrekt, terwijl voor de Nederlandstalige rechtbanken de procureur des Konings van Brussel en die van Halle-Vilvoorde gezamenlijk dienen op te treden.
B.24. De voormelde bepalingen luiden als volgt : «
Art. 3.In het tweede deel, boek I, voor titel I, van [het Gerechtelijk Wetboek] wordt een artikel 58ter ingevoegd, luidende : '
Art. 58ter.In dit Wetboek wordt, wanneer het gaat over de rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel, onder procureur des Konings verstaan : de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, of de procureur des Konings van Brussel bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, naargelang de naar de procureur verwijzende bepaling slaat op de uitoefening van zijn bevoegdheid in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde dan wel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
In dit gerechtelijk arrondissement worden de adviezen van de procureur ingewonnen bij : 1° de procureur des Konings van Brussel bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, wat enerzijds de politierechtbanken en de vredegerechten betreft met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en anderzijds de Franstalige rechtbanken van Brussel;2° de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, wat de politierechtbanken en de vredegerechten betreft met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde;3° de twee procureurs des Konings bedoeld in 1° en 2°, wat de andere Nederlandstalige rechtbanken van Brussel dan de politierechtbanken betreft.' ». «
Art. 14.Artikel 138bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 december 2006, wordt aangevuld met een § 3, luidende : ' § 3. Onverminderd artikel 150, § 3, in geval van verwijzing naar de Franstalige rechtbank, vervult voor de toepassing van dit artikel, het openbaar ministerie bedoeld in artikel 150, § 2, 1°, en in artikel 152, § 2, 1°, zijn ambtsplichten voor de Nederlandstalige rechtbank, indien de zaak voor de rechtbank aanhangig werd gemaakt op grond van een territoriale bevoegdheid bepaald door een plaats welke zich binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde bevindt. Indien de zaak voor de Nederlandstalige rechtbank of de Franstalige rechtbank aanhangig werd gemaakt, op grond van een territoriale bevoegdheid bepaald door een plaats welke zich binnen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad bevindt, vervult het openbaar ministerie bedoeld in artikel 150, § 2, 2°, of in artikel 152, § 2, 2°, zijn ambtsplichten. ' ». «
Art. 15.Artikel 150 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998 en 12 april 2004, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met de § § 2 en 3, luidende : ' § 2. In afwijking van § 1, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel twee procureurs des Konings, onverminderd § 3, artikel 137 en artikel 138bis, § 3 : 1° de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde oefent in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel het ambt van openbaar ministerie uit bij de Nederlandstalige arrondissementsrechtbank, de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, de Nederlandstalige rechtbank van koophandel en bij de politierechtbanken.De aan deze procureur verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Nederlandstalige rechtbank met standplaats het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde; 2° de procureur des Konings van Brussel oefent, in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel, het ambt van openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbanken, de rechtbanken van eerste aanleg, de rechtbanken van koophandel en de politierechtbanken.Deze procureur des Konings wordt bijgestaan door een eerste substituut met als titel adjunct-procureur des Konings van Brussel, met het oog op het overleg bedoeld in artikel 150ter. Onverminderd de bevoegdheden van het coördinatiecomité bedoeld in artikel 150ter, treedt de adjunct-procureur des Konings van Brussel op onder het gezag en de leiding van de procureur des Konings van Brussel. In die omstandigheden staat hij hem bij, in het bijzonder voor de relaties met het parket van Halle-Vilvoorde, de goede werking van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, de Nederlandstalige rechtbank van koophandel en de Nederlandstalige politierechtbank van het administratief arrondissement Brussel, en de relaties met de Nederlandstalige magistratuur en het Nederlandstalig personeel van het parket te Brussel. De aan de procureur des Konings van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Brusselse rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. § 3. In afwijking van § 2, oefenen substituten bedoeld in artikel 43, § 5bis, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, hun ambt uit bij voorrang ten opzichte van verdachten die een taalwijziging of doorverwijzing hebben gevraagd overeenkomstig artikel 15, § 2, en artikel 16, §§ 2 en 3, van dezelfde wet. Zij vorderen bij de Franstalige rechtbank van Brussel na toepassing van het voornoemde artikel 16, §§ 2 en 3, in voorkomend geval, ingevolge doorverwijzing op basis van deze bepaling, en bij de politierechtbank bedoeld in artikel 15 van dezelfde wet, en na verwijzing van die laatste overeenkomstig het voornoemd artikel 15, § 2, bij de Franstalige politierechtbank van Brussel. Zij blijven onder de hiërarchische leiding van de procureur des Konings van Brussel, maar worden geplaatst onder het gezag van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde wat betreft de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid. ' ». «
Art. 18.Artikel 152 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 12 april 2004, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met de §§ 2 en 3, luidende : ' § 2. In afwijking van § 1, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel twee arbeidsauditeurs, onverminderd § 3, artikel 137 en artikel 138bis, § 3 : 1° de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde oefent in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel het ambt van openbaar ministerie uit bij de Nederlandstalige rechtbanken.De aan deze auditeur verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Nederlandstalige rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde; 2° de arbeidsauditeur van Brussel oefent in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad onder het gezag van de procureur-generaal van Brussel, het ambt van openbaar ministerie uit bij de rechtbanken.Hij wordt bijgestaan door een eerste substituut met als titel adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, met het oog op het overleg bedoeld in artikel 150ter. Onverminderd de bevoegdheden van het coördinatiecomité bedoeld in artikel 150ter, treedt de adjunct-arbeidsauditeur van Brussel, op onder het gezag en de leiding van de arbeidsauditeur van Brussel. In die omstandigheden staat hij hem bij, in het bijzonder voor de relaties met het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde, de goede werking van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank, en voor de relaties met de Nederlandstalige magistratuur en het Nederlandstalig personeel van het arbeidsauditoraat van Brussel. De aan de arbeidsauditeur van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Brusselse rechtbanken met standplaats het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. § 3. In afwijking van § 2, oefenen substituten bedoeld in artikel 43, § 5quater, eerste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, hun ambt uit bij voorrang ten opzichte van verdachten die een taalwijziging of doorverwijzing hebben gevraagd overeenkomstig artikel 16, §§ 2 en 3, van dezelfde wet. Zij oefenen de strafvordering uit bij de Franstalige rechtbank van Brussel na toepassing van het voornoemde artikel 16, §§ 2 en 3, in voorkomend geval na doorverwijzing op grond van deze bepaling. Zij blijven onder de hiërarchische leiding van de arbeidsauditeur van Brussel, maar worden geplaatst onder het gezag van de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde wat betreft de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid. ' ».
B.25.1.1. De Ministerraad betwist het belang van de verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509 en 5587 om in rechte op te treden. Hij betwist eveneens het belang van de verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 om in rechte op te treden, in zoverre zij hun hoedanigheid van rechtzoekende aanvoeren. De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns voeren aan dat, ten aanzien van de zaak nr. 5509, de verzoekende partij geen belang heeft bij het middel, aangezien de bestreden bepalingen haar situatie geenszins rechtstreeks en ongunstig zouden raken, en dat, ten aanzien van de zaak nr. 5587, het aangevoerde middel niet ontvankelijk zou zijn in zoverre het de opportuniteit van de bestreden bepalingen in het geding brengt door andere maatregelen voor te stellen.
B.25.1.2. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5509 verantwoorden hun belang bij het vorderen van de vernietiging van de bestreden bepalingen door de ongunstige gevolgen die zij zouden kunnen hebben voor de situatie van de rechtzoekenden, ten aanzien van hun recht van toegang tot een rechter, hun recht om niet te worden onttrokken aan hun natuurlijke rechter en hun recht op een rechter die hun taal in hun taalgebied spreekt en die voldoende vertrouwd is met de rechtsleer en de rechtsspraak in hun taal. Volgens de verzoekende partij zouden die fundamentele rechten niet alleen gelden voor de magistraten van de zetel, maar eveneens voor het openbaar ministerie.
Er worden verschillende voorbeelden gegeven die uit de toepassing van de bestreden bepalingen kunnen voortvloeien, teneinde te trachten aan te tonen dat vergelijkbare categorieën van rechtzoekenden op verschillende wijze zouden worden behandeld doordat de procureur des Konings kan optreden in burgerlijke zaken waarvan het criterium van de territoriale aanknoping is gesitueerd in Halle-Vilvoorde, terwijl de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde nooit kan optreden in zaken waarvan het criterium van de territoriale aanknoping is gesitueerd in Brussel. Verschillen in behandeling onder rechtzoekenden die zouden voortvloeien uit de bestreden bepalingen worden eveneens aangeklaagd in de behandeling van de strafzaken.
Artikel 495 van het Gerechtelijk Wetboek, dat de Orde van Vlaamse balies met name toelaat initiatieven te nemen om de belangen van de advocaat en van de rechtzoekende te verdedigen, machtigt die Orde ertoe de vernietiging te vorderen van bepalingen die, zoals de verzoekende partij aanvoert, afbreuk kunnen doen aan de fundamentele rechten van de rechtzoekenden zoals die in de uiteenzetting van het middel worden aangevoerd.
B.25.1.3. Het beroep dat de verzoekende partij in de zaak nr. 5509 heeft ingesteld, is ontvankelijk in zoverre het is gericht tegen de artikelen 3, 14, 15 en 18 van de wet van 19 januari 2012.
B.25.2.1. Zoals het Hof heeft aangegeven in B.6.2, voert de eerste verzoekende partij in de zaak nr. 5587 haar hoedanigheid aan van gediplomeerd jurist en van advocaat bij de balie te Brussel die in een gemeente van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde woont.
De tweede verzoekende partij voert haar hoedanigheid van inwoner van een gemeente van hetzelfde arrondissement aan. De derde verzoekende partij, de vzw « Algemeen Vlaams Belang », voert haar maatschappelijk doel aan, dat erin bestaat de culturele identiteit van het Vlaamse volk te bevorderen en de Vlaamse belangen te verdedigen.
De vraag of die verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig kunnen worden geraakt door de bepalingen die zij bestrijden, veronderstelt dat de draagwijdte van die bepalingen en de gevolgen die zij kunnen hebben, in het bijzonder voor de verzoekers, in de hoedanigheid waarin zij beweren in rechte op te treden, worden onderzocht. Het onderzoek van de ontvankelijkheid van hun beroep in het licht van de bestreden bepalingen valt bijgevolg samen met het onderzoek ervan ten gronde.
Bovendien, in tegenstelling tot hetgeen de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns te hunnen aanzien aanvoeren, in zoverre die verzoekende partijen andere maatregelen voorstellen, betwisten zij niet het opportune karakter van de bestreden bepalingen, maar wel de evenredigheid van de door de wetgever aangenomen maatregelen in het licht van het nagestreefde doel.
B.25.2.2. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 voeren, naast hun hoedanigheid van rechtzoekende, ook hun persoonlijk en functioneel belang aan om in rechte op te treden, als magistraten van het parket, personeelsleden van het parket en leden van het arbeidsauditoraat van Brussel. In die zin riskeren zij rechtstreeks en ongunstig te worden geraakt door de te dezen bestreden bepalingen.
B.26. Volgens de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding dient onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen onder meer het feit te worden begrepen « dat het parket wordt gesplitst in een parket van Brussel bevoegd voor het grondgebied van de 19 gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en een parket van Halle-Vilvoorde bevoegd voor het grondgebied van Halle-Vilvoorde ». De vorderingsbevoegdheid van de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel en van die van Halle-Vilvoorde ten aanzien van de Nederlandstalige en de Franstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel wordt niet vermeld en behoort bijgevolg niet tot die essentiële elementen.
Hetzelfde geldt voor wat de adviesbevoegdheid van de procureur des Konings van Brussel en die van Halle-Vilvoorde betreft.
B.27.1. Uit de bestreden bepalingen vloeit voort dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel hun ambt uitoefenen bij zowel de Franstalige als de Nederlandstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel. De procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde, daarentegen, oefenen hun ambt enkel uit bij de Nederlandstalige rechtbanken van hetzelfde gerechtelijk arrondissement. In de parlementaire voorbereiding werd hieromtrent het volgende verklaard : « Volgens de [...] staatssecretaris voor de Staatshervorming, werd er niet in een volledige symmetrie voorzien omdat het parket van Halle-Vilvoorde alleen verbonden is met de Nederlandstalige rechtbanken in Brussel en met de politierechtbanken en de vredegerechten in Halle-Vilvoorde. Het tweetalige parket van Brussel is zowel met de Franstalige als de Nederlandstalige rechtbanken van Brussel verbonden, inclusief de politierechtbanken » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 133).
De staatssecretaris betwistte dan ook « dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen de toekomstige procureur van Halle-Vilvoorde en de toekomstige procureur van Brussel » (ibid., p. 134). Hij verklaarde dienaangaande : « Beiden hebben volheid van bevoegdheid over de rechtbanken waaraan zij verbonden zijn. Voor de Nederlandstalige procureur zijn dat de vredegerechten en de politierechtbanken in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en de Nederlandstalige rechtbanken in Brussel » (ibid.).
B.27.2. Luidens artikel 12 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken « [maken] de ambtenaren van het openbaar ministerie en de onderzoeksrechter [...] voor hun daden van rechtsvervolging en van onderzoek, gebruik van de taal voorzien in strafzaken voor de rechtbank waartoe zij behoren ». In de parlementaire voorbereiding van de wet van 19 juli 2012 verklaarde de staatssecretaris voor de Staatshervorming hieromtrent het volgende : « Overeenkomstig artikel 12 van de wet 5 [lees : 15] juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken dient de vordering (dus met andere woorden de dagvaarding), als die voor een Franstalige rechtbank van Brussel moet gebeuren, afgehandeld te worden door parketmagistraten, verbonden aan die rechtbank. Dus als voor een Nederlandstalig dossier in Halle-Vilvoorde de taalwijziging is gevraagd naar het Frans, dan zou er voor de Franstalige strafrechtbank moeten worden gedagvaard. De vordering in deze zaak zal dan worden uitgeoefend door een Franstalige parketmagistraat omdat hij met toepassing van artikel 12 van de wet van 5 [lees : 15] juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, de enige is die verbonden is aan die Franstalige rechtbank » (ibid., p. 65). B.27.3. Artikel 43, § 5, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 bepaalt dat « de Nederlandse, respectievelijk Franse rechtsplegingen [...] steeds [worden] gevoerd voor magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd ». Die regel geldt ook voor de magistraten van het openbaar ministerie.
Het parket van de procureur des Konings en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde zijn samengesteld uit substituten die tot de Nederlandse taalrol behoren (artikel 43, § 5bis, tweede lid, en § 5quater, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935, zoals ingevoegd bij artikel 57, 9° en 11°, van de wet van 19 juli 2012).
Vermits uit het voormelde artikel 43, § 5, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 voortvloeit dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde en hun substituten, die tot de Nederlandse taalrol behoren, geen rechtsplegingen kunnen voeren in het Frans, is het verantwoord dat zij enkel hun ambt uitoefenen bij de Nederlandstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel.
B.27.4. Het feit dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde hun vorderingsbevoegdheid niet kunnen uitoefenen wanneer een zaak die territoriaal in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde is gesitueerd, door taalwijziging of doorverwijzing voor een Franstalige rechtbank wordt gebracht, doet daaraan geen afbreuk.
Artikel 43, § 5, vierde lid, van de wet van 15 juni 1935 bepaalt : « Wanneer de taal van de rechtspleging wordt gewijzigd op verzoek van de verdachte of met toepassing van artikel 21 van deze wet, kunnen de magistraten, die met het onderzoek of de berechting van de zaak gelast zijn, de rechtspleging voortzetten, indien zij het bewijs hebben geleverd van de kennis van de twee talen ».
Die uitzondering op de in het derde lid van dat artikel bepaalde regel geldt evenwel niet voor de leden van het openbaar ministerie.
B.27.5. Het is overigens daarom dat de wet van 19 juli 2012 heeft bepaald dat het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde worden aangevuld met een aantal Franstalige, maar functioneel tweetalige, substituten die worden gedetacheerd van het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel. Zij vorderen na een vraag van taalwijziging of doorverwijzing voor de Franstalige rechtbanken van Brussel. Vermits zij evenwel onder het gezag van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde worden geplaatst voor wat de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid betreft, wordt aldus verzekerd dat, ofschoon de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde zelf niet kunnen vorderen voor die Franstalige rechtbanken, hun strafrechtelijk beleid wordt toegepast.
B.28. Het voorgaande verantwoordt tevens dat de adviezen waarvan sprake in het door het bestreden artikel 3 ingevoegde artikel 58ter, tweede lid, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, die betrekking hebben op de politierechtbanken en de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en op de Franstalige rechtbanken van Brussel, enkel worden ingewonnen bij de procureur des Konings van Brussel. Uit wat voorafgaat vloeit immers voort dat enkel hij bij de Franstalige rechtbanken van Brussel en bij de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Brussel Hoofdstad zijn ambt uitoefent.
B.29.1. Het verschil in behandeling is derhalve niet zonder redelijke verantwoording en bijgevolg zijn de bestreden bepalingen bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
De combinatie met de in de middelen vermelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen leidt niet tot een ander resultaat.
B.29.2. De middelen zijn niet gegrond.
Wat de bevoegdheid van Nederlandstalige en Franstalige arrondissementsrechtbanken ten aanzien van de vredegerechten van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde betreft (het bestreden artikel 5) B.30. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509, 5546 en 5577 vorderen de vernietiging van artikel 5 van de wet van 19 juli 2012.
Zij voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 13 ervan en, wat de zaken nrs. 5509 en 5577 betreft, met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en, wat de zaak nr. 5546 betreft, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Volgens hen is de bestreden bepaling niet bestaanbaar met de voormelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen doordat ze de Franstalige arrondissementsrechtbank medezeggenschap zou geven over de dienst bij alle vredegerechten in het gerechtelijk arrondissement Brussel, met inbegrip van de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, en inzonderheid van die vredegerechten waarvoor de taal van de rechtspleging uitsluitend het Nederlands is.
B.31.1. Artikel 72 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde, vóór het werd aangevuld door het bestreden artikel 5 van de wet van 19 juli 2012 : « Ingeval een vrederechter en zijn plaatsvervangers wettig verhinderd zijn, verwijst de arrondissementsrechtbank de partijen naar een andere vrederechter van hetzelfde arrondissement. Het vonnis van verwijzing wordt uitgesproken op verzoek van de meest gerede partij, de partijen tegenwoordig zijnde of bij gerechtsbrief behoorlijk opgeroepen door de griffier, en de procureur des Konings gehoord.
Tegen dit vonnis staat geen verzet of hoger beroep open.
In gevallen van overmacht kan de Koning, op advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep en van de procureur-generaal, de zetel van het vredegerecht tijdelijk verplaatsen naar een andere gemeente van het rechtsgebied van het hof.
De vorige bepalingen zijn toepasselijk op de politierechtbanken ».
B.31.2. Het bestreden artikel 5 van de wet van 19 juli 2012 bepaalt : « Artikel 72 van [het Gerechtelijk Wetboek] wordt aangevuld met een lid, luidende : ' In het gerechtelijk arrondissement Brussel, wordt de in dit artikel toegewezen bevoegdheid van de arrondissementsrechtbank uitgeoefend door de Nederlandstalige arrondissementsrechtbank van Brussel wat betreft de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en de Nederlandstalige politierechtbank van Brussel, door de Franstalige arrondissementsrechtbank wat betreft de Franstalige politierechtbank van Brussel en door de Franstalige arrondissementsrechtbank en de Nederlandstalige arrondissementsrechtbank zetelend in verenigde vergadering overeenkomstig artikel 75bis, wat betreft de vredegerechten met zetel in het gerechtelijk arrondissement Brussel. '. ».
B.32.1. Volgens de Ministerraad, de « Ordre des barreaux francophones et germanophone », de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns, zouden de tegen artikel 5 van de bestreden wet ingestelde beroepen niet ontvankelijk zijn bij gebrek aan belang, aangezien de verzoekende partijen de situatie van de vrederechters zouden aanvoeren.
B.32.2. De Orde van Vlaamse balies, verzoekende partij in de zaak nr. 5509, voert aan dat de bestreden bepaling een discriminatie zou invoeren van de rechtzoekenden en hun advocaten te Halle-Vilvoorde, ten opzichte van de rechtzoekenden en hun advocaten te Brussel-Hoofdstad, alsook de rechtzoekenden en hun advocaten in andere eentalige gebieden dan dat van Halle-Vilvoorde, in zoverre de eerstgenoemden, voor de verwijzingen in geval van verhindering van de vrederechter, zijn onderworpen aan een beslissing die door twee arrondissementsrechtbanken moet worden genomen, hetgeen ingewikkelder zou zijn en meer tijd in beslag zou nemen.
De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 5546, de vzw « Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel », voert haar maatschappelijk doel aan dat erin bestaat de Nederlandse cultuur te bevorderen en te ontwikkelen, alsook, in het bijzonder, de Nederlandse juridische cultuur en het rechtsleven in België. De tweede tot de vijfde verzoekende partij in dezelfde zaak voeren hun hoedanigheid van advocaat aan.
Zij klagen het verschil in behandeling aan dat uit de bestreden bepaling zou voortvloeien tussen de vredegerechten en de politierechtbanken, de betrokken rechtzoekenden en hun advocaten, alsook de gelijke behandeling die uit die bepaling zou voortvloeien tussen de vredegerechten te Halle-Vilvoorde, de betrokken rechtzoekenden en hun advocaten, en de vredegerechten in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Ten slotte betogen de verzoekende partijen in de zaak nr. 5577, namelijk de vzw « Nieuwe-Vlaamse Alliantie » en verschillende particulieren die, zoals het Hof heeft opgemerkt in B.7.2, nu eens hun hoedanigheid van advocaat, dan weer die van jurist, rechtzoekende of lid van de Nederlandstalige benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie aanvoeren, dat het bestreden artikel 5 de betrokken rechtzoekenden benadeelt die, door de toepassing ervan, met een zwaardere procedure zouden worden geconfronteerd.
B.32.3. De bestreden bepaling regelt de bevoegdheid van de Franstalige en de Nederlandstalige arrondissementsrechtbanken te Brussel ten aanzien van de vredegerechten en de politierechtbanken waarvan de zetel is gevestigd in het gerechtelijk arrondissement Brussel. De vraag of de verzoekende partijen die de vernietiging ervan vorderen, rechtstreeks en ongunstig kunnen worden geraakt door die bepaling, veronderstelt dat de draagwijdte en de gevolgen die zij kan hebben voor de situatie van die verzoekende partijen, worden onderzocht. Het onderzoek van de ontvankelijkheid van de tegen die bepaling ingestelde beroepen, valt bijgevolg samen met het onderzoek van de zaak ten gronde.
B.33. Volgens de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding dient onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen onder meer het feit te worden begrepen dat de verenigde Nederlandstalige en Franstalige arrondissementsrechtbanken kennis zullen nemen van het beroep met volle rechtsmacht in geval van schending van de rechten en procedurele waarborgen betreffende de wijziging van taal of de verwijzing naar een rechtscollege van de andere taalrol en de vrijwillige verschijning voor de rechtbank van de taal van zijn keuze. Het bestreden artikel 5 van de wet van 19 juli 2012 betreft evenwel de in artikel 72 van het Gerechtelijk Wetboek toegewezen bevoegdheid van de arrondissementsrechtbank. Die bevoegdheid, die enkel betrekking heeft op het geval dat de vrederechter of de politierechtbank wettig is verhinderd, wordt niet vermeld in de parlementaire voorbereiding van artikel 157bis van de Grondwet en behoort bijgevolg niet tot die essentiële elementen.
B.34. In tegenstelling tot wat de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns aanvoeren, kan niet worden aangenomen dat de vredegerechten en de politierechtbanken te dezen niet vergelijkbaar zijn. Uit artikel 72, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek blijkt daarentegen dat, in geval van wettige verhindering, de bepalingen eveneens van toepassing zijn op de politierechtbanken.
B.35.1. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 19 juli 2012 werd herhaalde malen beklemtoond dat de vredegerechten, in tegenstelling tot de politierechtbanken, niet werden ontdubbeld (Parl.
St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, pp. 105, 139, 140 en 141).
B.35.2. Uit artikel 4 van de wet van 19 juli 2012 blijkt dat de ontdubbeling van de politierechtbanken beperkt is tot die met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en geen betrekking heeft op die met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde.
B.36.1. Vermits er wat de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad betreft, geen Nederlandstalige of Franstalige vredegerechten zijn, is het redelijk verantwoord dat de Nederlandstalige arrondissementsrechtbank en de Franstalige arrondissementsrechtbank in verenigde vergadering ten aanzien van die vredegerechten de in artikel 72, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde bevoegdheid uitoefenen.
Wat de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde betreft, dient te worden vastgesteld dat in geval van wettige verhindering van de vrederechter en de plaatsvervangers, de partijen naar een andere vrederechter « van hetzelfde arrondissement » kunnen worden verwezen. Vermits die bepaling het gerechtelijk arrondissement, en niet het administratief arrondissement betreft, kunnen partijen bijgevolg worden verwezen naar een vrederechter met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, dat zoals het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, deel uitmaakt van het gerechtelijk arrondissement Brussel.
Hetzelfde geldt voor de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde. In dat geval gaat het evenwel om een verwijzing naar de Nederlandstalige politierechtbank van Brussel. Wat de vredegerechten betreft, houdt de beslissing van de arrondissementsrechtbank om de partijen in voorkomend geval te verwijzen naar een vredegerecht met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, daarentegen in dat het gaat om een verwijzing naar een tweetalig gerecht.
B.36.2. Het feit dat de Nederlandstalige arrondissementsrechtbank en de Franstalige arrondissementsrechtbank in verenigde vergadering de in artikel 72, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde bevoegdheid uitoefenen wat de vredegerechten met zetel in het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft, verandert bovendien niets aan de bepalingen van de wet van 15 juni 1935 die het taalgebruik in gerechtszaken regelen. Zowel de voormelde verenigde vergadering als het vredegerecht waarnaar de zaak wordt verwezen, dienen ze te behandelen overeenkomstig de in die wet bepaalde regels.
B.37.1. Het verschil in behandeling is niet zonder redelijke verantwoording. De bestreden bepalingen zijn derhalve bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
De combinatie met de in de middelen vermelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen leidt niet tot een ander resultaat.
B.37.2. De tegen artikel 5 van de bestreden wet gerichte middelen zijn niet gegrond.
Wat de bevoegdheid van de (voorzitter van de) Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel ten aanzien van vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde betreft (de bestreden artikelen 6, 19, 33 en 35) B.38. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509, 5546 en 5577 vorderen de vernietiging van de artikelen 6, 19, 33 en 35 van de wet van 19 juli 2012. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5587 vorderen de vernietiging van de eerste drie van de voormelde artikelen. Zij voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 13 ervan en, wat de zaken nrs. 5509 en 5577 betreft, met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens alsook, wat de zaak nr. 5546 betreft, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Volgens hen zijn de bestreden bepalingen niet bestaanbaar met de voormelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen doordat hetzij de voorzitter van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, hetzij die rechtbank, bevoegdheden uitoefent ten aanzien van de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde.
B.39.1. De bestreden artikelen 6, 19, 33 en 35 van de wet van 19 juli 2012 bepalen : «
Art. 6.In deel II, eerste boek, titel I, hoofdstuk I, afdeling II, van [het Gerechtelijk Wetboek], wordt een artikel 72bis ingevoegd, luidende : '
Art. 72bis.Voor de politierechtbanken waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en voor de Nederlandstalige politierechtbank van Brussel, worden de opdrachten van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bedoeld in dit hoofdstuk, uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg; voor de Franstalige politierechtbank van Brussel worden deze opdrachten uitgeoefend door de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg.
Voor de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, worden de opdrachten van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bedoeld in dit hoofdstuk, uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg; de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen in het uitoefenen van deze opdrachten met het oog op een consensus.
Voor de vredegerechten waarvan de zetel gevestigd is in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, worden deze opdrachten overlegd in consensus door de twee voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg.
Bij gebrek aan consensus in geval van de toepassing van het tweede en het derde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing. ' ». «
Art. 19.In artikel 186bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998, en gewijzigd bij de wetten van 13 maart 2001, 20 juli 2001 en 13 juni 2006, worden tussen het eerste en het tweede lid, zes leden ingevoegd, luidende : ' In het gerechtelijk arrondissement Brussel treedt de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg op als korpschef van de vrederechters, de rechters in de politierechtbank, de toegevoegde vrederechters en de toegevoegde rechters in de politierechtbank zetelend in de vredegerechten en de politierechtbanken met zetel binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en van de rechters en de toegevoegde rechters in de Nederlandstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt, met betrekking tot de vrederechters en de toegevoegde vrederechters met zetel binnen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen met het oog op een consensus.
In afwijking van het derde lid, met betrekking tot de vrederechters en de toegevoegde vrederechters die zetelen in de vredegerechten van het gerechtelijk kanton met zetel in Kraainem en Sint-Genesius-Rode en van het gerechtelijk kanton met zetel in Meise, wordt het ambt van korpschef gezamenlijk uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg. De beslissingen worden overlegd in consensus.
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg treedt op als korpschef van de rechters en de toegevoegde rechters in de Franstalige politierechtbank met zetel binnen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Voor de vrederechters en toegevoegde rechters van de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, wordt het ambt van korpschef gezamenlijk uitgeoefend door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg. De beslissingen worden overlegd in consensus.
Bij gebrek aan consensus in geval van toepassing van het derde, vierde en zesde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing. ' ». «
Art. 33.Artikel 398 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 4 maart 1997, wordt aangevuld met vier leden, luidende : ' In het gerechtelijk arrondissement Brussel heeft de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg een recht van toezicht op de vredegerechten en de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en op de Nederlandstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt, met betrekking tot de vredegerechten, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door haar aangeduide beslissingen met het oog op een consensus.
De Franstalige rechtbank van eerste aanleg heeft een recht van toezicht op de Franstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de Franstalige rechtbank van eerste aanleg hebben gezamenlijk een recht van toezicht op de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De beslissingen worden overlegd in consensus.
Bij gebrek aan consensus in geval van de toepassing van het tweede en het vierde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing. ' ». «
Art. 35.Artikel 410, § 1, 1°, vierde streepje, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 2007, wordt aangevuld met zes leden, luidende : ' In het gerechtelijk arrondissement Brussel is de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg bevoegd ten aanzien van de vrederechters en rechters in de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en ten aanzien van de rechters in de Nederlandstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Ten aanzien van de vrederechters die zetelen in de vredegerechten van het gerechtelijk kanton met zetel te Kraainem en Sint-Genesius-Rode en van het gerechtelijk kanton met zetel te Meise, zijn de voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg gezamenlijk bevoegd. De beslissingen worden overlegd in consensus.
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg wordt, met betrekking tot de andere vredegerechten, met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen met het oog op een consensus.
De voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg is bevoegd ten aanzien van de rechters in de Franstalige politierechtbank met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
De voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg zijn gezamenlijk bevoegd ten aanzien van de vrederechters van de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De beslissingen worden overlegd in consensus.
Bij gebrek aan consensus in geval van de toepassing van het derde, vierde en zesde lid, neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel de beslissing. ' ».
B.39.2. De artikelen 72bis, 186bis en 410 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd of gewijzigd bij de bestreden artikelen 6, 19 en 35 van de wet van 19 juli 2012, zijn gewijzigd bij de artikelen 14, 51 en 100 van de wet van 1 december 2013 tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde.
Die wijzigingen hebben geen weerslag op de grieven en de middelen van de verzoekende partijen. Bijgevolg dient het Hof geen rekening ermee te houden.
B.40.1. Krachtens artikel 72bis, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek oefent de voorzitter van de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de opdrachten uit die zijn bedoeld in hoofdstuk I van titel I van boek I van deel II van het Gerechtelijk Wetboek.
B.40.2. Uit artikel 186bis, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek blijkt dat, voor het gerechtelijk arrondissement Brussel, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg optreedt als korpschef van de vrederechters « voor de toepassing van deze titel », zijnde titel VI (« Benoemingsvoorwaarden en loopbaan van magistraten en het gerechtspersoneel ») van boek I (« Organen van de rechterlijke macht ») van deel II (« Rechterlijke organisatie ») van datzelfde Wetboek.
In die hoedanigheid wordt zijn advies gevraagd vooraleer de Koning tot een benoeming tot vrederechter overgaat (artikel 259ter, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek).
B.40.3. Artikel 398 van het Gerechtelijk Wetboek, dat deel uitmaakt van hoofdstuk I (« Bepalingen tot regeling van hiërarchie en toezicht) » van titel V (« Tucht ») van boek II (« Gerechtelijk ambten ») van deel II van dat Wetboek, voorziet in een recht van toezicht van, onder meer, de rechtbank van eerste aanleg op de vrederechters van het arrondissement.
B.40.4. Tot de inwerkingtreding van artikel 16 van de wet van 15 juli 2013 tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht, bepaalt artikel 410, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek welke tuchtoverheden bevoegd zijn om een tuchtprocedure in te stellen ten aanzien van, onder meer, de vrederechters. Die bevoegde tuchtoverheid voert het tuchtonderzoek met betrekking tot de feiten die in aanmerking komen om te worden gestraft met een lichte straf (artikel 411, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, vóór het werd vervangen bij artikel 18 van de wet van 15 juli 2013) en is bevoegd om een lichte straf op te leggen (artikel 412, § 1 van datzelfde Wetboek, vóór het werd vervangen bij artikel 21 van de wet van 15 juli 2013).
Indien zij na onderzoek oordeelt dat een zware straf moet worden opgelegd, moet zij de zaak aanhangig maken bij de krachtens de taalwetgeving bevoegde kamer van de Nationale Tuchtraad (artikel 411, § 2, van datzelfde Wetboek, vóór het werd vervangen bij artikel 18 van de wet van 15 juli 2013).
B.41. De Ministerraad betwist het belang van alle verzoekende partijen bij het vorderen van de vernietiging van de voormelde bepalingen.
De « Ordre des barreaux francophones et germanophone », de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns zijn eveneens van mening dat de tegen de voormelde bepalingen gerichte beroepen niet ontvankelijk zijn bij gebrek aan belang, aangezien de verzoekende partijen de situatie van de vrederechters aanvoeren.
B.42. De Orde van Vlaamse balies, verzoekende partij in de zaak nr. 5509, heeft met name de opdracht te waken over de gemeenschappelijke beroepsbelangen van haar leden en kan initiatieven en maatregelen nemen die nuttig zijn voor de verdediging van de belangen van de rechtzoekenden en de advocaten.
De vzw « Vlaams Pleitgenootschap bij de Balie te Brussel », eerste verzoekende partij in de zaak nr. 5546, wil de bevordering en de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur en in het bijzonder van de juridische cultureel, alsook van het rechtsleven in België verdedigen.
De tweede tot de vijfde verzoekende partij in dezelfde zaak voeren van hun kant hun hoedanigheid van advocaat aan.
De vzw « Nieuw-Vlaamse Alliantie », verzoekende partij in de zaak nr. 5577, heeft tot doel de politieke, culturele, sociale en economische belangen van de Vlamingen te verdedigen. De andere verzoekende partijen in dezelfde zaak zijn particulieren die hun hoedanigheid aanvoeren van houder van een diploma in de rechten, hun hoedanigheid van advocaat, van rechtzoekende, of nog, van lid van de Nederlandstalige benoemingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie.
Ten slotte klagen de verzoekende partijen in de zaak nr. 5587, namelijk de vzw « Algemeen Vlaams Belang », alsook twee particulieren die, de ene, zijn hoedanigheid van advocaat en, de andere, die van rechtzoekende aanvoeren, een discriminerende behandeling aan ten opzichte van de « rechtsonderhorige vrederechters » op wie artikel 6 van de bestreden wet betrekking heeft, ten opzichte van hun collega's die zich in een vergelijkbare situatie zouden bevinden in een ander gerechtelijk arrondissement in een eentalig gebied. De voormelde bepaling zou, volgens de verzoekende partijen, geen enkele aanvullende waarborg bieden aan de Franstalige inwoners van het arrondissement Halle-Vilvoorde door het gegeven dat een aanvullende curatele zou worden ingevoerd ten aanzien van de vrederechters die door die bepaling worden beoogd.
Wat de artikelen 19 en 33 van de bestreden wet betreft, klagen diezelfde verzoekende partijen eveneens een discriminerende behandeling aan ten aanzien van de vrederechters, de rechters bij de politierechtbank, alsook de plaatsvervangende vrederechters en de plaatsvervangende rechters bij de politierechtbank in de kantons van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en ten aanzien van die in de kantons in een eentalig gebied, met uitzondering van de faciliteitengemeenten, waarvoor artikel 19, vierde lid, van de bestreden wet in een afwijkende reglementering voorziet. Volgens de verzoekende partijen maakt het gegeven dat een verandering van taal kan worden aangevraagd en dat de zaak in hoger beroep kan worden behandeld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, het niet mogelijk te verantwoorden dat de werking van het korps van de magistraten op wie de bestreden bepalingen betrekking hebben, wordt onderworpen aan het gezag en de controle van die rechtbank. De organisatie van dat korps zou immers een andere doelstelling hebben dan die welke erin bestaat het gebruik van de talen in gerechtszaken te waarborgen, en niets zou toelaten te besluiten dat een dergelijke organisatie de rechten van de Franstaligen beter zou dienen op het vlak van de veranderingen van taal zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de voorrang van de Nederlandse taal in het eentalige Nederlandse taalgebied.
B.43. Wat betreft het beroep dat de vzw « Algemeen Vlaams Belang » heeft ingediend, in zoverre die laatste verklaart dat de door de in het geding zijnde bepalingen ingevoerde curatele afbreuk kan doen aan de voorrang van de Nederlandse taal in het eentalig Nederlandse taalgebied, veronderstelt de ontvankelijkheid ervan dat de draagwijdte en de gevolgen van de in het tweede middel in het geding zijnde bepalingen wordt onderzocht. Het onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tegen die bepalingen valt dus samen met het onderzoek van de zaak ten gronde. Hetzelfde geldt voor het beroep dat is ingesteld door de vzw « Nieuw-Vlaamse Alliantie ».
Het belang van de andere verzoekende partijen bij het vorderen van de vernietiging van de bestreden bepalingen dient derhalve niet te worden onderzocht.
B.44. De in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding vermeldt de bevoegdheid van de voorzitter van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel of van die rechtbank ten aanzien van de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde niet onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen.
B.45.1. In de toelichting bij het wetsvoorstel dat de wet van 19 juli 2012 is geworden, werd in verband met het bestreden artikel 6 het volgende gepreciseerd : « Voor de vredegerechten en de politierechtbanken met zetel in het gerechtelijk arrondissement Brussel, dient een bepaling te worden voorzien met betrekking tot de opdrachten van de voorzitters van de Nederlandstalige en de Franstalige rechtbank van eerste aanleg om, in voorkomend geval, in overleg een advies te formuleren met betrekking tot het tijdsschema van de zittingen (artikel 66 van het Gerechtelijk Wetboek) of tot de behoeften van de dienst (artikel 69 van hetzelfde Wetboek); zij hakken ook de knoop door in verband met de moeilijkheden bedoeld in artikel 70 van hetzelfde Wetboek » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/001, p. 12).
Wat het bestreden artikel 33 betreft, zet de voormelde toelichting het volgende uiteen : « Artikel 398 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in een regeling van hiërarchie met betrekking tot de hoven en rechtbanken. Ingevolge de ontdubbeling dient deze bepaling te worden aangevuld » (ibid., p. 19).
Wat het bestreden artikel 35 betreft, preciseert de toelichting enkel dat het om een terminologische aanpassing gaat (ibid.).
B.45.2. In antwoord op een opmerking van de algemene vergadering van de afdeling wetgeving van de Raad van State (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/002, p. 13), werd in de bestreden bepalingen gepreciseerd dat de voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van eerste aanleg « in consensus » beslissen. In de verantwoording bij de amendementen dienaangaande werd daaromtrent het volgende verklaard : « De bedoeling is dat de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg effectief wordt betrokken bij een beslissing die dient te worden genomen door de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, indien het een vredegerecht betreft in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde. Deze betrokkenheid dient er echter te komen op zijn vraag, in welk geval de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg verplicht is om diens advies in te winnen met het oog op eensgezindheid.
Voor de vredegerechten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, dient evenwel de beslissing samen te worden genomen en dus steeds een effectief overleg te gebeuren, uiteraard ook hier met het oog op een eensgezindheid.
Het woord ' eensgezindheid ' dient te worden begrepen in de courante betekenis. Elkeen dient niet noodzakelijk zijn formeel akkoord te geven voor de beslissing van de andere; dit akkoord kan ook resulteren uit ontstentenis van verzet of reactie.
Indien er geen eensgezindheid is, dan neemt de eerste voorzitter van het hof van beroep van Brussel effectief de beslissing. Dit belet uiteraard niet dat hij eerst probeert de verschillende standpunten te verzoenen.
De wederzijdse informatieverplichting werd niet opgenomen in deze amendementen, omdat zij impliciet en vanzelfsprekend volgt uit de wettekst zelf » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/003, p. 4).
B.45.3. Tijdens de bespreking van de bestreden bepalingen in de bevoegde commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, verklaarde de staatssecretaris voor de Staatshervorming : « [...] dat in het wetsvoorstel, zoals aangevuld met de amendementen [...], de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank wel degelijk autonoom werkt, maar er ook sprake is van een evocatierecht door de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg, wat betreft de dienstregeling. De staatssecretaris verwijst in dit verband naar het artikel 22bis van het wetsvoorstel [dat het bestreden artikel 33 is geworden]. Het mogelijke evocatierecht met betrekking tot de dienstregeling maakt deel uit van het evenwicht dat de indieners met het wetsvoorstel vooropstellen. [...] [Het] evenwicht moet gezocht worden over het geheel van het wetsvoorstel en het Institutionele Akkoord over de zesde Staatshervorming. De voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank kan bovendien in volle autonomie werken. Er kunnen echter mogelijke conflicten optreden, waardoor het evocatierecht nuttig kan zijn. De voorzitter van de Franstalige rechtbank moet er bovendien om verzoeken, zoals te lezen is in het ontworpen artikel 72bis en in de verantwoording bij het amendement nr. 4 » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/005, pp. 80-81).
B.45.4. In de Senaat werd daar nog het volgende aan toegevoegd : « De staatssecretaris spreekt tegen dat er zoiets bestaat als een vetorecht en onderwerping. Er is enkel sprake van een facultatief evocatierecht van de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel inzake toezicht en tucht betreffende vredegerechten. Dat heeft te maken met het feit dat er geen ontdubbeling is van de vredegerechten waarvoor ook het toezicht niet wijzigt. Tevens bestaat de mogelijkheid om tegen de uitspraken van sommige vredegerechten van Halle-Vilvoorde na taalwijziging beroep aan te tekenen bij de Franstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel, en de mogelijkheid bij alle vredegerechten van het arrondissement om beroep aan te tekenen bij de gezamenlijke Franstalige en Nederlandstalige arrondissementrechtbanken in geval van weigering van taalwijziging, waar dit wettelijk bepaald is » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 105).
B.45.5. Terwijl een lid zich afvroeg waarom de vredegerechten te Brussel niet werden ontdubbeld, heeft de staatssecretaris geantwoord dat die beslissing paste in het evenwicht dat de acht partijen hadden gevonden. Voor de vredegerechten hebben de partijen een ontdubbeling niet noodzakelijk geacht (ibid., p. 134).
B.45.6. Naar aanleiding van een discussie over twee amendementen met het oog op het schrappen van het optreden van de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg bepaald in het toen ontworpen artikel 6, heeft de staatssecretaris voor de Staatshervorming voorts geantwoord aan een lid dat het onevenwichtige karakter van die bepalingen aanvoerde : « [De] huidige voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, [...], een Franstalige, [oefent] vandaag toezicht [uit] en [geeft] advies [...] inzake zittingsdagen en behoeften van de dienst voor alle Nederlandstalige vredegerechten en politierechtbanken in Halle-Vilvoorde. Het voorliggend wetsontwerp verandert deze situatie : voortaan zal de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel die bevoegdheden uitoefenen en hier over volheid van bevoegdheid beschikken.
Trouwens, tijdens de algemene bespreking heeft de staatssecretaris uitdrukkelijk weerlegd dat het hier over voogdij ging. Het gaat over een facultatief evocatierecht, dat in de logica van de ontdubbeling ligt » (ibid., p. 136).
B.45.7. Nog in de Senaat vroeg een lid « zich af waarom die betrokkenheid wel wordt georganiseerd voor de vredegerechten, doch niet voor de politierechtbanken » (ibid., p. 139). Hierop antwoordde een ander lid « dat het verschil erin schuilt dat de politierechtbank wordt ontdubbeld en de vredegerechten niet » (ibid.). Een ander lid verklaarde « dat het verschil in behandeling tussen de vredegerechten en de politierechtbanken te maken heeft met het feit dat de toewijzingsregels voor de zaken voor beide rechtbanken niet dezelfde zijn, omdat het parket enerzijds gesplitst wordt in een eentalig parket Halle-Vilvoorde en anderzijds in een tweetalig parket Brussel en tevens omdat de rechtbank van eerste aanleg van Brussel-Halle-Vilvoorde ontdubbeld wordt in een Nederlandstalige rechtbank Brussel-Halle-Vilvoorde en een Franstalige rechtbank Brussel-Halle-Vilvoorde, maar dat de vredegerechten niet ontdubbeld worden » (ibid., pp. 140-141).
B.45.8. Tevens stelde een lid zich vragen bij het verschil dat bestaat tussen de bestreden artikelen 6 en 19 van de wet van 19 juli 2012 : « De heer [...] wijst op het verschil tussen de artikelen 6 en 19 van het wetsontwerp. In essentie gaat het om gelijkaardige aangelegenheden, die echter op zeer uiteenlopende wijze worden geregeld. Artikel 19 wijzigt artikel 186bis van het Gerechtelijk Wetboek. Luidens de ontworpen regeling wordt, met betrekking tot de vrederechters en de toegevoegde vrederechters die zetelen in de vredegerechten van het gerechtelijk kanton met zetel in Kraainem en Sint-Genesius-Rode en van het gerechtelijk kanton met zetel in Meise, het ambt van korpschef gezamenlijk uitgeoefend door de voorzitters van de Nederlandstalige en de Franstalige rechtbank van eerste aanleg.
Deze regeling, die nog strenger is dan de procedure van de betrokkenheid, bestaat niet in artikel 6. Dit is een merkwaardig gebrek aan logica » (ibid., p. 139).
De staatssecretaris voor de Staatshervorming antwoordde « dat er verschillen bestaan tussen de artikelen 6, 19, 33 en 35 van het ontwerp. De artikelen 6 en 33 zijn symmetrisch opgebouwd. Zij hebben betrekking op het advies inzake zittingsdagen en behoeften van de dienst (artikel 72bis van het Gerechtelijk Wetboek) en op het recht van toezicht (artikel 398 van het Gerechtelijk Wetboek). Die regeling wijkt inderdaad af van de regeling uitgewerkt in de artikelen 19 (artikel 186bis van het Gerechtelijk Wetboek) en 35 (artikel 410 van het Gerechtelijk Wetboek). In die laatste artikelen is er een ruimere betrokkenheid van de voorzitter van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel wat betreft de gerechtelijke kantons van Kraainem en Sint-Genesius-Rode en Meise. Die onderscheiden behandeling is verantwoord, doordat de artikelen 6 en 33 meer verband houden met de organisatie van de vredegerechten terwijl de artikelen 19 en 35 voornamelijk betrekking hebben op de persoonlijke relatie tussen de korpschef en de betrokken vrederechter of rechter in de politierechtbank » (ibid., pp. 139-140).
Hij verklaarde nog : « De artikelen 6 en 33 van het wetsontwerp gaan over de organisatie van de rechtbanken, terwijl de artikelen 19 en 35 over de rol van de korpschefs en hun bevoegdheden ten opzichte van de magistraten van hun gerechtelijk arrondissement gaan, met name inzake tuchtzaken » (ibid., p. 163). B.46. Zoals is opgemerkt tijdens de parlementaire voorbereiding betreffende de bestreden bepalingen, voorzien die bepalingen, voor de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, in de bevoegdheid van de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, zonder dat de voorzitter van de Franstalige rechtbank op enige wijze bij diens beslissingen wordt betrokken.
B.47. Voor de in artikel 72bis, 186bis, 398 en 410 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde aangelegenheden, voorzien daarentegen de bestreden artikelen 6, 19, 33 en 35 van de wet van 19 juli 2012, ten aanzien van alle vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, in de bevoegdheid van de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, of de voorzitter van die rechtbank, en in de facultatieve betrokkenheid, op eenvoudig verzoek, van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, of van de voorzitter van die rechtbank, bij het nemen van de door haar of hem aangeduide beslissingen. In afwijking hiervan voorzien de bestreden artikelen 19 en 35 van de wet van 19 juli 2012 bovendien erin dat, voor wat de in artikel 186bis en 410 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde aangelegenheden betreft, de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank en van de Franstalige rechtbank van Brussel gezamenlijk bevoegd zijn ten aanzien van de vrederechters die zitting nemen in de vredegerechten van het gerechtelijk kanton met zetel te Kraainem en Sint-Genesius-Rode en van het gerechtelijk kanton met zetel te Meise.
B.48. Hoewel de Grondwetgever en de wetgever in het kader van de zesde staatshervorming het parket in het gerechtelijk arrondissement Brussel hebben willen opsplitsen in een parket van Brussel, bevoegd op het grondgebied van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en een parket van Halle-Vilvoorde, bevoegd op het grondgebied van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, hebben zij daarentegen het bestaan van het gerechtelijk arrondissement Brussel willen behouden. Om die reden zijn de rechtscolleges ontdubbeld en zijn een aantal banden behouden tussen de administratieve arrondissementen Brussel-Hoofdstad en Halle-Vilvoorde.
B.49. Het doel bestaande in het communautaire evenwicht dat in het kader van de bestreden bepalingen is nagestreefd en waaraan de staatssecretaris voor de Staatshervorming heeft herinnerd, kan verantwoorden dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de vredegerechten en de politierechtbanken, zoals het onderscheid dat te dezen door de verzoekende partij wordt aangeklaagd, op voorwaarde dat de aldus genomen maatregelen niet onevenredig zijn. Zij zouden dat met name zijn indien een dergelijke oplossing werd betracht ten koste van een schending van fundamentele rechten en vrijheden.
B.50. Dat is te dezen niet het geval. Immers, zoals is vermeld in B.45.3 en B.45.4, is het optreden van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel of van de voorzitter van die rechtbank facultatief en vormt het geen veto- of toezichtsrecht ten aanzien van de betrokken rechtscolleges. Hoewel, zoals de staatssecretaris voor de Staatshervorming heeft uiteengezet (zie B.45.8), het optreden van die voorzitter of van de rechtbank zelf wordt versterkt door de uitoefening van een gezamenlijke bevoegdheid met zijn Nederlandstalige tegenhanger, ten aanzien van de vrederechters die zitting hebben in de vredegerechten van het gerechtelijk kanton met hun zetel te Kraainem, Sint-Genesius-Rode en Meise, is een dergelijke maatregel verantwoord door het gegeven dat die kantons gemeenten van het Nederlandse taalgebied omvatten die een regeling van taalfaciliteiten kennen ten behoeve van hun Franstalige inwoners.
De bestreden bepalingen beoogden de autonomie te versterken van de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, die voortaan zijn bevoegdheden op autonome wijze kan uitoefenen, terwijl de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel tot de aanneming van de bestreden bepalingen een controle uitoefende en advies verleende over de zittingsdagen en de behoeften van de dienst voor alle Nederlandstalige vredegerechten en politierechtbanken van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde.
B.51. Ten slotte doen de bestreden bepalingen geen afbreuk aan de rechten van de rechtzoekenden zelf, aangezien de bestreden bepalingen geen betrekking hebben op de rechtspleging, noch op het gebruik van de talen voor de betrokken rechtscolleges.
B.52. Het middel dat de artikelen 6, 19, 33 en 35 van de wet van 19 juli 2012 beoogt, is niet gegrond.
Wat de ontdubbeling van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel en de arrondissementsrechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft (de bestreden artikelen 7 en 8) B.53. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5587 vorderen in het vijfde middel van hun verzoekschrift de vernietiging van de bestreden artikelen 7 en 8 van de wet van 19 juli 2012. Zij voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 4, van de Grondwet. Volgens hen zijn de bestreden bepalingen niet bestaanbaar met die grondwetsbepalingen doordat de Franstalige en Nederlandstalige rechtbanken binnen het gerechtelijk arrondissement Brussel eenzelfde rechtsmacht uitoefenen over alle gemeenten van dat arrondissement.
B.54. De Ministerraad voert een exceptie van niet-ontvankelijkheid van het beroep aan. De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns zijn eveneens van mening dat het middel niet ontvankelijk is bij gebrek aan belang, aangezien de verzoekende partijen niet voor een Franstalige rechtbank zouden kunnen worden gebracht.
B.55. De bestreden artikelen 7 en 8 van de wet van 19 juli 2012 bepalen : «
Art. 7.Artikel 73 van [het Gerechtelijk Wetboek] wordt aangevuld met een lid, luidende : ' In afwijking van het eerste lid, zijn er in het gerechtelijk arrondissement Brussel een Nederlandstalige arrondissementsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel, en een Franstalige arrondissementsrechtbank, rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel. '.
Art. 8.Artikel 74 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende : ' In het gerechtelijk arrondissement Brussel, bestaan de Nederlandstalige en de Franstalige arrondissementsrechtbank, naargelang het geval, uit de voorzitters van de respectievelijk Nederlandstalige en Franstalige rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel of uit de rechters die hen in deze rechtbanken vervangen. ' ».
B.56. Volgens de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding, dient onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen onder meer te worden begrepen « het behoud van het territoriaal rechtsgebied van de rechtscolleges van het gerechtelijk arrondissement Brussel, omvattende de 54 gemeenten, zoals op heden voorzien bij de wet ».
B.57.1. Het verschil in behandeling dat zou voortvloeien uit de bevoegdheid van de Franstalige rechtbanken ten aanzien van alle gemeenten van het gerechtelijk arrondissement Brussel, met inbegrip van de gemeenten van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, dat deel uitmaakt van het eentalige Nederlandse taalgebied, stemt bijgevolg overeen met de keuze van de Grondwetgever.
B.57.2. Het Hof is niet bevoegd zich uit te spreken over een verschil in behandeling of een beperking van een grondrecht die voortvloeien uit een door de Grondwetgever zelf gemaakte keuze.
De ontvankelijkheid van de tegen de bestreden bepalingen gerichte beroepen dient derhalve niet te worden onderzocht.
B.58. Het middel is niet gegrond.
Wat de detachering van Franstalige substituten, hun taalkennis en het toezicht van de procureur des Konings van Brussel betreft (de bestreden artikelen 15 en 57, 4°, 9° en 11°) B.59. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509, 5577 en 5587 vorderen de vernietiging van de artikelen 15, 57, 9°, en, wat de zaak nr. 5577 betreft, 57, 11°, van de wet van 19 juli 2012. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5546 en 5586 vorderen de vernietiging van artikel 57, 9°, 11° en, wat de zaak nr. 5586 betreft, 4°, van de wet van 19 juli 2012. Zij voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 13 ervan en, wat de zaken nrs. 5509 en 5577 betreft, met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, wat de zaak nr. 5546 betreft, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en, wat de zaak nr. 5586 betreft, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Volgens hen zijn de bestreden bepalingen niet bestaanbaar met de voormelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen doordat Franstalige substituten van het parket van Brussel worden gedetacheerd naar dat van Halle-Vilvoorde, doordat zij enkel een functionele, en geen grondige, kennis van het Nederlands dienen aan te tonen en doordat zij onder de hiërarchische leiding van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Brussel blijven.
B.60. Het bestreden artikel 57, 4°, 9° en 11, van de wet van 19 juli 2012 bepaalt : « In artikel 43 van [de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken], gewijzigd bij de wetten van 10 oktober 1967, 15 juli 1970, 23 september 1985, 4 augustus 1986, 11 juli 1994, 22 december 1998, 17 juli 2000, 17 mei 2006 en 18 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : [...] 4° er wordt een § 4ter ingevoegd, luidende : ' § 4ter.De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde moet aan de hand van zijn diploma aantonen dat hij geslaagd is voor de examens van doctor, licentiaat of master in de rechten in de Nederlandse taal en moet een grondige kennis van het Frans aantonen overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, vierde lid.
De arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde moet aan de hand van zijn diploma aantonen dat hij geslaagd is voor de examens van doctor, licentiaat of master in de rechten in de Nederlandse taal en moet een grondige kennis van het Frans aantonen overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, vierde lid. '; [...] 9° een § 5bis wordt ingevoegd, luidende : ' § 5bis.Het in artikel 150, § 2, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde parket van Halle-Vilvoorde wordt aangevuld overeenkomstig artikel 150, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek met een aantal substituten van het parket van Brussel dat overeenkomt met 20 % van het aantal substituten van het parket van Halle-Vilvoorde, waarheen zij worden gedetacheerd, en die houders zijn van een diploma van doctor of licentiaat in de rechten afgeleverd in het Frans, en die hun functionele kennis van het Nederlands hebben aangetoond door middel van het examen bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid.
Het aantal van de substituten van Halle-Vilvoorde komt overeen met 20 % van het kader van het parket van Brussel op de datum waarop deze bepaling in werking treedt, vermeerderd met de toegevoegde magistraten. Het parket van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde is samengesteld uit substituten die tot de Nederlandse taalrol behoren, waarvan een derde over een functionele kennis van het Frans beschikt, overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, derde lid.
Op vraag van een van de twee procureurs des Konings kan een evaluatie van de relevantie van dit percentage worden uitgevoerd binnen de drie jaar na inwerkingtreding van deze bepaling. De Koning bepaalt de nadere regels van deze evaluatie. '; [...] 11° een § 5quater wordt ingevoegd, luidende : ' § 5quater.Het in artikel 152, § 2, 1° van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde auditoraat van Halle-Vilvoorde wordt aangevuld overeenkomstig artikel 152, § 3, van hetzelfde Wetboek met een aantal substituten van het auditoraat van Brussel, dat overeenstemt met 20 % van het aantal substituten van het auditoraat van Halle-Vilvoorde, waarheen zij worden gedetacheerd, en die drager zijn van een diploma van doctor of licentiaat in de rechten afgeleverd in het Frans, en die hun functionele kennis van het Nederlands hebben aangetoond door middel van het examen bedoeld artikel 43quinquies, § 1, derde lid.
Het aantal van de substituten van Halle-Vilvoorde komt overeen met 20 % van het personeelsbestand van het kader van het auditoraat van Brussel op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, vermeerderd met de toegevoegde magistraten. Het auditoraat van Halle-Vilvoorde is samengesteld uit substituten die tot de Nederlandse taalrol behoren, waarvan een derde over een functionele kennis van het Frans beschikt, overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, derde lid.
Op vraag van een van de twee arbeidsauditeurs zal de relevantie van dit percentage kunnen worden geëvalueerd binnen de drie jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling. De Koning bepaalt de nadere regels van deze evaluatie. ' ».
B.61.1. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van de beroepen.
De « Ordre des barreaux francophones et germanophone », de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns menen eveneens dat de tegen die bepalingen gerichte beroepen niet ontvankelijk zouden zijn bij gebrek aan belang, aangezien de verzoekende partijen de belangen van de magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde zouden verdedigen.
B.61.2. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 zijn magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat en personen die zijn tewerkgesteld door het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel. Er kan worden aangenomen dat die verzoekende partijen in die hoedanigheden belang erbij hebben de vernietiging te vorderen van bepalingen die betrekking hebben op de werking van het parket en van het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde en die bijgevolg rechtstreekse en ongunstige gevolgen kunnen hebben voor de voorwaarden waaronder zij hun werk uitvoeren.
Aangezien de verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 doen blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de bestreden bepalingen te vorderen, is het niet noodzakelijk het belang te onderzoeken van de andere verzoekende partijen die een vergelijkbare argumentatie uiteenzetten.
B.62. Volgens de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding, dient onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen onder meer te worden begrepen « de detachering van functioneel tweetalige Franstalige magistraten van het parket van Brussel naar dat van Halle-Vilvoorde met het oog op het prioritair behandelen van Franstalige zaken, onder de bij de wet voorziene voorwaarden, met name dat zij deze zaken prioritair behandelen zodra de verdachte voor de Franse taal heeft gekozen en dat zij onder het gezag staan van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde wat de uitvoering van het strafrechtelijk beleid betreft, maar onder het hiërarchisch gezag van de procureur des Konings van Brussel ».
B.63.1. In zoverre de verzoekende partijen betwisten dat Franstalige substituten van het parket van Brussel worden gedetacheerd naar dat van Halle-Vilvoorde, dient te worden vastgesteld dat die regeling in de voormelde parlementaire voorbereiding wordt vermeld als één van de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen en dat ze overeenstemt met de keuze van de Grondwetgever.
B.63.2. Het Hof is niet bevoegd zich uit te spreken over een verschil in behandeling of een beperking van een grondrecht die voortvloeien uit een door de Grondwetgever zelf gemaakte keuze.
B.64. De vereiste dat de gedetacheerde substituten hun functionele kennis van het Nederlands hebben aangetoond, en geen grondige kennis van die taal, wordt eveneens vermeld als een van de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen en stemt overeen met een keuze van de Grondwetgever, die het Hof niet vermag te controleren.
B.65.1. In zoverre de verzoekende partijen betwisten dat de gedetacheerde substituten onder de hiërarchische leiding van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Brussel blijven, dient te worden vastgesteld dat de voormelde parlementaire voorbereiding die regeling vermeldt als een van de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen.
B.65.2. Volgens die parlementaire voorbereiding is evenwel eveneens een in artikel 157bis van de Grondwet bedoeld essentieel element het feit dat de gedetacheerde substituten onder het gezag staan van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde wat de uitvoering van het strafrechtelijk beleid betreft. In zoverre de verzoekende partijen aanvoeren dat de bestreden bepalingen de uitvoering van dat essentiële element in de weg zouden staan, dient het Hof na te gaan of ze bestaanbaar zijn met de in het middel aangevoerde grondwets- en internationale verdragsbepalingen.
B.66.1. In het wetsvoorstel dat tot de bestreden bepalingen heeft geleid was oorspronkelijk erin voorzien dat de Franstalige gedetacheerde substituten « [afhangen] van de procureur van Halle-Vilvoorde wat betreft de toepassing van zijn richtlijnen inzake het strafrechterlijk beleid » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/001, p. 33). In haar advies maakte de algemene vergadering van de afdeling wetgeving van de Raad van State hieromtrent de volgende opmerking : « Om uitleg gevraagd aangaande ' de richtlijnen inzake het strafrechterlijk (lees : strafrechtelijk) beleid ' waarvan sprake in fine van dezelfde paragraaf 3, hebben de gemachtigden geantwoord dat het gaat om de richtlijnen bedoeld in de artikelen 26 en 28ter van het Wetboek van Strafvordering, en niet om de richtlijnen inzake het strafrechtelijk beleid die de minister van Justitie krachtens artikel 151 van de Grondwet en artikel 143quater van het Gerechtelijk Wetboek zelf moet nemen na het advies van het College van procureurs-generaal te hebben ingewonnen. De gemachtigden zijn het ermee eens dat de voorliggende tekst dienovereenkomstig moet worden gewijzigd » (Parl.
St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/002, p. 14).
Hierop werd bijgevolg een amendement ingediend, dat als volgt werd verantwoord : « Ten gevolge van een opmerking van de Raad van State moet worden verduidelijkt dat het gezag van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde over de gedetacheerde substituten alle richtlijnen en instructies inzake het strafrechtelijk beleid betreft, ongeacht de overheid waarvan zij uitgaan. Het betreft in het bijzonder de ' algemene richtlijnen ' die de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde zal nemen overeenkomstig artikel 26 van het Wetboek van strafvordering voor de uitvoering van zijn opdrachten van gerechtelijke politie in zijn administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, of de ' prioriteiten ' die diezelfde procureur des Konings overeenkomstig artikel 28ter van hetzelfde Wetboek zal bepalen voor de opsporing van misdrijven in hetzelfde arrondissement. Het spreekt voor zich dat het deze richtlijnen en instructies zullen zijn die de gedetacheerde substituten zullen moeten naleven (en niet deze van de procureur des Konings van Brussel) » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/003, p. 6).
B.66.2. Tijdens de bespreking van de bestreden bepalingen werd herhaalde malen de vraag gesteld hoe het gezag van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde wat betreft de uitvoering van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid te rijmen valt met inzonderheid het feit dat hij ten aanzien van de gedetacheerde Franstalige substituten geen tuchtbevoegdheid heeft (zie Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/005, pp. 31 en 86; Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, pp. 46 en 61). In de Senaat stelde een lid dienaangaande de volgende vraag : « Over welke actie- en sanctiemogelijkheden beschikt [de procureur van Halle-Vilvoorde] dan wanneer een van de substituten de visie van de genoemde procureur niet deelt of andere prioriteiten meent te moeten benadrukken ? Het risico is reëel dat er in dit parket ' dissidente elementen ' worden gecreëerd » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 118).
Hetzelfde lid stelde eveneens de volgende vragen : « Wie is eigenlijk de hiërarchische meerdere van die gedetacheerde magistraten ? Spreker geeft het voorbeeld van een gedetacheerd magistraat die weigert de instructies inzake het strafrechtelijk beleid van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde te volgen. Wat gebeurt er wanneer de procureur des Konings van Brussel oordeelt dat de gedetacheerde magistraat het strafrechtelijk beleid moet volgen dat hij voor Brussel heeft uitgetekend en dat niet noodzakelijk hetzelfde is als dat van zijn collega van Halle-Vilvoorde ? Wie is er bevoegd om de gedetacheerde magistraat sancties op te leggen ? Hoe kan men hem verplichten de instructies inzake het strafrechtelijk beleid van Halle-Vilvoorde te volgen ? » (ibid., pp. 144-145).
B.66.3. In antwoord hierop verklaarde de staatssecretaris voor die Staatshervorming het volgende : « Wat de invulling van de hiërarchie betreft, verwijst [hij] naar de wettekst. De gedetacheerden ressorteren onder het gezag, dus de leiding en controle van de procureur van Halle-Vilvoorde wat betreft hun dagdagelijks functioneren in het uitvoeren van diens strafrechtelijk beleid. Maar de gedetacheerden blijven functioneel en juridisch deel uitmaken van het parket van Brussel, waar ze bijvoorbeeld in het kader van het tuchtrechtelijk beleid of in het kader van het formuleren van adviezen bij het postuleren naar functies, onder de hiërarchische leiding van de procureur des Konings van Brussel blijven. Er zijn echter wel kruisverwijzingen. Zo is het logisch dat de procureur van Halle-Vilvoorde de nodige inlichtingen verleent aan diens collega bij het opstellen van diens advies in het kader van een benoemingsprocedure » (ibid., p. 145).
B.66.4. Een lid van de commissie voor de Institutionele Hervormingen van de Senaat verklaarde : « Elke vorm van tucht in het kader van hiërarchie, is steeds toegewezen aan één hiërarchisch bepaalde overheid. De persoonlijke tuchtaangelegenheden vallen voor deze vijf personen onder de bevoegdheid van de procureur des Konings van Brussel. Echter, de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde bepaalt en geeft instructies over het strafrechtelijk beleid in Halle-Vilvoorde. Indien de substituut de regels van de procureur van Halle-Vilvoorde niet respecteert, dan kan de procureur van Halle-Vilvoorde beslissen een einde te maken aan de detachering van de betrokken substituut. Voor de tuchtrechtelijke opvolging van dit dossier is dan weer de procureur des Konings van Brussel bevoegd. Hij oordeelt op basis van een totaal dossier, waar uiteraard ook de procureur van Halle-Vilvoorde zijn informatie in kan voegen » (ibid., p. 146).
In antwoord op de stelling van een ander lid van de commissie dat de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde geen einde kan maken aan de detachering, omdat dit ook een tuchtsanctie zou zijn, werd gepreciseerd « dat deze stelling onjuist is. Om een persoon te kunnen detacheren is altijd de goedkeuring nodig van de twee partijen : de partij die detacheert en de partij die de gedetacheerde ontvangt. Je kan nooit iemand detacheren tegen de zin van de ontvangende partij » (ibid., pp. 147-148).
Er werd nog verklaard : « De procureur des Konings van Brussel zal tuchtrechtelijk uitspraak doen. De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde heeft de mogelijkheid om een einde te stellen aan de detachering indien een substituut niet zijn beleid volgt » (ibid., p. 148).
Die stelling werd bevestigd door een ander lid van de commissie, dat verklaarde « dat het over twee verschillende zaken gaat. In het voorgestelde systeem kan de procureur des Konings van Brussel een tuchtsanctie geven. De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde kan dit niet, maar kan wel een einde maken aan de detachering. Voor het dossier van de magistraat is het verschil tussen beide maatregelen belangrijk omdat deze tweede maatregel geen tuchtmaatregel is. Indien er werkelijk een probleem zou zijn tussen beide procureurs, dan is het evident dat de procureur-generaal zal interveniëren » (ibid.).
Hetzelfde lid wees er ook op dat « alle handelingen van de procureur des Konings onder het gezag van de procureur-generaal vallen » (ibid., p. 149). B.66.5. De staatssecretaris voor de Staatshervorming verklaarde ten slotte « dat magistraten quasi unaniem gewetensvol en met respect voor hun hiërarchie hun job uitoefenen. In de uiterst uitzonderlijk gevallen dat er een probleem zou zijn, is er het coördinatiecomité en het tuchtrecht dat in handen is van een derde. Die derde is zelf ook onderhevig aan het tuchtrecht en bevindt zich ook in hiërarchisch verband. De staatssecretaris is ervan overtuigd dat de regelgeving het perfect mogelijk moet maken om aan dergelijke uitzonderlijke omstandigheden, die zich naar alle waarschijnlijkheid op het terrein niet zullen voordoen, te remediëren » (ibid.).
B.67.1. Uit de bestreden bepalingen vloeit voort dat de Franstalige substituten van het parket en van het arbeidsauditoraat van Brussel die worden gedetacheerd naar het parket of het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde, onder de hiërarchische leiding van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Brussel blijven, maar dat ze onder het gezag van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde staan wat betreft de toepassing van de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid. De gedetacheerde substituten van de procureur des Konings hebben voor hun verlof de vergunning van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde nodig (artikel 331, tweede lid, 11°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 30 van de wet van 19 juli 2012).
B.67.2. Voor het overige wordt het statuut van de gedetacheerde substituten niet geregeld. De staatssecretaris voor de Staatshervorming verklaarde wel dat « de regeling zoals voorzien in de voorliggende tekst dezelfde regeling is zoals in het Gerechtelijk Wetboek bepaald is voor andere detacheringen » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 147). Te dien aanzien dient evenwel te worden vastgesteld dat het Gerechtelijk Wetboek niet in andere dergelijke detacheringen voorziet. De procureur-generaal bij het hof van beroep kan enkel, wanneer de noodwendigheden van de dienst het rechtvaardigen, een magistraat van het parket van de procureur des Konings of van het arbeidsauditoraat van zijn rechtsgebied opdracht geven om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen in een ander parket van de procureur des Konings of in een ander arbeidsauditoraat van hetzelfde rechtsgebied. De opdracht wordt gegeven na eensluidend advies van de betrokken korpschefs (artikel 326, § 2, eerste lid, 3° en 4°, en tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek). Zoals blijkt uit de tekst van die bepaling gaat het in dat geval evenwel om een (tijdelijke) opdracht, niet om een detachering.
B.68.1. Zoals in de voormelde parlementaire voorbereiding werd uiteengezet, houdt het feit dat de gedetacheerde substituten onder het gezag staan van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde in dat die de leiding en controle uitoefenen wat betreft hun dagelijks functioneren.
Te dien aanzien bepaalt artikel 154 van het Gerechtelijk Wetboek : « De procureur des Konings en de arbeidsauditeur verdelen de dienst, respectievelijk onder de leden van het parket en de leden van het arbeidsauditoraat. Zij kunnen hieraan wijzigingen aanbrengen of zelf het ambt waarnemen dat zij in het bijzonder aan hun substituten hebben opgedragen ».
Wanneer een gedetacheerd substituut derhalve nalaat de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid op te volgen, kan de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde hem de zaak ontnemen en ze aan een ander lid van zijn parket of arbeidsauditoraat toewijzen, of in voorkomend geval beslissen zelf het ambt waar te nemen.
B.68.2.1. Tot de inwerkingtreding van artikel 16 van de wet van 15 juli 2013 tot wijziging van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de tucht, bepaalt artikel 410, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur de tuchtoverheden zijn die bevoegd zijn om een tuchtprocedure in stellen ten aanzien van respectievelijk de leden van het parket van de procureur des Konings en de leden van het arbeidsauditoraat. Vanaf de inwerkingtreding van artikel 21 van de voormelde wet van 15 juli 2013 neemt artikel 412, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek die regel over.
Vermits de gedetacheerde substituten tot het parket van de procureur des Konings en tot het arbeidsauditoraat van Brussel behoren, zijn de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel te hunnen aanzien de tuchtoverheden die bevoegd zijn om een tuchtprocedure in te stellen.
B.68.2.2. Het voorgaande verhindert evenwel niet dat, wanneer de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde van oordeel zijn dat ten aanzien van een gedetacheerd substituut een tuchtprocedure dient te worden ingesteld omdat de betrokkene zou nalaten de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid op te volgen, hij de zaak aanhangig kan maken bij de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Brussel. Tot de inwerkingtreding van het voormelde artikel 16 van de wet van 15 juli 2013 bepaalt artikel 410, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek immers dat het openbaar ministerie een tuchtprocedure aanhangig kan maken bij elke tuchtoverheid bedoeld in dat artikel.
B.68.2.3. Vanaf de inwerkingtreding van het voormelde artikel 21 van de wet van 15 juli 2013 neemt artikel 412 van het Gerechtelijk Wetboek die regel niet over. Het bepaalt immers dat de tuchtprocedure steeds kan worden ingesteld op vordering van het openbaar ministerie bij het rechtscollege waarvan de betrokken persoon afkomstig is (artikel 412, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 21 van de wet van 15 juli 2013, zelf gewijzigd bij artikel 10 van de wet van 28 maart 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie wat het gerechtelijk arrondissement Brussel en het gerechtelijk arrondissement Henegouwen betreft). Dat verhindert evenwel niet dat de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde aan de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Brussel kan vragen om een tuchtprocedure in te stellen.
Wanneer die dat nalaat, kan de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde zijn vraag bovendien ook richten tot de eerste voorzitter van het hof van beroep of de eerste voorzitter van het arbeidshof, die het openbaar ministerie injunctie kan geven een dossier over een magistraat van het openbaar ministerie aanhangig te maken bij de tuchtrechtbank (artikel 412, § 2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 21 van de wet van 15 juli 2013, zelf gewijzigd bij artikel 10 van de wet van 28 maart 2014).
B.68.3. Luidens artikel 150ter van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 16 van de wet van 19 juli 2012, wordt een coördinatiecomité opgericht, respectievelijk samengesteld uit de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs van het gerechtelijk arrondissement Brussel, teneinde de coördinatie tussen het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel en het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde te verzekeren. Het heeft als opdracht « het overleg te verzekeren tussen beide parketten en arbeidsauditoraten op het vlak van opsporing, gerechtelijk onderzoek, uitoefening van de strafvordering en strafuitvoering in het gerechtelijk arrondissement Brussel, in het bijzonder met betrekking tot de rol van de in artikel 150, § 3, bedoelde magistraten ».
Wanneer een gedetacheerde substituut zou nalaten de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid op te volgen, betreft dit de uitoefening van de strafvordering in het gerechtelijk arrondissement Brussel. Bijgevolg kan de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde hieromtrent binnen het coördinatiecomité overleg plegen met de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Brussel. De staatssecretaris voor de Staatshervorming verklaarde hieromtrent dat het coördinatiecomité geen disciplinaire bevoegdheid heeft, maar dat disciplinaire problemen ter sprake kunnen worden gebracht (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 151).
B.68.4. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt ten slotte dat wanneer een gedetacheerd substituut zou nalaten de richtlijnen en de instructies inzake het strafrechtelijk beleid op te volgen, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde de detachering van de betrokkene kan beëindigen. In dat geval zal ter vervanging van de betrokkene een andere substituut van het parket of van het arbeidsauditoraat worden gedetacheerd.
B.69. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat de bestreden bepalingen op voldoende wijze verzekeren dat de gedetacheerde substituten onder het gezag staan van de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde wat de uitvoering van het strafrechtelijk beleid betreft en dat ze bijgevolg bestaanbaar zijn met de keuze die de Grondwetgever dienaangaande heeft gemaakt.
B.70. De middelen zijn niet gegrond.
Wat de locatie van het parket en van het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde betreft (de bestreden artikelen 15, 18, 42, 1° en 2°, en 56, 1° en 2°) B.71. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5546 en 5586 vorderen de vernietiging van respectievelijk de artikelen 15 en 18 en de artikelen 42, 1° en 2°, en 56, 1° en 2°, van de wet van 19 juli 2012.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 5546 voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 13 ervan, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 12 ervan en met de artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Volgens hen zijn de bestreden bepalingen niet bestaanbaar met voormelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen doordat de standplaats van het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde niet samenvalt met de zetel van de rechtsmachten waaraan die parketten zijn verbonden of waarbij zij hun ambten moeten uitoefenen, die alle gevestigd zijn in Brussel.
B.72. De bestreden artikelen 42, 1° en 2°, en 56, 1° en 2°, van de wet van 19 juli 2012 bepalen : «
Art. 42.In artikel 1 van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° afdeling 4 wordt aangevuld met een lid, luidende : ' De hierboven vermelde kantons vormen het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.'; 2° in afdeling 5 wordt tussen het negende en het tiende lid een lid ingevoegd, luidende : ' De hierboven vermelde kantons vormen het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde.' ». «
Art. 56.In artikel 42 van [de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken], gewijzigd bij de wet van 23 september 1985, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden ' bestaat de Brusselse agglomeratie ' vervangen door de woorden ' bestaan de Brusselse agglomeratie en het administratief arrondissement Brussel ';2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : ' Voor de toepassing van deze wet, bestaat het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde uit de kantons Asse, Grimbergen, Halle, Herne-Sint-Pieters-Leeuw, Kraainem-Sint-Genesius-Rode, Lennik, Meise, Overijse en Zaventem, en Vilvoorde.' ».
B.73. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van de beroepen. De Franse Orde van advocaten bij de Balie te Brussel en François Bruyns zijn eveneens van mening dat de tegen die bepalingen gerichte beroepen niet ontvankelijk zouden zijn bij gebrek aan belang, aangezien de verzoekende partijen de belangen zouden verdedigen van de magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde.
B.74. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 zijn magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat en personen die zijn tewerkgesteld door het parket en het arbeidsauditoraat te Brussel. Er kan worden aangenomen dat die verzoekende partijen in die hoedanigheden belang erbij hebben de vernietiging te vorderen van bepalingen die betrekking hebben op de werking van het parket en van het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde en die bijgevolg rechtstreekse en ongunstige gevolgen kunnen hebben voor de voorwaarden waaronder zij hun werk uitvoeren.
B.75. Aangezien de verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 doen blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de bestreden bepalingen te vorderen, is het niet noodzakelijk het belang te onderzoeken van de andere verzoekende partijen, die een vergelijkbare argumentatie uiteenzetten.
B.76. Volgens de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding, dient onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen onder meer te worden begrepen « het behoud van het territoriaal rechtsgebied van de twee parketten van het gerechtelijk arrondissement Brussel, zoals bepaald bij de wet, met name dat het parket wordt gesplitst in een parket van Brussel bevoegd voor het grondgebied van de 19 gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en een parket van Halle-Vilvoorde bevoegd voor het grondgebied van Halle-Vilvoorde ». De standplaats van het parket en van het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde wordt niet vermeld en hoort bijgevolg niet tot die essentiële elementen.
B.77.1. De artikelen 42, 1° en 2°, en 56, 1° en 2°, van de wet van 19 juli 2012 bevatten een definitie van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/001, pp. 20 en 24).
B.77.2. Die artikelen bepalen evenwel niet de standplaats van het parket en van het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde. Ze zijn derhalve vreemd aan het door de verzoekende partijen bestreden verschil in behandeling.
B.78.1. Luidens het bij het bestreden artikel 15 ingevoegde artikel 150, § 2, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek worden de aan de procureur van Halle-Vilvoorde verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie benoemd bij de Nederlandstalige rechtbank met als standplaats het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde. Hetzelfde geldt voor de aan de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie (artikel 152, § 2, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij het bestreden artikel 18). De aan de procureur en aan de arbeidsauditeur van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie worden benoemd bij de Brusselse rechtbanken met als standplaats het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad (de voormelde artikelen 150, § 2, 2°, en 152, § 2, 2°).
B.78.2. De verzoekende partijen beklagen zich over het verschil in behandeling dat aldus bestaat tussen, enerzijds, het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde, waarvan de standplaats niet samenvalt met de zetel van de rechtbanken waartoe zij behoren, en, anderzijds, alle andere parketten van het land en in het bijzonder het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel, waarvan de standplaats wel samenvalt met de zetel van de rechtbanken waartoe zij behoren.
B.79.1. In de Kamer van volksvertegenwoordigers stelde een lid de volgende vraag omtrent de standplaats van het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde : « Wat de splitsing van het parket betreft, heeft het lid nog een vraag aan de staatssecretaris wat de locatie van het nieuwe parket betreft.
In een ' open brief ' uiten de Brusselse magistraten hun grote bezorgdheid over deze parkethervorming en zij vragen dan ook duidelijkheid over deze locatie. Ze vragen zo vlug mogelijk klaarheid over de plaats waar het nieuw op te richten parket zal gevestigd worden, zodat ze de nodige voorbereidingen kunnen treffen. Al is het maar om de impact op het woon-werkverkeer te kunnen inschatten » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/005, p. 36).
In de Senaat rees een soortgelijke vraag : « Er blijkt ook wat deining te bestaan over de locatie van het nieuwe parket. De stafhouder van de Nederlandstalige Orde van advocaten te Brussel [...] kon zich vinden in de splitsing, maar stelde dat het nieuwe parket van Halle-Vilvoorde in Brussel gevestigd zou blijven.
Uiteraard is het de bedoeling dat het parket ook in Halle-Vilvoorde wordt gevestigd. Er wordt vaak gezegd dat het parket in Asse zou zijn gevestigd, vlakbij de federale politie. Heeft men hierover al uitsluitsel ? » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 76).
Tijdens de bespreking van de wet van 19 juli 2012 kregen de betrokken leden geen antwoord op die vragen.
B.79.2. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt wel dat de Franstalige gedetacheerde substituten eveneens hun standplaats in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde hebben. Op de vraag « wie [...] de ' aan de procureur van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie ' [zijn], waarvan sprake in het ontworpen artikel 150, § 2, 2° » en of « dit ook de magistraten [zijn] die gedetacheerd worden naar het parket van Halle-Vilvoorde » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/005, p. 85), antwoordde de staatssecretaris voor de Staatshervorming : « Met de ' aan de procureur van Brussel verbonden ambtenaren van het openbaar ministerie ', uit het voorgestelde artikel 150, § 2, 2°, Ger.
W. worden de substituten bedoeld, niet de naar Halle-Vilvoorde gedetacheerde magistraten. Daarom ook is er sprake in § 3 van ' In afwijking van § 2 ' » (ibid., p. 88).
B.80.1. Allereerst dient te worden opgemerkt dat wat de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde betreft, de standplaats van het parket van Halle-Vilvoorde, sinds de wet van 19 juli 2012, samenvalt met de zetel van die politierechtbanken.
B.80.2. Vermits het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde territoriaal bevoegd zijn voor het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, is het redelijk verantwoord dat de magistraten van dat parket en dat arbeidsauditoraat het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde als standplaats hebben. Het is immers in dat administratief arrondissement dat ze hun ambt uitoefenen. Er mag worden aangenomen dat, doordat het ambtsgebied en de standplaats samenvallen, een efficiënter vervolgingsbeleid mogelijk zal zijn.
B.80.3. Het feit dat dit aanleiding zou geven tot praktische problemen doordat de rechtbanken waartoe dat parket en dat arbeidsauditoraat behoren zich in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad bevinden, doet daaraan geen afbreuk.
B.80.4. Overigens bepaalt artikel 186, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 50 van de wet van 1 december 2013 « tot hervorming van de gerechtelijke arrondissementen en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een grotere mobiliteit van de leden van de rechterlijke orde », dat in werking is getreden op 1 april 2014, dat de Koning « bij zaakverdelingsreglement in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de hoven van beroep, de arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel of de politierechtbanken in twee of meer afdelingen [kan] verdelen en de plaatsen [kan] aanwijzen waar die afdeling zitting en haar griffie houdt ». Teneinde tegemoet te komen aan de voormelde praktische problemen ten aanzien van het parket en van het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde kan in voorkomend geval worden voorzien in de oprichting van een afdeling in dat administratief arrondissement.
B.81.1. Het verschil in behandeling is niet zonder redelijke verantwoording. De bestreden bepalingen zijn derhalve bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
De combinatie met de in de middelen vermelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen leidt niet tot een ander resultaat.
B.81.2. De middelen zijn niet gegrond.
Wat betreft de toezichtsbevoegdheid van de procureurs des Konings ten aanzien van de griffiers en de medewerkers van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel (het bestreden artikel 34) B.82. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509 en 5586 vorderen de vernietiging van artikel 34 van de wet van 19 juli 2012. De verzoekende partij in de zaak nr. 5509 voert de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 4 en 13 ervan en met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Volgens hen is de bestreden bepaling niet bestaanbaar met voormelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen doordat de procureur des Konings van Brussel en die van Halle-Vilvoorde gezamenlijk toezicht houden over de hoofdgriffier, de griffiers, de deskundigen, de ICT-deskundigen en de overige personeelsleden van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en de Nederlandstalige rechtbank van koophandel van het gerechtelijk arrondissement Brussel, terwijl de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde geen medezeggenschap krijgt over de personeelsleden van de Franstalige rechtscolleges van hetzelfde arrondissement en doordat de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde de procureur des Konings van Brussel op diens verzoek moet betrekken bij het toezicht op de vredegerechten in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, met inbegrip van de vredegerechten waar de taal van de rechtspleging uitsluitend het Nederlands is.
B.83. Het bestreden artikel 34 bepaalt : « Artikel 403, eerste lid, van [het Gerechtelijk Wetboek], gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 20 mei 1997, 10 juni 2006 en 25 april 2007, wordt aangevuld als volgt : ' De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde en de procureur des Konings van Brussel oefenen gezamenlijk hun toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel. De beslissingen worden overlegd in consensus. Bij gebrek aan consensus tussen beide procureurs, neemt de procureur-generaal van Brussel de beslissing. De procureur des Konings van Brussel oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst en de griffiers van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg en de Franstalige rechtbank van koophandel, de hoofdgriffiers en de griffiers van de vredegerechten en van de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg, van de Franstalige rechtbank van koophandel en van de vredegerechten en de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffiers, de griffiers, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de vredegerechten en van de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde. De procureur des Konings van Brussel wordt, wat de vredegerechten betreft, evenwel telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen, met het oog op consensus. Bij gebrek aan consensus tussen beide procureurs, neemt de procureur-generaal van Brussel de beslissing. De arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde en de arbeidsauditeur van Brussel oefenen gezamenlijk hun toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers en de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank. De beslissingen worden overlegd in consensus. Bij gebrek aan consensus tussen beide arbeidsauditeurs, neemt de procureur-generaal van Brussel de beslissing. De arbeidsauditeur van Brussel oefent zijn toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers en de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Franstalige arbeidsrechtbank. ' ».
B.84. De Ministerraad betwist het belang van de verzoekende partij in de zaak nr. 5509 om in rechte op te treden. Hij betwist eveneens het belang van de verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 om in rechte op te treden, in zoverre zij hun hoedanigheid van rechtzoekende aanvoeren. De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns menen eveneens dat het middel, wat de zaak nr. 5509 betreft, niet ontvankelijk is bij gebrek aan belang, aangezien de verzoekende partij de belangen zou verdedigen van de griffiers en de personeelsleden van de rechtbanken, hetgeen niet tot haar maatschappelijk doel behoort.
B.85. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 zijn magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat en personen die zijn tewerkgesteld door het parket en door het arbeidsauditoraat van Brussel. Er kan worden aangenomen dat de situatie van de magistraten van het parket rechtstreeks en ongunstig wordt geraakt door de bepaling die de controlebevoegdheid wijzigt die de procureurs des Konings uitoefenen ten aanzien van de griffiers en de medewerkers van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en rechtbank van koophandel.
B.86. Aangezien de verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 doen blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de bestreden bepalingen te vorderen, dient het belang niet te worden onderzocht van de verzoekende partij in de zaak nr. 5509, die een vergelijkbare argumentatie uiteenzet.
B.87. Volgens de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding dient onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen onder meer het feit te worden begrepen « dat het parket wordt gesplitst in een parket van Brussel bevoegd voor het grondgebied van de 19 gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en een parket van Halle-Vilvoorde bevoegd voor het grondgebied van Halle-Vilvoorde ». De toezichtsbevoegdheid van de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel en van die van Halle-Vilvoorde ten aanzien van de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van dienst, de griffiers, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel en van de Nederlandstalige arbeidsrechtbank, wordt niet vermeld en behoort bijgevolg niet tot die essentiële elementen.
Hetzelfde geldt voor de aan de procureur des Konings van Brussel geboden mogelijkheid om te vragen dat, wat de vredegerechten met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde betreft, hij betrokken wordt bij de door hem aangeduide beslissingen.
B.88.1. In de toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de bestreden bepaling heeft geleid werd omtrent die bepaling enkel verklaard dat het om « een terminologische aanpassing » zou gaan (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/001, p. 19).
B.88.2. Naar aanleiding van een opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/002, pp. 16-17), werd de tekst van wat de bestreden bepaling is geworden, bij amendement vervangen. Dat amendement beoogde, enerzijds, de Franse tekst van het voorstel aan te passen aan de opmerking van de Raad van State en, anderzijds, de onduidelijkheid weg te nemen over de draagwijdte van de overlegvereiste waarin die bepaling voorziet (Parl.
St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/003, pp. 14-15).
B.88.3. In de Senaat heeft die bepaling aanleiding gegeven tot de volgende bespreking : « De heer [...] dient amendement nr. 38 in (stuk Senaat, nr. 5-1674/2) dat ertoe strekt artikel 34 te doen vervallen.
Het gaat om hier om één van een aantal zeer verregaande passages, die best kunnen geschrapt worden. Deze hebben onder meer te maken met de correlatie tussen de procureur en de vredegerechten, waarbij het niet zozeer de voorzitter is van de Franstalige rechtbanken maar de procureur des Konings van Brussel die zich via eenvoudig verzoek kan laten betrekken.
De heer [...] dient het amendement nr. 39, subsidiair op amendement nr. 38, in (stuk Senaat, nr. 5-1674/2) dat ertoe strekt artikel 34 te wijzigen. Als men het systeem van de adjunct-auditeur en adjunct-procureur wenst te handhaven, dan moet men hen wel degelijk een volwaardige bevoegdheid geven en spreker had deze dan ook hier graag willen ingevuld zien. Er wordt voorgesteld om de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde en de adjunct procureur des Konings van Brussel samen het toezicht te laten uitoefenen over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van de dienst, de griffiers, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel en de Nederlandstalige politierechtbank in Brussel-Hoofdstad.
De beslissingen worden overlegd met het oog op het bereiken van een consensus. Bij gebrek aan consensus tussen beide procureurs, neemt [de] procureur-generaal van Brussel de beslissing. De heer [...] wil in de plaats van de procureur-generaal van Brussel, deze beslissing overlaten aan de adjunct-procureur des Konings van Brussel.
De procureur des Konings van Brussel zelf oefent toezicht uit over de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van de dienst, de griffiers van de Franstalige rechtbank. Hier wordt een andere logica gevolgd omdat het gaat om een Franstalige rechtbank en de procureur des Konings hierover als Franstalige toezicht kan uitoefenen.
Spreker trekt dezelfde logica door voor de vredegerechten. Ook wat betreft de auditoraten, wordt voorgesteld het toezicht gezamenlijk te laten uitoefenen door de adjunct-auditeur van Brussel en de auditeur van Halle-Vilvoorde.
De heer [...] stelt vast dat de logica in de eerste zin van artikel 34, namelijk het gezamenlijk toezicht door de procureurs des Konings van Halle-Vilvoorde en Brussel op de hoofdgriffier, de griffiers-hoofden van de dienst, de griffiers, de deskundigen, administratief deskundigen, ICT-deskundigen, assistenten en medewerkers van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel, niet wordt doorgetrokken in de volgende zin waarin sprake is van de Franstalige rechtbanken.
Hij wenst toelichting te krijgen bij het onderscheid.
De [staatssecretaris] verwijst naar de antwoorden die hij reeds eerder heeft gegeven » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, pp. 163-165).
B.89.1. Zoals in B.27.1 werd uiteengezet, oefent de procureur des Konings van Brussel zijn ambt uit bij zowel de Franstalige als de Nederlandstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel. De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde, daarentegen, oefent zijn ambt enkel uit bij de Nederlandstalige rechtbanken van het voormelde gerechtelijk arrondissement.
B.89.2. Bijgevolg is het niet zonder redelijke verantwoording dat de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde en de procureur des Konings van Brussel gezamenlijk hun toezicht uitoefenen over de in de bestreden bepaling vermelde personeelsleden van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg en van de Nederlandstalige rechtbank van koophandel, terwijl de procureur des Konings van Brussel alleen zijn toezicht uitoefent over dezelfde personeelsleden van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg en van de Franstalige rechtbank van koophandel : vermits de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde zijn ambt niet uitoefent bij die Franstalige rechtbanken, komt hij normalerwijs niet in contact met die personeelsleden en dient zijn ambt derhalve niet de gevolgen van de werking van de door die personeelsleden bemande diensten te ondergaan.
B.90.1. Wat de personeelsleden van de vredegerechten en van de politierechtbanken betreft, vloeit uit de bestreden bepaling voort dat de procureur des Konings van Brussel zijn toezicht uitoefent over de personeelsleden van de vredegerechten en van de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. De procureur des Konings van Halle-Vilvoorde doet hetzelfde ten aanzien van de personeelsleden van de vredegerechten en van de politierechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde maar de procureur des Konings van Brussel wordt, wat de vredegerechten betreft, telkenmale bij eenvoudig verzoek aan de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde betrokken bij de door hem aangeduide beslissingen, met het oog op consensus.
B.90.2. Ter verantwoording van dat verschil in behandeling verwijst de staatssecretaris voor de Staatshervorming naar hetgeen werd aangevoerd voor de facultatieve betrokkenheid, op eenvoudig verzoek, van de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel of van de voorzitter van die rechtbank bij het nemen van de door hem of haar aangeduide beslissingen met betrekking tot de vredegerechten in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 165).
B.91. Gelet op hetgeen voorafgaat en om redenen die identiek zijn aan die welke in B.46 tot B.51 zijn uiteengezet, zijn de middelen niet gegrond.
Wat de diplomavereiste en de benoemingsprocedure van de procureur des Konings van Brussel betreft (de bestreden artikelen 15, 18, 26, 2°, 57, 3° en 5°) B.92. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509, 5546 en 5577 vorderen de vernietiging van artikel 57, 5°, van de wet van 19 juli 2012. De verzoekende partijen in de zaak nr.5586 vorderen de vernietiging van de artikelen 15, 18, 26, 2°, en 57, 3° en 5°, van diezelfde wet. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5587 vorderen de vernietiging van het ganse artikel 57 van de wet van 19 juli 2012.
Alle verzoekende partijen voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 4, van de Grondwet. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509, 5546 en 5577 voeren tevens de schending aan van de voormelde grondwetsbepalingen, in samenhang gelezen met, respectievelijk, de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (zaak nr. 5509), artikel 13 van de Grondwet, artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (zaak nr. 5546), en de artikelen 1 tot 5 van de Grondwet en het recht op toegang tot de rechter (zaak nr. 5577). Volgens hen zijn de bestreden bepalingen niet bestaanbaar met de voormelde grondwets- en internationale verdragsbepalingen omdat, enerzijds, de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel aan de hand van hun diploma moeten aantonen dat zij een Franstalig diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten hebben behaald en, anderzijds, zij uitsluitend worden voorgedragen door de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie.
B.93. In zoverre de verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 zich erover beklagen dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel aan de hand van hun diploma moeten aantonen dat zij een Franstalig diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten hebben behaald en, dat zij uitsluitend worden voorgedragen door de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie, zijn de bestreden artikelen 15, 18 en 26 vreemd aan het middel. Hetzelfde geldt in zoverre de verzoekende partijen in de zaak nr. 5587 de vernietiging vorderen van artikel 57, 1°, 2°, 4° en 6° tot 12°. Bijgevolg beperkt het Hof zijn onderzoek tot het bestreden artikel 57, 3° en 5°, van de wet van 19 juli 2012.
B.94.1. De Ministerraad en de « Ordre des barreaux francophones et germanophone », de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns betwisten de ontvankelijkheid van de beroepen in de zaken nrs. 5509, 5546, 5577 en 5587, aangezien de bestreden bepaling geen betrekking heeft op de advocaten, noch op de rechtzoekenden, en aangezien de verzoekende partijen de belangen verdedigen van de procureur des Konings, van diens substituten en van de Nederlandstalige universiteiten. De verzoekende partijen zouden evenmin aantonen dat zij kandidaat kunnen zijn voor het ambt van procureur des Konings van Brussel.
B.94.2. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 zijn magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat en personen die zijn tewerkgesteld door het parket en door het arbeidsauditoraat van Brussel. Er kan worden aangenomen dat de situatie van die verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig kan worden aangetast door de bepaling die de voorwaarden inzake de benoeming van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur van Brussel wijzigt. In het bijzonder verkeren de Nederlandstalige magistraten door het effect van de bestreden bepaling in de onmogelijkheid om zich voor een van die posten kandidaat te stellen.
Aangezien de verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 doen blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de bestreden bepaling te vorderen, is het niet noodzakelijk het belang te onderzoeken van de andere verzoekende partijen die een vergelijkbare argumentatie uiteenzetten.
B.95. Het bestreden artikel 57, 3° en 5°, van de wet van 19 juli 2012 bepaalt : « In artikel 43 van [de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken], gewijzigd bij de wetten van 10 oktober 1967, 15 juli 1970, 23 september 1985, 4 augustus 1986, 11 juli 1994, 22 december 1998, 17 juli 2000, 17 mei 2006 en 18 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : [...] 3° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : ' § 4.In het gerechtelijk arrondissement Brussel moeten de korpschefs van de Franstalige en Nederlandstalige rechtbanken en, onverminderd § 3, de werkende, plaatsvervangende of toegevoegde vrederechters, een grondige kennis van de andere taal hebben, overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, vierde lid. '; [...] 5° er wordt een § 4quater ingevoegd, luidende : ' § 4quater.De procureur des Konings van Brussel moet aan de hand van zijn diploma aantonen dat hij geslaagd is voor de examens van doctor, licentiaat of master in de rechten in de Franse taal en moet een grondige kennis van het Nederlands aantonen overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, vierde lid. De adjunct-procureur des Konings van Brussel moet aan de hand van zijn diploma aantonen dat hij geslaagd is voor de examens van doctor, licentiaat of master in de rechten in de Nederlandse taal en moet een grondige kennis van het Frans aantonen overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, vierde lid.
De arbeidsauditeur van Brussel moet aan de hand van zijn diploma aantonen dat hij de examens van doctor, licentiaat of master in de rechten in het Frans heeft afgelegd en hij moet aantonen dat hij over een grondige kennis van het Nederlands beschikt overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, vierde lid. De adjunct-arbeidsauditeur van Brussel moet aan de hand van zijn diploma aantonen dat hij de examens van doctor, licentiaat of master in de rechten in het Nederlands heeft afgelegd en moet aantonen dat hij over een grondige kennis van het Frans beschikt overeenkomstig artikel 43quinquies, § 1, vierde lid. ' ».
B.96. De in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding vermeldt de taal van het diploma van de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad niet onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen. Hetzelfde geldt wat hun voordracht door de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie betreft.
B.97.1. In de toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de wet van 19 juli 2012 heeft geleid, werd wat het bestreden artikel 57, 3° en 5°, van die wet is geworden, als volgt verantwoord : « Dit artikel betreft de voorwaarden inzake talenkennis van de magistratuur ( § 4), van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde en van de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde ( § 4ter), van de procureur des Konings van Brussel, van de adjunct-procureur des Konings van Brussel, van de arbeidsauditeur van Brussel en van de adjunct-arbeidsauditeur van Brussel ( § 4quater), en is derhalve eigen aan de delen van het akkoord betreffende het parket en de magistratuur.
In de mate waarin de artikelen 33 en 34 de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel gelijkstellen aan de eentalige rechtbanken van de twee taalgebieden (door er te verwijzen naar de artikelen 1 en 2 van de wet van 15 juni 1935), is de aan hun leden opgelegde talenkennis identiek aan die welke is opgelegd aan de eentalige rechtbanken met toepassing van huidig artikel 43, § 1 en § 2.
Het volstaat om § 4 te vervangen en er §§ 4ter en 4quater aan toe te voegen om de bijzonderheden van het akkoord betreffende de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van Brussel en het parket van Halle-Vilvoorde en van Brussel te integreren : - wat de zetel betreft, moeten de korpschefs van de rechtbanken een grondige kennis van de andere taal hebben; - wat het parket en het auditoraat van Brussel betreft, moeten de Franstalige procureur des Konings en de Franstalige arbeidsauditeur een grondige kennis van het Nederlands hebben, terwijl de Nederlandstalige adjunct-procureur des Konings en de Nederlandstalige adjunct-arbeidsauditeur een grondige kennis van het Frans moeten hebben » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/001, pp. 24-25).
B.97.2. In haar advies van 3 mei 2012 heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State omtrent wat artikel 57, 5°, van de wet van 19 juli 2012 is geworden, het volgende opgemerkt : « In het voorgestelde artikel 43, § 4quater, wordt bepaald dat de procureur des Konings van Brussel tot de Franse ' taalrol ' behoort, en de adjunct-procureur des Konings tot de Nederlandse ' taalrol '. De wetgevende kamers moeten deze taalvereisten kunnen verantwoorden; deze hebben namelijk tot gevolg dat deze functies in het tweetalig gebied Brussel- Hoofdstad uitsluitend worden voorbehouden aan magistraten van wie de taal van het diploma hetzij het Frans, hetzij het Nederlands is » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/002, p. 21).
In antwoord hierop verklaarde de staatssecretaris voor de Staatshervorming het volgende : « Deze verplichtingen beogen de paritaire samenstelling te garanderen van het coördinatiecomité, voorzien in artikel 150ter van het Gerechtelijk Wetboek, zoals voorgesteld. Dit coördinatiecomité maakt wezenlijk deel uit van de hervorming. Er wordt overigens melding van gemaakt in de toelichting bij het voorstel tot invoeging van een artikel 157bis van de Grondwet (DOC 53 2141/001, blz. 5).
De pariteit binnen dit coördinatiecomité draagt bij tot het communautaire evenwicht dat globaal wordt gezocht in het institutionele akkoord van 11 oktober 2011, en in het bijzonder in deze hervorming.
In dit verband wijst de staatssecretaris er ook op dat de adjunct-procureur des Konings belangrijke opdrachten heeft, zoals toezicht op de Nederlandstalige rechtbanken, contacten onderhouden met het parket van Halle-Vilvoorde, optreden ter vervanging van de verhinderde procureur des Konings. Hij wordt ook betrokken bij het algemeen beleid van het parket te Brussel. Deze uitleg geldt mutatis mutandis voor het arbeidsauditoraat in Brussel » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/005, p. 104).
In antwoord op de opmerking dat het voorgestelde artikel 150ter van het Gerechtelijk Wetboek niet bepaalt dat het coördinatiecomité paritair dient te zijn samengesteld (ibid., p. 106), zei de staatssecretaris dat « dit het logisch gevolg is van het feit dat de procureurs des Konings van beide parketten tot een verschillende taalrol behoren » (ibid.).
Ten slotte benadrukte de staatssecretaris « dat er in Halle-Vilvoorde een Nederlandstalige procureur des Konings en arbeidsauditeur zullen zijn en dat de Brusselse adjunct-procureur des Konings eveneens tot de Nederlandse taalrol zal behoren » (ibid., p. 68).
B.97.3. In de Senaat heeft de staatssecretaris verwezen naar zijn in B.97.2 aangehaalde verklaring in de Kamer van volksvertegenwoordigers, waarbij hij « de nadruk [legde] op het laatste lid betreffende de pariteit binnen het coördinatiecomité, die bijdraagt ' tot het communautaire evenwicht dat globaal wordt gezocht in het institutionele akkoord van 11 oktober 2011, en in het bijzonder in deze hervorming ' » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 154).
De staatssecretaris vervolgde in de volgende bewoordingen: « Het gaat dus wel degelijk om een communautair evenwicht en een institutioneel akkoord. Zoals voor elke tekst die een wet gaat worden, is er een meerderheid, zelfs een bijzondere meerderheid, nodig in de Kamer en de Senaat. [...] De staatssecretaris merkt op dat de Raad van State geen enkele opmerking heeft gegeven over het feit dat de voorgestelde bepaling ongrondwettelijk zou zijn. Wat het coördinatiecomité betreft, is het uitgangspunt de pariteit. Deze pariteit is, zoals ook verklaard in de Kamer van volksvertegenwoordigers en opgenomen in het verslag, een uitgangspunt van de institutionele meerderheid. Alleen kan er praktisch, in geval van verhindering van de Brusselse procureur des Konings of van de arbeidsauditeur en vervanging door hun adjunct, geen pariteit zijn. Door die omstandigheden kan er een Nederlandstalige meerderheid in het coördinatiecomité aanwezig zijn » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, pp. 154-155).
B.98. De vereiste dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad aan de hand van hun diploma moeten aantonen dat zij geslaagd zijn voor de examens van doctor, licentiaat of master in de rechten in de Franse taal, heeft tot gevolg dat een persoon die zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten in het Nederlands heeft behaald, niet in aanmerking komt voor die ambten, terwijl zij worden uitgeoefend in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, waarvan het grondgebied overeenstemt met het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Het Hof gaat na of het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling redelijk is verantwoord.
B.99. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de bestreden taalvereiste inzonderheid zou beogen de paritaire samenstelling te waarborgen van het coördinatiecomité waarin is voorzien in artikel 150ter van het Gerechtelijk Wetboek (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/005, p. 104).
Het voormelde artikel 150ter van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 16 van de wet van 19 juli 2012, bepaalt : « Een coördinatiecomité, respectievelijk samengesteld uit de procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs van het gerechtelijk arrondissement Brussel, wordt opgericht teneinde de coördinatie tussen het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel en het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde te verzekeren.
Volgens nadere regels vastgelegd door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad heeft dit comité als opdracht het overleg te verzekeren tussen beide parketten en arbeidsauditoraten op het vlak van opsporing, gerechtelijk onderzoek, uitoefening van de strafvordering en strafuitvoering in het gerechtelijk arrondissement Brussel, in het bijzonder met betrekking tot de rol van de in artikel 150, § 3, bedoelde magistraten.
Het comité vergadert minstens eenmaal per maand, en kan ook worden samengeroepen op verzoek van de procureur-generaal.
Het comité kan zich voor de uitvoering van zijn opdrachten laten bijstaan door leden van het openbaar ministerie van Halle-Vilvoorde en Brussel ».
Die bepaling maakt geen gewag van het vereiste dat het coördinatiecomité paritair dient te zijn samengesteld.
B.100.1. In het institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 wordt omtrent de taalvereisten van, enerzijds, de procureur des Konings van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en, anderzijds, de procureur des Konings en zijn adjunct van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, het volgende vermeld : « Een Nederlandstalige procureur des Konings met een grondige kennis van het Frans zal het parket van Halle-Vilvoorde leiden.
Een procureur des Konings van de andere taalrol met een grondige kennis van de andere taal zal het parket van Brussel leiden. Een adjunct procureur van een ander taalrol dan die van de procureur des Konings en met een grondige kennis van de andere taal staat hem bij » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1964/016, p. 14).
B.100.2. Ofschoon uit de in B.97.3 aangehaalde verklaring van de staatssecretaris voor de Staatshervorming blijkt dat de bestreden taalvereiste een onderdeel is van het communautaire evenwicht en het voormelde institutioneel akkoord, vermeldt de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding, zoals is vermeld in B.96, evenwel noch die taalvereiste, noch de paritaire samenstelling van het coördinatiecomité. De bedoelde « essentiële elementen » zijn onder meer « de oprichting van het coördinatiecomité en de regels om het overleg tussen het parket van Brussel en het parket van Halle-Vilvoorde te verzekeren, onder de voorwaarden voorzien bij de wet ». Hieruit kan niet worden afgeleid dat het comité noodzakelijkerwijs paritair dient te zijn samengesteld. Dat is des te meer het geval daar, zoals in B.22.2 is vermeld, de « essentiële elementen » limitatief dienen te worden geïnterpreteerd.
B.100.3. Overigens kan de paritaire samenstelling van het coördinatiecomité ook worden gewaarborgd door te bepalen dat, indien de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad tot hetzelfde taalstelsel behoren dan de procureur des Konings of de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, zij in het coördinatiecomité worden vervangen door hun adjuncten.
B.101.1. Artikel 43, § 4, tweede lid, van de wet van 15 juli 1935 bepaalde, vóór het werd vervangen bij artikel 57, 3°, van de wet van 19 juli 2012, dat de opeenvolgende procureurs des Konings en de arbeidsauditeurs in het gerechtelijk arrondissement Brussel, luidens hun diploma, moesten behoren tot een verschillend taalstelsel.
In zoverre die verplichting beoogde de taalevenwichten tussen Nederlandstalige en Franstalige magistraten van het parket en het arbeidsauditoraat in het gerechtelijk arrondissement Brussel te waarborgen, is het niet zonder redelijke verantwoording dat ze, na de inwerkingtreding van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, wordt opgeheven, waardoor het mogelijk zou zijn dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur die door de Hoge Raad voor de Justitie worden voorgedragen en door de Koning worden benoemd in de praktijk systematisch tot hetzelfde taalstelsel behoren. De taalevenwichten die het voormelde artikel 43, § 4, tweede lid, van de wet van 15 juli 1935 nastreefde, kunnen immers op andere wijzen worden gewaarborgd, met name door het vereiste dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur en hun adjuncten tot een verschillend taalstelsel behoren.
B.101.2. Gelet op het voorgaande, zou het niet onredelijk zijn te bepalen dat, enerzijds, de procureur des Konings en de arbeidsauditeur en, anderzijds, hun adjuncten, tot een verschillend taalstelsel behoren. Een dergelijke bepaling zou immers het voormelde taalevenwicht tussen Nederlandstalige en Franstalige magistraten van het parket en het arbeidsauditoraat in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad waarborgen.
B.101.3. Uit wat voorafgaat vloeit evenwel voort dat, mede gelet op het feit dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad hun ambt uitoefenen in een administratief arrondissement waarvan het grondgebied overeenstemt met het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, het niet redelijk is verantwoord dat een persoon die zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten in het Nederlands heeft behaald, niet in aanmerking komt voor die ambten en dat een persoon die zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten in het Frans heeft behaald, niet in aanmerking komt voor het ambt van adjunct-procureur des Konings of van adjunct-arbeidsauditeur in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
B.102.1. Vóór het werd vervangen door het bestreden artikel 57, 3°, van de wet van 19 juli 2012, luidde artikel 43, § 4, van de wet van 15 juni 1935 : « Onverminderd de bepalingen van § 3 kan niemand, in het arrondissement Brussel, tot het ambt van voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel of de arbeidsrechtbank, van procureur des Konings, arbeidsauditeur, werkend of plaatsvervangend vrederechter, werkend of plaatsvervangend rechter in een politierechtbank of van toegevoegd rechter in een vredegerecht of een politierechtbank, benoemd worden, indien hij niet bewijst Nederlands en Frans te kennen. [...] ».
Luidens artikel 259quater, § 3, tweede lid, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, gebeurt de voordracht door de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen binnen elke benoemings- en aanwijzingscommissie wanneer het een aanwijzing tot korpschef bedoeld in de artikelen 43, § 4, 43bis, § 4, eerste lid, en 49, § 2, eerste en vierde lid in fine, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken betreft.
Uit de combinatie van beide bepalingen vloeide voort dat de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van het gerechtelijk arrondissement Brussel door de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie dienden te worden voorgedragen.
Doordat de taalvereisten opgelegd aan de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad niet langer in artikel 43, § 4, maar in artikel 43, § 4quater, van de wet van 15 juni 1935 worden geregeld, is het voormelde artikel 259quater, § 3, tweede lid, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek niet langer op de voordracht voor die ambten van toepassing, waardoor die voordracht dient te gebeuren door de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie, zijnde de commissie die dezelfde taal hanteert als die van het diploma dat is vereist voor het te begeven ambt.
B.102.2. Aldus ontstaat een verschil in behandeling tussen, enerzijds, de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, die de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie voordraagt, en, anderzijds, de in de artikelen 43, § 4, 43bis, § 4, eerste lid, en 49, § 2, eerste en vierde lid in fine, van de wet van 15 juni 1935 bedoelde korpschefs, die de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie voordraagt. Het Hof dient na te gaan of dat verschil in behandeling redelijk is verantwoord.
B.103.1. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem werd de voordracht door de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie voor de in de artikelen 43, § 4, 43bis, § 4, eerste lid, en 49, § 2, eerste en vierde lid in fine, van de wet van 15 juni 1935 bedoelde korpschefs als volgt verantwoord: « Voor Brussel wordt een bijzonderheid ingebouwd voor wat betreft de benoeming van wettelijk tweetalige korpschefs, vermeld in de artikelen 43, § 4, 43bis, § 4, eerste lid en 49, § 2, eerste en vierde lid in fine van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. Gelet op het feit dat de betrokken korpschefs aan het hoofd staan van een rechtscollege of een openbaar ministerie bij een rechtscollege waarin beide taalgroepen vertegenwoordigd zijn, ligt het voor de hand dat beide benoemingscommissies zich kunnen uitspreken over de kwaliteiten van de verschillende kandidaten. Vandaar ook dat deze voordracht geschiedt door de verenigde benoemingscommissie met een twee derde meerderheid van de stemmen uitgebracht binnen elke benoemingscommissie » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1677/1, p. 74).
B.103.2. Het voorgaande geldt nog steeds na de inwerkingtreding van de wet van 19 juli 2012, die het vroegere parket en arbeidsauditoraat van het gerechtelijk arrondissement Brussel splitst in, enerzijds, het parket en het arbeidsauditoraat van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde en, anderzijds, het parket en het arbeidsauditoraat van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. In tegenstelling tot het parket en het arbeidsauditoraat van het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, dat enkel uit Nederlandstalige magistraten bestaat, zijn er in het parket en in het arbeidsauditoraat van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad zowel Nederlandstalige als Franstalige magistraten.
B.103.3. Ofschoon de in B.103.1 vermelde verantwoording bijgevolg nog steeds actueel is, worden de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad thans niet langer door de verenigde maar door de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie voorgedragen.
B.103.4. Bovendien worden onder meer de korpschefs van de Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel door de verenigde benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie voorgedragen, terwijl de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad door de Franstalige benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie moeten worden voorgedragen. Nochtans bestaan de Franstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel, gelet op de ontdubbeling, enkel uit Franstalige magistraten en bestaan de Nederlandstalige rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Brussel enkel uit Nederlandstalige magistraten, terwijl het parket en het arbeidsauditoraat van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad zowel Nederlandstalige als Franstalige magistraten tellen.
B.103.5. Het verschil in behandeling dat hieruit voortvloeit, is zonder redelijke verantwoording.
B.103.6. Die discriminatie vloeit evenwel niet voort uit het bestreden artikel 57, 3°, van de wet van 19 juli 2012, maar uit artikel 259quater, § 3, tweede lid, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, dat niet is aangepast aan het feit dat de taalvereisten voor de procureur des Konings en voor de arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, niet langer in artikel 43, § 4, van de wet van 15 juni 1935 zijn geregeld.
B.104. In zoverre ze betrekking hebben op het bestreden artikel 57, 5°, zijn de middelen gegrond. Bijgevolg dient artikel 43, § 4quater, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, ingevoegd bij artikel 57, 5°, van de voormelde wet van 19 juli 2012, te worden vernietigd.
Onder voorbehoud van hetgeen is vermeld in B.103.6, zijn de middelen voor het overige niet gegrond.
B.105. Op grond van de bestreden bepaling zijn de procureur des Konings en de arbeidsauditeur alsook de adjunct-procureur des Konings van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad intussen benoemd en hebben zij reeds hun mandaat aangevat. De benoemingsprocedure van de adjunct-arbeidsauditeur is aan de gang.
Gelet op de administratieve en organisatorische moeilijkheden die zouden voortvloeien uit het feit dat hun benoeming haar rechtsgrond verliest, en gelet op de tijd die noodzakelijk zou zijn om opnieuw tot de aanstelling van een procureur des Konings en een arbeidsauditeur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, alsmede van hun adjuncten, over te gaan op een ogenblik waarop uitvoering dient te worden gegeven aan de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, dienen met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, de gevolgen van de vernietigde bepaling ten aanzien van de voormelde mandaten definitief te worden gehandhaafd.
Wat de keuze van rechtbank betreft (het bestreden artikel 52) B.106. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5587 vorderen de vernietiging van artikel 52 van de wet van 19 juli 2012. Zij voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met artikel 4, van de Grondwet. Volgens hen is de bestreden bepaling niet bestaanbaar met de voormelde grondwetsbepalingen doordat binnen het volledige gerechtelijk arrondissement Brussel, en derhalve tevens binnen het eentalige arrondissement Halle-Vilvoorde, de rechtsonderhorigen door beschikking kunnen kiezen voor de Franstalige rechtbank van Brussel te verschijnen.
B.107. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het beroep dat de verzoekende partijen in de zaak nr. 5887 hebben gesteld. De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns zijn eveneens van mening dat de verzoekende partijen geen belang hebben bij het beroep vermits zij niet aantonen dat zij benadeeld worden door het feit dat de Franstalige rechtsonderhorigen die woonachtig zijn in het arrondissement Halle-Vilvoorde, ervoor kunnen kiezen hun zaak voor een Franstalige rechtbank te brengen.
B.108. Het bestreden artikel 52 van de wet van 19 juli 2012 bepaalt : « In [de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken] wordt een artikel 7ter ingevoegd, luidende : '
Art. 7ter.In afwijking van de voorgaande artikelen, wanneer de partijen in het gerechtelijk arrondissement Brussel gedomicilieerd zijn en indien zij, na het ontstaan van het geschil, een onderlinge overeenstemming bereiken wat de taal van de rechtspleging betreft, kunnen zij krachtens artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek vrijwillig voor de Nederlandstalige of Franstalige rechtbanken van hun keuze verschijnen of er een gezamenlijk verzoekschrift indienen.
Wanneer een derde door een van de partijen die vrijwillig verschijnen in het geding wordt betrokken, is artikel 6, § 2, van toepassing. ' ».
B.109.1. Volgens de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding dient onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen onder meer te worden begrepen « de regels betreffende de vrijwillige verschijning voor de rechtbank van de taal van hun keuze, met name dat, wanneer de partijen in een van de 54 gemeenten van het gerechtelijk arrondissement Brussel gedomicilieerd zijn en indien zij, na het ontstaan van het geschil, een onderlinge overeenstemming bereiken voor wat de taal van de rechtspleging betreft, zij krachtens artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek vrijwillig voor de bevoegde Nederlandstalige of Franstalige rechtbanken van hun keuze verschijnen of er een gezamenlijk verzoekschrift indienen, volgens de voorwaarden bepaald in de wet ».
B.109.2. Het verschil in behandeling dat zou voortvloeien uit de mogelijkheid die de partijen die in het gerechtelijk arrondissement Brussel gedomicilieerd zijn om, overeenkomstig de in de bestreden bepaling voorgeschreven voorwaarden, vrijwillig voor de Nederlandstalige of Franstalige rechtbanken van hun keuze te verschijnen of er een gezamenlijk verzoekschrift in te dienen, stemt bijgevolg overeen met de keuze van de Grondwetgever.
B.109.3. Het Hof is niet bevoegd zich uit te spreken over een verschil in behandeling of een beperking van een grondrecht die voortvloeien uit een door de Grondwetgever zelf gemaakte keuze.
Voor het overige dienen de uit de ontstentenis van belang van de verzoekende partijen afgeleide excepties van onontvankelijkheid niet te worden onderzocht.
B.110. Het middel is niet gegrond.
Wat de verdeling van de kaders en de werklastmeting betreft (de bestreden artikelen 57 tot 62) B.111. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509, 5546, 5576, 5577, 5586 en 5587 vorderen de vernietiging van, respectievelijk, artikel 57, 6° tot 12° (zaak nr. 5509), artikel 57, 7° tot 12° (zaak nr. 5546), de artikelen 57, 8°, 58, 1°, 61 en 62 (zaak nr. 5576), de artikelen 57, 8° tot 12°, en 58 tot 60 (zaak nr. 5577), de artikelen 57, 9° tot 12°, en 59 (zaak nr. 5586) en de artikelen 57 tot 59 (zaak nr. 5587) van de wet van 19 juli 2012. Zij voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 4 ervan, en, met uitzondering van de verzoekende partijen in de zaak nr. 5587, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509 en 5577 voeren tevens de schending aan van voormelde grondwetsbepalingen, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5546 voeren tevens de schending aan van artikel 13 van de Grondwet en van artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in samenhang te lezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5576 voeren tevens de schending aan van voormelde grondwetsbepalingen, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 13 van de Grondwet en met het algemeen rechtsbeginsel van de scheiding der machten. De verzoekende partijen betwisten (1) de verdeelsleutel die wordt gehanteerd om de Nederlandstalige en Franstalige kaders te bepalen van de politierechtbank, de arbeidsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel, alsmede van het personeel van de hiermee verbonden griffies en de parketsecretariaten, in afwachting van de vastlegging van de kaders volgens de werklast, (2) de regels met betrekking tot de werklastmeting aan de hand waarvan de kaders definitief zullen worden vastgelegd en (3) het feit dat de minister van Justitie, in plaats van de Koning, de bevoegdheid wordt verleend om de parameters en de methodologie van de werklastmeting te bepalen en om alle nodige maatregelen te nemen. B.112. Volgens de Ministerraad zou het beroep dat is gericht tegen de in het middel bestreden bepalingen, niet ontvankelijk zijn. De Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns zijn eveneens van mening dat de beroepen van de verzoekende partijen in de zaken nrs. 5509, 5546, 5577 en 5587 niet ontvankelijk zijn aangezien de verzoekende partijen alleen het opportune karakter van de bestreden bepalingen zouden bekritiseren.
B.113. Onder voorbehoud van het onderzoek van het onderwerp van het beroep wegens de aanneming van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, stelt het Hof vast dat de verzoekende partijen in de zaken nrs. 5576 en 5586 magistraten zijn van de zetel, van het parket en van het arbeidsauditoraat, alsook personeelsleden die zijn verbonden aan de rechtscolleges, aan het parket en aan het auditoraat. Die partijen zouden bijgevolg in beginsel doen blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van bepalingen die rechtstreekse en ongunstige gevolgen zouden kunnen hebben voor hun werklast. Het zou bijgevolg niet noodzakelijk zijn het belang te onderzoeken van de andere verzoekende partijen die een vergelijkbare argumentatie uiteenzetten.
B.114. De voormelde wet van 6 januari 2014 is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014. Zij bevat, onder titel 8 ervan, bepalingen betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel. Overeenkomstig artikel 73 van die wet is die titel in werking getreden op 31 januari 2014.
B.115.1. Artikel 41 van de wet van 6 januari 2014 brengt de volgende wijzigingen aan in artikel 61 van de bestreden wet van 19 juli 2012.
Het eerste lid van artikel 61 wordt aldus vervangen door : « Deze wet, alsook artikel 157bis van de Grondwet, treden in werking op 31 maart 2014. De Koning stelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad op voorstel van de minister van Justitie een datum vast vóór 31 maart 2014, als Hij vaststelt dat elk van de kaders en taalkaders die tijdelijk zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 43, § 5, negende lid, § 5bis, tweede lid, § 5ter, § 5quater, tweede lid, § 5quinquies, artikel 53, § 3, eerste tot derde lid, en artikel 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals deze artikelen werden gewijzigd, aangevuld of hersteld bij deze wet, voor 90 % zijn ingevuld ».
Het tweede lid van artikel 61 wordt vervangen door : « Voorafgaand aan de overeenkomstig het eerste lid vastgelegde datum van inwerkingtreding, worden de openstaande betrekkingen in de definitieve kaders van de magistraten in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Wanneer het aantal kandidaturen niet volstaat om in de vacante betrekkingen te voorzien, worden de vacante betrekkingen onmiddellijk opnieuw bekendgemaakt ».
B.115.2. De artikelen 43 tot 60 van de wet van 6 januari 2014 stellen de kaders en taalkaders vast van de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel, de politierechtbanken, het parket en het arbeidsauditoraat, alsook het personeel van de griffies en parketsecretariaten.
B.115.3. Wat meer bepaald het gerechtelijk arrondissement Brussel betreft, bepalen de artikelen 62 en 63 van de wet van 6 januari 2014 : «
Art. 62.Vóór de overeenkomstig artikel 61, eerste lid van de wet van 19 juli 2012 tot hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel vastgelegde datum gelden de kaders en taalkaders die zijn vastgesteld in hoofdstuk II tot X van deze titel respectievelijk als kaders en taalkaders van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, de rechtbank van koophandel van het gerechtelijk arrondissement Brussel, de politierechtbank waarvan de zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad is gevestigd, het parket van de procureur des Konings van Brussel en het parket van het arbeidsauditoraat van Brussel.
Art. 63.Op de datum van inwerkingtreding van deze titel worden de beschikbare betrekkingen van de kaders van de rechtbanken van eerste aanleg van Brussel, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel, de politierechtbanken waarvan de zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad is gevestigd, de parketten van de procureurs des Konings en het arbeidsauditoraat van het gerechtelijk arrondissement Brussel, vacant verklaard ».
Artikel 65 van dezelfde wet preciseert voorts : « § 1. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder ' globaal percentage van invulling van de kaders ' verstaan : voor de Franse taalrol, het verband tussen het totale aantal magistraten van de Franse taalrol binnen de Franstalige rechtbanken van Brussel en de parketten van de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel enerzijds, en de som van de kaders van deze rechtbanken en van de Franse taalkaders van de parketten van de procureur des Konings van Brussel en van de arbeidsauditeur van Brussel anderzijds; voor de Nederlandse taalrol, het verband tussen het totale aantal magistraten van de Nederlandse taalrol binnen de Nederlandstalige rechtbanken met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de parketten van de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Brussel en van Halle-Vilvoorde enerzijds, en de som van de kaders van deze rechtbanken en van de parketten van de procureur des Konings en de arbeidsauditeur van Halle-Vilvoorde en van de Nederlandse taalkaders van de parketten van de procureur des Konings van Brussel en van de arbeidsauditeur van Brussel anderzijds. § 2. Onverminderd artikel 63 van de wet van 19 juli 2012 tot hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel mag, wanneer de kaders globaal voor minder dan 95 % zijn ingevuld voor een bepaalde taalrol en ze voor de andere taalrol voor 95 % of meer zijn ingevuld, geen benoeming van een magistraat bij deze andere taalrol gebeuren in het kader van een rechtbank van eerste aanleg van Brussel, een arbeidsrechtbank van Brussel, een rechtbank van koophandel van Brussel, een politierechtbank waarvan de zetel is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel, of een parket van de procureur des Konings of van de arbeidsauditeur van Brussel of Halle-Vilvoorde.
Wanneer de kaders globaal voor 95 % zijn ingevuld voor elke taalrol, wordt voorzien in de invulling van de kaders aan hetzelfde tempo in de beide taalrollen.
De in de vorige leden bedoelde maatregelen zijn niet van toepassing om te voorzien in de betrekkingen in een kader waarvoor het aantal magistraten in dienst in dit kader lager ligt dan 90 % van het overeenstemmende tijdelijke kader dat is vastgelegd overeenkomstig artikel 57 van de wet van 19 juli 2012, noch om te voorzien in de vervanging van de magistraten ».
B.115.4. Artikel 69 van de wet van 6 januari 2014 heft artikel 43, § 5, zesde tot dertiende lid, § 5bis, tweede lid, eerste zin, en derde lid, § 5ter, eerste en tweede lid, § 5quater, tweede lid, eerste zin, en derde lid, en ten slotte § 5quinquies, eerste en tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken op, zoals gewijzigd bij de wet van 19 juli 2012, wijzigingen die het voorwerp uitmaken van de in de onderhavige zaak ingestelde beroepen.
B.116. Zoals vermeld in B.114, zijn de bepalingen betreffende de kaders en taalkaders voor het gerechtelijk arrondissement Brussel in werking getreden de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad zijn bekendgemaakt, namelijk 31 januari 2014.
Rekening houdend met hetgeen de artikelen 62 en 63 van de wet van 6 januari 2014 voorschrijven, hoewel de bestreden bepalingen konden worden uitgevoerd gedurende de enkele maanden tussen de inwerkingtreding van de bij de bestreden bepalingen ingevoerde wijzigingen en die van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de vaststelling van definitieve kaders en taalkaders, blijkt niet dat die bestreden bepalingen een concrete toepassing zouden hebben kunnen krijgen die de verzoekende partijen een nadeel zou hebben berokkend waardoor zij nog zouden beschikken over een actueel belang bij het vorderen van de vernietiging.
B.117. De beroepen zijn derhalve niet ontvankelijk bij gebrek aan belang.
Wat de benoeming van ambtswege van magistraten en personeelsleden betreft (het bestreden artikel 63, §§ 2 en 3) B.118. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5576 en 5586 vorderen de vernietiging van artikel 63, § 2, en, in de zaak nr. 5576, eveneens van artikel 63, § 3, van de wet van 19 juli 2012. Zij voeren de schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en wat de zaak nr. 5586 betreft, van die artikelen, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 151 van de Grondwet, met de artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1, van de richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en met het « algemene gemeenschapsrechtelijke beginsel van non-discriminatie op leeftijd ». Volgens hen is de bestreden bepaling niet bestaanbaar met de voormelde referentienormen doordat de Nederlandstalige magistraten en personeelsleden die zijn benoemd bij de Rechtbank van eerste aanleg of bij de Arbeidsrechtbank te Brussel en bij het parket of het arbeidsauditoraat van Brussel van ambtswege worden benoemd bij, respectievelijk, de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg of de Nederlandstalige Arbeidsrechtbank te Brussel, het parket of het arbeidsauditoraat van Brussel of bij dat van Halle-Vilvoorde, en doordat, wat de zaak nr. 5586 betreft, indien er meer of minder aanvragen dan te begeven plaatsen zijn, de dienstanciënniteit bepaalt wie wordt benoemd bij het parket of het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde.
B.119.1. Artikel 63, §§ 2 en 3, van de wet van 19 juli 2012 bepaalde, vóór het werd gewijzigd bij artikel 38 van de wet van 31 december 2012 houdende diverse bepalingen betreffende justitie : « § 2. De magistraten van de Nederlandse taalrol, de assessoren in strafuitvoeringszaken en de Nederlandstalige personeelsleden die benoemd zijn bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, worden benoemd, van ambtswege en in voorkomend geval in overtal, bij de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De magistraten van de Franse taalrol, de assessoren in strafuitvoeringszaken en de Franstalige personeelsleden die benoemd zijn bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, worden van ambtswege benoemd bij de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De magistraten van de Nederlandse taalrol, de rechters in handelszaken en de Nederlandstalige personeelsleden die benoemd zijn bij de rechtbank van koophandel van Brussel, worden benoemd, van ambtswege en in voorkomend geval in overtal, bij de Nederlandstalige rechtbank van koophandel van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De magistraten van de Franse taalrol, de rechters in handelszaken en de Franstalige personeelsleden die benoemd zijn bij de rechtbank van koophandel van Brussel, worden van ambtswege benoemd bij de Franstalige rechtbank van koophandel van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De magistraten van de Nederlandse taalrol, de rechters in sociale zaken en de Nederlandstalige personeelsleden die benoemd zijn bij de arbeidsrechtbank van Brussel, worden benoemd, van ambtswege en in voorkomend geval in overtal, bij de Nederlandstalige arbeidsrechtbank van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De magistraten van de Franse taalrol, de rechters in sociale zaken en de Franstalige personeelsleden die benoemd zijn bij de arbeidsrechtbank van Brussel, worden van ambtswege benoemd bij de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De magistraten van de Nederlandse taalrol en de Nederlandstalige personeelsleden die benoemd zijn bij de politierechtbank van Brussel, worden benoemd, van ambtswege en in voorkomend geval in overtal, bij de Nederlandstalige politierechtbank van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De magistraten van de Franse taalrol en de Franstalige personeelsleden die benoemd zijn bij de politierechtbank van Brussel, worden van ambtswege benoemd bij de Franstalige politierechtbank van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De magistraten van de Nederlandse taalrol en de Nederlandstalige personeelsleden die benoemd zijn bij het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, blijven, in voorkomend geval in overtal, bij dit parket benoemd. De toegevoegde substituten van de Nederlandse taalrol die zijn aangesteld om hun functies uit te oefenen bij het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, worden van ambtswege benoemd bij dit parket, in voorkomend geval in overtal, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
De in het negende lid bedoelde personen kunnen echter, wanneer ze dit uiterlijk in de drie maanden na de inwerkingtreding van dit artikel aanvragen, benoemd worden bij het parket van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging. Indien het aantal aanvragen hoger is dan het aantal vacante plaatsen voor de betreffende graad of ambt, wordt prioriteit gegeven aan de aanvrager met de meeste dienstanciënniteit of, bij gelijke anciënniteit, aan de oudste. Indien er onvoldoende aanvragen zijn en er bijgevolg een overtal blijft bestaan in het Nederlands kader van het parket van de procureur des Konings van Brussel in de betreffende graad of ambt, worden de toegevoegde substituten en de personeelsleden met de minste dienstanciënniteit of, bij gelijke anciënniteit, de jongsten, van ambtswege benoemd bij het parket van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde, ten belope van dit overtal. Indien er nog een overtal blijft in het Nederlands kader van de magistraten bij het parket van de procureur des Konings van Brussel, worden de andere magistraten met de minste dienstanciënniteit of, bij gelijke anciënniteit, de jongsten, van ambtswege benoemd bij het parket van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde.
De magistraten van de Franse taalrol en de Franstalige personeelsleden die benoemd zijn bij het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, blijven benoemd bij dit parket.
De magistraten van de Nederlandse taalrol en de Nederlandstalige personeelsleden die benoemd zijn bij het parket van de arbeidsauditeur van Brussel blijven benoemd, in voorkomend geval in overtal, bij dit parket. Zij kunnen niettemin, indien zij dat aanvragen ten laatste drie maanden na de inwerkingtreding van dit artikel, benoemd worden bij het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging. Indien het aantal aanvragen hoger is dan het aantal vacante plaatsen voor de betrokken graad of ambt, wordt voorrang gegeven aan de aanvrager met de meeste dienstanciënniteit, of bij gelijke anciënniteit, aan de oudste. Indien er onvoldoende aanvragen zijn en er bijgevolg een overtal blijft bestaan bij het arbeidsauditoraat van Brussel, worden de magistraten en personeelsleden met de minste dienstanciënniteit, of bij gelijke anciënniteit de jongsten, van ambtswege benoemd bij het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde ten belope van dit overtal.
De magistraten van de Franse taalrol en de Franstalige personeelsleden die benoemd zijn bij het parket van de arbeidsauditeur van Brussel, blijven benoemd bij dit parket. § 3. In afwijking van artikel 86bis, negende lid, van het Gerechtelijk Wetboek worden de toegevoegde rechters die door de Koning zijn aangewezen om hun ambt uit te oefenen in de rechtbank van eerste aanleg van Brussel of de arbeidsrechtbank van Brussel, benoemd, op basis van hun taalrol, in voorkomend geval in overtal, bij de Nederlandstalige of Franstalige rechtbank van eerste aanleg of arbeidsrechtbank van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging.
In afwijking van artikel 69, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek worden de toegevoegde rechters die benoemd zijn bij de politierechtbank van Brussel, benoemd, op basis van hun taalrol, in voorkomend geval in overtal, hetzij bij de Nederlandstalige politierechtbank, hetzij bij de Franstalige politierechtbank van Brussel, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging ».
B.119.2. Het voormelde artikel 38 van de wet 31 december 2012 bepaalt : « In artikel 63, § 2, van [de wet van 19 juli 2012] worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tiende lid worden de woorden ' in de drie maanden ' vervangen door de woorden ' in de zeven maanden ' en wordt het lid aangevuld met de volgende zin : ' Bovendien wordt van ambtswege voorrang gegeven aan zij die uiterlijk op 22 november 2012 daartoe een aanvraag hebben gedaan.'; 2° het elfde lid wordt aangevuld met de volgende zin : ' De toegevoegde substituten van de procureur des Konings van de Franstalige taalrol die zijn aangesteld om hun functies uit te oefenen bij het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, worden van ambtswege benoemd bij dit parket, in voorkomend geval in overtal, zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging. '; 3° in het twaalfde lid worden de woorden ' in de drie maanden ' vervangen door de woorden ' ten laatste zeven maanden ' en wordt het lid aangevuld met de volgende zin : ' Bovendien wordt van ambtswege voorrang gegeven aan zij die uiterlijk op 22 november 2012 daartoe een aanvraag hebben gedaan.' ».
B.119.3. Die wijzigingen van artikel 63, § 2, van de wet van 19 juli 2012 zijn zonder invloed op de grieven en de middelen van de verzoekende partijen. Bijgevolg dient het Hof er geen rekening mee te houden.
B.120. De in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding vermeldt de ambtshalve benoeming van de Nederlandstalige magistraten en personeelsleden van de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, het parket en het arbeidsauditoraat van Brussel, bij, respectievelijk, de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg of de Nederlandstalige Arbeidsrechtbank te Brussel, het parket of het arbeidsauditoraat van Brussel of bij dat van Halle-Vilvoorde, niet onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen.
B.121.1. De bestreden bepaling is het resultaat van een amendement dat mede als volgt werd verantwoord : « Deze amendementen bevatten de nodige overgangsbepalingen voor de installatie van de ' ontdubbelde ' rechtbanken en gesplitste parketten en voor de overdracht van magistraten en personeelsleden.
Ze moeten de inwerkingtreding van de hervorming tegen 2014 mogelijk maken » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/004, p. 17).
Wat inzonderheid het bestreden artikel 63 betreft, preciseerde de verantwoording bij dat amendement het volgende : « Artikel 53 organiseert de overdracht van de magistraten en het gerechtspersoneel naar de ontdubbelde rechtbanken en gesplitste parketten. De kaders van het parket en van het auditoraat van Halle-Vilvoorde worden prioritair ingevuld door de vrijwilligers (magistraten en personeelsleden) van het parket en het auditoraat van Brussel en, bij gebrek daaraan, ambtshalve door magistraten en personeel van het parket en het auditoraat van Brussel, in functie van het nog bestaande overtal na de splitsing. Er zal prioriteit in de keuze worden gegeven in functie van de anciënniteit » (ibid., p. 19).
B.121.2. In de Senaat werd omtrent dit artikel nog het volgende verklaard : « De heer [...] verwijst naar het tweede lid van § 3 van artikel 63 waarin [wordt] gesteld dat de toegevoegde magistraten geïntegreerd worden in de rechtbanken. Het systeem van toegevoegde magistraten is voor een deel ingevoerd in Brussel om de tweetaligheidsvereiste te omzeilen. Men heeft ook in heel het land toegevoegde magistraten voorzien om bepaalde situaties te verhelpen. Betekent dit, als men in Brussel 276 nieuwe benoemingen doet - via nieuwe aanwervingen of via mobiliteit van de Nederlandstalige naar de Franstalige rechtbank - dat men zich ertoe verbindt om voorlopig geen toegevoegde magistraten meer aan te werven ? De vertegenwoordiger van de [...] staatssecretaris voor Staatshervorming antwoordt dat de vraag [...] buiten het kader gaat van § 3 van artikel 63. Deze § betreft enkel de toegevoegde rechters die nu door de Koning zijn aangewezen, om hun ambt uit te oefenen bij de Brusselse rechtbanken [en] zij worden uiteraard opgenomen in het kader. Voor het overige blijft artikel 86bis als dusdanig bestaan, bijvoorbeeld bij toepassing van specifieke maatregelen die in het comité ter opvolging van de inwerkingtreding van de hervorming (monitoring comité), overeenkomstig artikel 61, zesde lid, aan bod zouden kunnen komen » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 221).
B.122. De verzoekende partijen voeren in de eerste plaats aan dat, indien de ambtshalve benoemingen waarin de bestreden bepaling voorziet, worden beschouwd als benoemingen in de zin van artikel 216bis, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de bestreden bepaling een verschil in behandeling zou maken tussen enerzijds, de magistraten van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank, van het parket of van het arbeidsauditoraat van Brussel en, anderzijds, de overige magistraten van de rechterlijke orde, doordat de eerste categorie na een ambtshalve benoeming drie jaar moet wachten om zich kandidaat te mogen stellen voor een ander ambt, terwijl de tweede categorie dat enkel moet doen na een benoeming waarvoor zij zich kandidaat heeft gesteld.
B.123.1. Artikel 216bis, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 13 van de wet van 3 mei 2003 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt : « Een kandidaat die benoemd wordt tot een ambt bedoeld in artikel 58bis, 1°, kan zich in de loop van de drie jaar die volgen op de bekendmaking van het benoemingsbesluit in het Belgisch Staatsblad, geen kandidaat stellen voor een benoeming tot een ander ambt bedoeld in artikel 58bis, 1°, of voor hetzelfde ambt in of bij een ander rechtscollege ».
Artikel 58bis, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar wordt verwezen, bepaalt : « In dit wetboek wordt, voor wat de magistraten betreft, verstaan onder : 1° benoemingen : de benoeming tot vrederechter, rechter in de politierechtbank, toegevoegd vrederechter, toegevoegd rechter in de politierechtbank, plaatsvervangend rechter in een vredegerecht of in een politierechtbank, rechter en toegevoegd rechter in de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank en rechtbank van koophandel, plaatsvervangend rechter, substituut-procureur des Konings, substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in fiscale aangelegenheden, substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in handelszaken, toegevoegd substituut-procureur des Konings, substituut-arbeidsauditeur en toegevoegd substituut-arbeidsauditeur, raadsheer in het hof van beroep en in het arbeidshof, plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep bedoeld in artikel 207bis, § 1, substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep, substituut-generaal bij het arbeidshof, raadsheer in het Hof van Cassatie en advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie ». B.123.2. De invoeging van artikel 216bis, eerste lid, in het Gerechtelijk Wetboek bij artikel 13 van de wet van 3 mei 2003 werd als volgt verantwoord : « Er bestaat een trend dat personen zich kandidaat stellen voor om het even welke plaats binnen de magistratuur, ook voor plaatsen waarin ze eigenlijk niet geïnteresseerd zijn. Eens ze op dergelijke plaats zijn benoemd, is hun enige betrachting om zo snel mogelijk te worden benoemd op de plaats die eigenlijk hun interesse en voorkeur wegdraagt. Er wordt van uit gegaan dat van zodra men als magistraat is benoemd, men meer kans heeft om de plaats van zijn voorkeur in de wacht te slepen.
Het gevolg van deze praktijk is dat sommige plaatsen op een termijn van nog geen twee jaar tot driemaal toe openvallen en dus opnieuw moeten ingevuld worden. Het spreekt voor zich dat zulks de goede werking van een rechtscollege of parket ontregelt. Iemand is nog maar amper ingewerkt en vertrekt reeds.
Het artikel 216bis van het Gerechtelijk Wetboek strekt ertoe om de rechtscolleges en parketten een minimum aan stabiliteit te bieden. Het voorziet dat iemand die benoemd wordt in een ambt, zoals bedoeld in artikel 58bis, 1° van het Gerechtelijk Wetboek, zich binnen de drie jaar, geen kandidaat kan stellen voor één van de andere ambten bedoeld in voormeld artikel, evenmin in hetzelfde ambt in een ander rechtscollege.
Als vertrekpunt voor de berekening van die termijn van 3 jaar wordt de bekendmaking van het uittreksel van het benoemingsbesluit in het Belgisch Staatsblad genomen.
Het zou geen goede zaak zijn indien plaatsvervangende magistraten gedurende een zekere periode zouden verhinderd worden om beroepsmagistraat te worden. Vandaar dat zij uitdrukkelijk van de toepassing van deze bepaling worden uitgesloten » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2170/001, pp. 7-8).
B.123.3. In het verslag van de Kamercommissie is dienaangaande vermeld : « In dit wetboek wordt, voor wat de magistraten betreft, verstaan onder : De minister [van Justitie] legt uit dat stagiairs zich soms laten benoemen voor een bepaalde plaats omdat ze ervan uitgaan dat ze, eenmaal benoemd, gemakkelijker kunnen overgeplaatst worden naar de plaats die ze eigenlijk verkiezen. Dergelijke praktijken zijn uiteraard nefast voor de goede rechtsbedeling.
De minister vindt dat hieraan paal en perk moet worden gesteld » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2107/009, pp. 34-35).
B.124. Vermits artikel 216bis van het Gerechtelijk Wetboek enkel van toepassing is op kandidaten voor een benoeming in een ambt bedoeld in artikel 58bis, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, betreft dat onderdeel van het middel enkel de magistraten die benoemd zijn bij de rechtbank van eerste aanleg, de arbeidsrechtbank, het parket of het arbeidsauditoraat van Brussel, en niet de personeelsleden van die rechtbanken of parketten.
B.125.1. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt dat artikel 216bis van het Gerechtelijk Wetboek beoogt te verhinderen dat een magistraat die zich kandidaat heeft gesteld voor een ambt, kort na zijn benoeming voor dat ambt, zich kandidaat stelt voor een ander ambt.
B.125.2. Die bepaling veronderstelt bijgevolg dat de magistraat in kwestie zich, met toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek, kandidaat heeft gesteld voor een benoeming in de rechterlijke orde.
B.125.3. Luidens het bestreden artikel 63, §§ 2 en 3, van de wet van 19 juli 2012 worden de in die bepaling bedoelde magistraten van ambtswege benoemd « zonder toepassing van artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek en zonder nieuwe eedaflegging ». Bijgevolg hebben die magistraten zich niet kandidaat gesteld voor het ambt waarin ze ambtshalve worden benoemd. Een dergelijke kandidaatstelling zou onbestaanbaar zijn met het ambtshalve karakter van de benoeming in kwestie.
B.125.4. Bijgevolg dient de bestreden bepaling aldus te worden geïnterpreteerd dat de ambtshalve benoeming waarin die bepaling voorziet geen benoeming is in de zin van artikel 216bis van het Gerechtelijk Wetboek en derhalve voor de magistraten geen nieuwe termijn van drie jaar doet ingaan binnen welke zij zich geen kandidaat kunnen stellen voor een benoeming in een ander ambt bedoeld in artikel 58bis, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek of voor hetzelfde ambt in of bij een ander rechtscollege.
B.126. In die interpretatie bestaat het in B.122 vermelde verschil in behandeling niet en is de bestreden bepaling bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.127. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 voeren vervolgens aan dat de bestreden bepaling een verschil in behandeling zou instellen tussen, enerzijds, de magistraten van het parket en van het arbeidsauditoraat van Brussel en, anderzijds, de overige magistraten van het openbaar ministerie, doordat de eerste categorie van magistraten ambtshalve wordt benoemd zonder voorafgaande voordracht door de Hoge Raad voor de Justitie, terwijl de overige magistraten van het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 151 van de Grondwet worden benoemd op voordracht van die Raad.
B.128.1. De bestreden bepaling is een overgangsbepaling. Door de splitsing van het vroegere parket en arbeidsauditoraat van het gerechtelijk arrondissement Brussel in een parket en een arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde en een parket en een arbeidsauditoraat van Brussel, houdt het vroegere parket en arbeidsauditoraat van het gerechtelijk arrondissement Brussel op te bestaan. Bijgevolg dient te worden bepaald waar de magistraten die benoemd zijn bij dat parket of dat arbeidsauditoraat, hun ambt zullen uitoefenen.
B.128.2. Het is niet zonder redelijke verantwoording dat de wetgever, bij wijze van overgangsregeling, beslist om de betrokken magistraten te benoemen bij hetzij het parket of het arbeidsauditoraat van Brussel, hetzij het parket of het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde. Aldus zullen de betrokkenen immers hun ambt blijven uitoefenen in een deel van het rechtsgebied waarin, vóór de splitsing van het parket, de leden van het parket en het arbeidsauditoraat van het gerechtelijk arrondissement Brussel het ambt van openbaar ministerie uitoefenden.
B.129.1. Artikel 151, § 3, eerste lid, 1°, van de Grondwet bepaalt : « De Hoge Raad voor de Justitie oefent zijn bevoegdheden uit in volgende materies : 1° de voordracht van de kandidaten voor een benoeming tot rechter, zoals bedoeld in § 4, eerste lid, of tot ambtenaar van het openbaar ministerie ». B.129.2. Die bepaling veronderstelt dat een persoon zich kandidaat heeft gesteld voor een benoeming tot ambtenaar van het openbaar ministerie.
B.129.3. Zoals is uiteengezet in B.125.3, worden de in het bestreden artikel 63, §§ 2 en 3, van de wet van 19 juli 2012 bedoelde magistraten ambtshalve benoemd zonder dat zij zich voorafgaandelijk kandidaat hebben gesteld voor het ambt waarin ze ambtshalve worden benoemd.
B.129.4. Bijgevolg is het feit dat de voormelde magistraten ambtshalve worden benoemd zonder voorafgaande voordracht door de Hoge Raad voor de Justitie, niet onbestaanbaar met artikel 151, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11, van de Grondwet.
B.129.5. Dat is des te meer het geval nu de bestreden bepaling betrekking heeft op magistraten die hetzij op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie, hetzij vóór de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie, werden benoemd tot lid van het parket of van het arbeidsauditoraat van het vroegere gerechtelijke arrondissement Brussel.
B.130. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 voeren ten slotte aan dat indien er meer of minder aanvragen dan te begeven plaatsen zijn, de dienstanciënniteit bepaalt wie wordt benoemd bij het parket of het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde, wat niet bestaanbaar zou zijn met de artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1, van de richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep en met het « algemene gemeenschapsrechtelijke beginsel van non-discriminatie op leeftijd », in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.131.1. Artikel 2, leden 1 en 2, van de richtlijn 2000/78/EG, met het opschrift « Het begrip discriminatie », luidt als volgt : « 1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder het beginsel van gelijke behandeling verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden. 2. Voor de toepassing van lid 1 is er : a) ' directe discriminatie ', wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden;b) ' indirecte discriminatie ', wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt, i) tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn, of ii) tenzij de werkgever dan wel iedere andere persoon of organisatie waarop de onderhavige richtlijn van toepassing is, voor personen met een bepaalde handicap krachtens de nationale wetgeving verplicht is passende maatregelen te nemen die overeenkomen met de in artikel 5 vervatte beginselen, teneinde de nadelen die die bepaling, maatstaf of handelwijze met zich brengt, op te heffen ». Artikel 6, lid 1, van de richtlijn 2000/78/EG luidt als volgt : « Niettegenstaande artikel 2, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Dergelijke verschillen in behandeling kunnen onder meer omvatten : a) het creëren van bijzondere voorwaarden voor toegang tot arbeid en beroepsopleiding, van bijzondere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, met inbegrip van voorwaarden voor ontslag en beloning voor jongeren, oudere werknemers en werknemers met personen ten laste, teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen, en hun bescherming te verzekeren;b) de vaststelling van minimumvoorwaarden met betrekking tot leeftijd, beroepservaring of -anciënniteit in een functie voor toegang tot de arbeid of bepaalde daaraan verbonden voordelen;c) de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren ». B.131.2. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie is het verbod van discriminatie op grond van leeftijd als een algemeen beginsel van Unierecht te beschouwen (HvJ, grote kamer, 22 november 2005, C-144/04, Werner Mangold t. Rüdiger Helm, punt 75).
B.132.1. Uit artikel 3, lid 1, onder c, van de richtlijn 2000/78/EG vloeit voort dat die richtlijn van toepassing is, zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen met betrekking tot onder meer werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van beloning.
B.132.2. De bestreden bepaling regelt met name de plaats waar de magistraten en personeelsleden in kwestie hun ambt zullen uitoefenen.
De regeling is van invloed op hun arbeidsvoorwaarden en valt derhalve binnen de werkingssfeer van de richtlijn 2000/78/EG. B.133.1. Luidens de bestreden bepaling kunnen de magistraten van de Nederlandse taalrol en de Nederlandstalige personeelsleden die benoemd zijn bij het parket van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur van Brussel aanvragen, uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van die bepaling, om benoemd te worden bij het parket of het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde. Indien het aantal aanvragen hoger is dan het aantal vacante plaatsen voor de betrokken graad of ambt, wordt voorrang gegeven aan de aanvrager met de meeste dienstanciënniteit, of bij gelijke anciënniteit, aan de oudste. Indien er onvoldoende aanvragen zijn, worden de magistraten en personeelsleden met de minste dienstanciënniteit of, bij gelijke anciënniteit, de jongsten van ambtswege benoemd.
B.133.2. Vermits bij gelijke dienstanciënniteit voorrang wordt gegeven aan de oudste aanvrager en, indien er onvoldoende aanvragen zijn, bij gelijke anciënniteit, de jongste magistraten of personeelsleden ambtshalve worden benoemd, is er sprake van een « direct » verschil in behandeling op grond van leeftijd.
B.133.3. Voor het overige is er een « indirect » verschil in behandeling op grond van leeftijd, vermits het criterium van de dienstanciënniteit ertoe zal leiden dat in het merendeel van de gevallen voorrang wordt gegeven aan oudere personen, die vanwege hun leeftijd een grotere kans hebben om de meeste dienstanciënniteit te bezitten.
B.134.1. Uit de in B.121 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de bestreden bepaling een overgangsbepaling is die mede beoogt « de inwerkingtreding van de hervorming tegen 2014 mogelijk [te] maken » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/004, p. 17).
B.134.2. Te dien einde vermocht de wetgever te bepalen dat de Nederlandstalige magistraten en personeelsleden van het parket of van het arbeidsauditoraat van Brussel die er in overtal zijn, in voorkomend geval van ambtswege, bij het parket of bij het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde worden benoemd. Zonder die benoemingen van ambtswege zou er immers moeten worden gewacht tot er voldoende kandidaten zijn voor die benoemingen opdat het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde over het vereiste personeel kunnen beschikken.
Bovendien diende de wetgever in een regeling te voorzien voor het geval dat er hetzij te veel, hetzij onvoldoende aanvragen waren voor een benoeming bij het parket of het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde.
B.135.1. Door te bepalen dat, indien er meer of minder aanvragen dan te begeven plaatsen zijn, aan de hand van de dienstanciënniteit zal worden bepaald wie wordt benoemd bij het parket of het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde, beoogt de wetgever de beroepservaring van de betrokkenen in aanmerking te nemen bij het bepalen van hun arbeidsvoorwaarden. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie moet dat doel in beginsel worden geacht een verschil in behandeling op grond van leeftijd, « in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk » te rechtvaardigen, in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn 2000/78/EG. Het Hof heeft erkend dat « het belonen van door een werknemer verworven beroepservaring, die hem in staat stelt zijn werkzaamheden beter te verrichten, in de regel een legitiem doel van loonbeleid is » (HvJ, 8 september 2011, C-297/10 en C-298/10, Sabine Hennigs t.
Eisenbahn-Bundesamt en Land Berlin t. Alexander Mai, punt 72).
B.135.2. Door voorrang te verlenen aan magistraten en personeelsleden op grond van hun dienstanciënniteit heeft de wetgever een maatregel genomen die pertinent en evenredig is ten aanzien van het door hem doel nagestreefde doel. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft opgemerkt is « de toepassing van het aan de anciënniteit ontleende criterium in de regel passend [...] om dit doel te bereiken, want anciënniteit gaat hand in hand met beroepservaring » (ibid., punt 74).
B.135.3. Bijgevolg is het feit dat bij de benoeming van magistraten en personeelsleden bij het parket en het arbeidsauditoraat van Halle-Vilvoorde voorrang wordt gegeven op grond van de dienstanciënniteit, niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1, van de richtlijn 2000/78/EG en met het beginsel van niet-discriminatie op grond van leeftijd, dat als een algemeen beginsel van het Unierecht moet worden beschouwd.
B.136. Onder voorbehoud van de in B.125.4 vermelde interpretatie, zijn de tegen artikel 63, §§ 2 en 3, aangevoerde middelen niet gegrond.
Wat betreft de toekenning van een opdracht in een griffie of een parketsecretariaat dichter bij de woonplaats en de onmogelijkheid om een opdracht bij het parketsecretariaat van Brussel toegekend te krijgen (het bestreden artikel 64) B.137. De verzoekende partijen in de zaak nr. 5586 vorderen de vernietiging van artikel 64 van de wet van 19 juli 2012. Volgens hen is die bepaling niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1, van de richtlijn 2000/78/EG en met het « algemene gemeenschapsrechtelijke beginsel van non-discriminatie op leeftijd », doordat de personeelsleden van het parket van Brussel aan wie een opdracht in een griffie of een parketsecretariaat dichter bij hun woonplaats wordt toegekend, worden benoemd op grond van de dienstanciënniteit en doordat Nederlandstalige personeelsleden met kennis van het Frans geen Franstalige vacature kunnen invullen in het parketsecretariaat van Brussel.
B.138.1. Het bestreden artikel 64 van de wet van 19 juli 2012 bepaalde, vóór het werd gewijzigd bij artikel 39 van de wet van 31 december 2012 houdende diverse bepalingen betreffende justitie : « § 1. Dit artikel is van toepassing zolang er een overtal bestaat bij de rechtbank, de griffie of het parket van het gerechtelijk arrondissement Brussel waar de magistraten of de personeelsleden hun ambt uitoefenen. § 2. Eens er een vacante betrekking is, kunnen de personeelsleden vragen in een vakklasse of een gelijkaardige graad definitief overgedragen te worden naar een ander hof, een andere rechtbank, een andere griffie, een ander parketsecretariaat of een andere steundienst, prioritair op de mutatietransfers overeenkomstig artikel 330quater van het Gerechtelijk Wetboek. § 3. Indien er na de toepassing van § 2 een overtal blijft, kent de minister van Justitie opdrachten toe aan de personeelsleden, naargelang het geval, in een griffie of een parketsecretariaat dichter bij hun woonplaats in de graad van hun benoeming of aanwijzing, in geval een betrekking open staat of tijdelijk niet waargenomen is of om tegemoet te komen aan bijzondere behoeften of bijstand te leveren aan bijkomende magistraten. Onverminderd artikel 65, bewaren zij er alle voordelen verbonden aan hun benoeming of aanwijzing.
De personeelsleden aan wie in hun benoemingsgraad een opdracht wordt toegekend, zullen daar prioritair benoemd worden zodra een betrekking vacant verklaard wordt. Indien aan meerdere personeelsleden een opdracht naar dezelfde griffie of naar hetzelfde parketsecretariaat wordt toegekend, komt de benoeming toe aan degene met de meeste dienstanciënniteit. Bij gelijke dienstanciënniteit komt de benoeming toe aan de oudste. § 4. Aan de Nederlandstalige personeelsleden die over een bewijs van kennis van de Franse taal als bedoeld in artikel 53, § 6, of 54ter van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken beschikken, kan, met hun instemming en op advies van de betrokken korpschefs, een opdracht tot griffier worden toegekend in de griffie van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg van Brussel, van de Franstalige rechtbank van koophandel van Brussel, van de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel en van de Franstalige politierechtbank van Brussel, ten belope van het aantal tweetaligen dat nog moet worden aangeworven om het vereiste een derde tweetaligen bij de betrokken rechtbank te bereiken.
Paragraaf 3, tweede lid, is niet van toepassing op de personeelsleden met opdracht overeenkomstig het eerste lid.
De opdracht wordt stopgezet ten laatste wanneer het overtal voor de uitgeoefende functie is weggewerkt in zijn rechtbank van oorsprong en naarmate er daar plaatsen vacant worden, met dien verstande dat die plaatsen worden toegekend in functie van de anciënniteit, en bij gelijke anciënniteit, aan het oudste personeelslid. Een personeelslid kan steeds afzien van deze voorrang. § 5. Aan de in artikel 63, § 2, zevende lid, bedoelde magistraten kan, met hun instemming, door de eerste voorzitter van het hof van beroep de opdracht worden toegekend om hun ambt tijdelijk uit te oefenen in een andere rechtbank binnen het rechtsgebied. Hun kan ook de opdracht worden toegekend bij een rechtbank van een ander rechtsgebied, met akkoord van de eerste voorzitter van het hof van beroep van dat rechtsgebied en het akkoord van de voorzitter van de rechtbank waarbij de opdracht zou worden toegekend om tijdelijk deze ambten uit te oefenen. Onverminderd artikel 65, bewaren zij er alle voordelen verbonden aan hun benoeming of aanduiding. Deze opdracht eindigt ten laatste wanneer er een plaats vacant is bij de Nederlandstalige politierechtbank ».
B.138.2. Het voormelde artikel 39 van de wet van 31 december 2012 bepaalt : « In artikel 64, § 4, van [de wet van 19 juli 2012] worden de woorden ' tot griffier ' opgeheven ».
B.138.3. Die wijziging van artikel 64, § 4, van de wet van 19 juli 2012 is zonder invloed op de grieven en het middel van de verzoekende partijen. Bijgevolg dient het Hof er geen rekening mee te houden.
B.139. De in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding vermeldt de benoeming van de personeelsleden van het parket van Brussel in een griffie of een parketsecretariaat dichter bij hun woonplaats en het feit dat overtallige Nederlandstalige personeelsleden die over een bewijs van kennis van de Franse taal beschikken, een opdracht kunnen krijgen in de griffie van één van de Franstalige rechtscolleges van het gerechtelijk arrondissement Brussel, niet onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen.
B.140.1. De bestreden bepaling is de uitkomst van een amendement dat mede als volgt werd verantwoord : « Artikel 54 voorziet in afwijkende maatregelen voor het personeel in overtal.
De magistraten in overtal van de politierechtbank van Brussel worden bij wijze van uitzondering en afwijking, met hun toestemming, naar een rechtbank van eenzelfde of een andere categorie afgevaardigd, in voorkomend geval buiten het rechtsgebied. De andere magistraten blijven benoemd en oefenen hun functies uit zonder specifieke mobiliteitsmaatregel.
Voor het gerechtspersoneel : ? Voorrang voor een vrijwillige mobiliteitsregeling (voorrang voor de herplaatsing van het overtal op vrijwillige basis) ? Voor de statutairen in overtal zal hun mobiliteit worden aangemoedigd, of zelfs worden opgelegd, wanneer er elders in het land plaatsen vrijkomen, in een griffie of een parketsecretariaat nabij hun woonplaats. Naargelang de behoeften van de dienst zullen ze er een opdracht worden toegekend en prioritair benoemd worden indien er een plaats vrijkomt. Ze bewaren alle voordelen verbonden aan hun benoeming of aanduiding » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/004, p. 19).
B.140.2. In de Senaat werd omtrent die bepaling het volgende opgemerkt : « De heer [...] verwijst naar § 4 van artikel 64 waarin gesteld wordt dat men bij de Franstalige rechtbank, enkel Nederlandstaligen mag aanwerven ten belope van het aantal tweetaligen, dus maximaal één derde (stuk Kamer, nr. 53 2140/009, blz. 41). Wil dit zeggen dat er een verbod is om een Nederlandstalige aan te werven bij de Franstalige griffie zodra aan de eis van één derde ' zogenaamd ' tweetaligen is voldaan ? De vertegenwoordiger van de [...] staatssecretaris voor de Staatshervorming, stelt dat § 4 zeer duidelijk is. In fine van het eerste lid van § 4 wordt immers gesteld dat : ' ten belope van het aantal tweetaligen dat nog moet worden aangeworven om het vereiste een derde tweetaligen bij de betrokken rechtbank te bereiken ' (stuk Kamer, nr. 53 2140/009, blz. 41). Binnen dit kader is het eerste deel van het eerste lid van § 4 van toepassing.
De heer [...] concludeert dat dit enkel van toepassing is op de rechtbanken en niet op de parketten » (Parl. St., Senaat, 2011-2012, nr. 5-1673/3, p. 222).
B.141. De verzoekende partijen voeren in de eerste plaats aan dat, indien aan meerdere personeelsleden met toepassing van het bestreden artikel 64, § 3, van de wet van 19 juli 2012, een opdracht naar dezelfde griffie of naar hetzelfde parketsecretariaat wordt toegekend, degene met de meeste dienstanciënniteit prioritair wordt benoemd zodra daar een betrekking vacant wordt verklaard, en dat bij gelijke dienstanciënniteit de benoeming toekomt aan de oudste.
B.142.1. De bestreden bepaling regelt de benoeming van personeelsleden aan wie een opdracht wordt toegekend in een griffie of een parketsecretariaat dichter bij hun woonplaats. Zij heeft tot gevolg dat sommige personeelsleden worden benoemd in de griffie of het parketsecretariaat waar ze hun opdracht uitoefenen en andere niet.
Hierdoor geniet de eerste categorie van personeelsleden een grotere zekerheid omtrent de plaats waar zij hun ambt uitoefent dan de tweede categorie. Die regeling is bijgevolg van invloed op de arbeidsvoorwaarden van de personeelsleden in kwestie en valt derhalve binnen de werkingssfeer van de richtlijn 2000/78/EG. B.142.2. Om de in B.133.2 en B.133.3 uiteengezette redenen is er sprake van een « direct » en van een « indirect » verschil in behandeling op grond van leeftijd.
B.143. In zoverre de wetgever met de bestreden bepaling beoogt de door de personeelsleden in kwestie verworven beroepservaring te belonen, is dat verschil in behandeling, om de in B.135 uiteengezette redenen, niet zonder redelijke verantwoording.
B.144. De verzoekende partijen voeren vervolgens aan dat, luidens het bestreden artikel 64, § 4, van de wet van 19 juli 2012, de Nederlandstalige personeelsleden die over een bewijs van kennis van de Franse taal beschikken, een opdracht kan worden toegekend in de griffie van de Franstalige rechtbanken van Brussel, maar niet in het parketsecretariaat van het parket van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur van Brussel.
B.145.1. Het bestreden artikel 64, § 4, van de wet van 19 juli 2012 heeft tot gevolg dat Nederlandstalige personeelsleden die, overeenkomstig artikel 63, § 2, worden benoemd bij de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg, de Nederlandstalige Rechtbank van Koophandel, de Nederlandstalige Arbeidsrechtbank of de Nederlandstalige Politierechtbank te Brussel, een opdracht kunnen uitoefenen bij de Franstalige rechtbanken van Brussel.
B.145.2. De Nederlandstalige personeelsleden die met toepassing van de bestreden bepaling een opdracht uitoefenen bij de Franstalige rechtbanken van Brussel, kunnen er niet worden benoemd. De opdracht wordt stopgezet uiterlijk wanneer het overtal voor de uitgeoefende functie is weggewerkt in de rechtbank van oorsprong en naarmate daar plaatsen vacant worden.
B.145.3. De Nederlandstalige personeelsleden die benoemd worden bij het parket of het arbeidsauditoraat van Brussel met toepassing van het voormelde artikel 63, § 2, van de wet van 19 juli 2012, daarentegen, kunnen vragen te worden benoemd bij het parket van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde, en kunnen, overeenkomstig het bestreden artikel 64, § 3, van dezelfde wet, een opdracht krijgen in een parketsecretariaat dichter bij hun woonplaats, alwaar zij benoemd kunnen worden zodra een betrekking vacant wordt verklaard.
B.146. Het feit dat de Nederlandstalige personeelsleden die over een bewijs van kennis van de Franse taal beschikken, geen opdracht kunnen krijgen in het parketsecretariaat van het parket van de procureur des Konings en van de arbeidsauditeur van Brussel, is niet zonder redelijke verantwoording, vermits die personeelsleden, overeenkomstig artikel 63, § 2, van de wet van 19 juli 2012, worden benoemd bij het parket of het arbeidsauditoraat van Brussel.
Het bestreden artikel 64, § 4, van die wet, daarentegen, beoogt te bewerkstelligen dat de Nederlandstalige personeelsleden die worden benoemd bij de Nederlandstalige rechtbanken van Brussel, een opdracht uitoefenen bij de griffie van een andere rechtbank dan die waarbij zij benoemd zijn.
B.147. Het tegen artikel 64 van de bestreden wet gerichte middel is niet gegrond.
Wat betreft de ontzegging van de weddebijslag aan toegevoegde magistraten die van ambtswege worden benoemd (het bestreden artikel 66, tweede lid) B.148. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 5576 en 5586 vorderen de vernietiging van artikel 66, tweede lid, van de wet van 19 juli 2012. Volgens hen is die bepaling niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat de toegevoegde magistraten die van ambtswege worden benoemd bij een rechtbank of een parket, de weddebijslag bepaald in artikel 357, § 1, eerste lid, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek niet behouden. B.149. Artikel 66 van de wet van 19 juli 2012 bepaalt : « De toepassing van deze wet kan geen afbreuk doen aan de wedden, weddeverhogingen en weddebijslagen van de magistraten en de personeelsleden. Zij bewaren alle voordelen verbonden aan hun benoeming of aanwijzing, onverminderd artikel 65.
De toegevoegde rechters en de toegevoegde substituten van de procureur des Konings die in toepassing van deze overgangsbepalingen van ambtswege benoemd worden bij een rechtbank of bij een parket, behouden de in artikel 357, § 1, eerste lid, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde weddebijslag echter niet ».
B.150. De in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding vermeldt de weddetoeslag aan de toegevoegde magistraten die met toepassing van de overgangsbepalingen van de wet van 19 juli 2012 van ambtswege worden benoemd bij een rechtbank of bij een parket, niet onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen.
B.151.1. Artikel 357, § 1, eerste lid, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 5 van de wet 28 maart 2000 tot wijziging van de rechterlijke organisatie ten gevolge van de invoering van een procedure van onmiddellijke verschijning, bepaalt : « Toegekend worden : [...] 6° een weddebijslag van 2602,89 EUR aan de toegevoegde rechters bedoeld in artikel 86bis en aan de toegevoegde substituut-procureurs des Konings;deze weddebijslag wordt gehalveerd wanneer de laatste weddebijslag bedoeld in artikel 360bis wordt toegekend ».
B.151.2. Volgens de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 28 maart 2000 werd de weddebijslag voor toegevoegde magistraten als volgt verantwoord : « Gelet op het feit dat met ingang van 1 januari 2000 de wedden en de weddebijslagen van de magistraten werden verhoogd, is het niet aangewezen om deze opnieuw op te trekken.
Er is wel een categorie van magistraten ten overstaan van dewelke een financiële inspanning dient te worden overwogen nl. de toegevoegde magistraten in de rechtbanken. De bedoeling is dat toegevoegde magistraten binnen het ressort van een hof van beroep of van een arbeidshof worden ingezet enerzijds om de gaten die in de gerechtelijke organisatie vallen wanneer de titularis b.v. ziek is of een opdracht vervult waarvoor geen benoeming in overtal is voorzien en anderzijds om periodieke werkoverlast op te vangen. Wil men dit doel bereiken dan dienen de ambten van toegevoegd magistraat maximaal ingevuld te zijn zodat er soepel mee kan geschoven worden.
Men dient vast te stellen dat : - er een gebrek aan kandidaten voor dit ambt is; - diegenen die als toegevoegd magistraat zijn benoemd, onmiddellijk na deze benoeming postuleren om hetzij op basis van artikel 100 Ger.W., hetzij gewoon op één vaste plaats te worden benoemd (= groot verloop dat van het systeem een lege doos maakt).
Door voor de toegevoegde magistraat een weddenbijslag te voorzien, wordt dit ambt een stuk aantrekkelijker.
Men mag immers niet uit het oog verliezen dat de job van toegevoegd magistraat vrij ondankbaar is. Hij wordt ingezet daar waar er problemen zijn en krijgt nooit de gelegenheid om zich ergens in te burgeren.
Daarenboven impliceert de inwerkingtreding van de wet op de Hoge Raad dat de toegevoegde magistraten niet in aanmerking komen om in een adjunct-mandaat te worden aangewezen dit in tegenstelling tot gewone magistraten en art. 100-magistraten, wat toch een belangrijk, weliswaar potentieel, financieel verlies betekent. Tegenover deze nadelen mag wel een financiële compensatie staan » (Parl. St., Kamer, 1999-2000, DOC 50-0307/002, pp. 3-4).
B.152.1. Uit artikel 86bis van het Gerechtelijk Wetboek vloeit voort dat de toegevoegde rechters door de Koning worden aangewezen om hun ambt volgens de behoeften van de dienst tijdelijk uit te oefenen, hetzij bij een of meer rechtbanken van eerste aanleg, hetzij bij een of meer rechtbanken van koophandel, hetzij bij een of meer arbeidsrechtbanken gelegen binnen het rechtsgebied van het hof van beroep of het arbeidshof. In tegenstelling tot de overige rechters, die in beginsel hun ambt bij één rechtbank uitoefenen, kunnen zij hun ambt bij meerdere rechtbanken uitoefenen. Op grond van de noden van de dienst, kan de rechtbank waarbij zij hun ambt uitoefenen, veranderen.
Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de toegevoegde substituut-procureurs des Konings (artikel 326, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek).
B.152.2. Luidens artikel 63, § 2, van de wet van 19 juli 2012, worden de toegevoegde substituten van de Nederlandse taalrol die zijn aangesteld om hun functies uit te oefenen bij het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, van ambtswege benoemd, in voorkomend geval in overtal, bij dat parket of, in voorkomend geval, bij het parket van de procureur des Konings van Halle-Vilvoorde.
De toegevoegde rechters die door de Koning zijn aangewezen om hun ambt uit te oefenen in de Rechtbank van eerste aanleg, de Arbeidsrechtbank of de Politierechtbank te Brussel, worden benoemd, op basis van hun taalrol, in voorkomend geval in overtal, bij de Nederlandstalige of Franstalige Rechtbank van eerste aanleg, de Arbeidsrechtbank of de Politierechtbank te Brussel (artikel 63, § 3, van de wet van 19 juli 2012).
B.152.3. Die benoeming houdt in dat de desbetreffende toegevoegde magistraten niet langer bij meerdere rechtbanken of parketten hun ambt uitoefenen en dat zij niet langer, op grond van de noden van de dienst, kunnen worden overgeplaatst.
Zij komen door die benoeming tevens in aanmerking voor een aanwijzing in een adjunct-mandaat.
B.152.4. Bijgevolg zijn de nadelen verbonden aan het ambt van toegevoegde magistraat, niet langer van toepassing op de toegevoegde magistraten die, met toepassing van de overgangsbepalingen van de wet van 19 juli 2012, van ambtswege worden benoemd bij een rechtbank of bij een parket.
Het is dan ook redelijk verantwoord dat zij niet langer de weddebijslag genieten die beoogde die nadelen te compenseren.
B.153. Het middel tegen artikel 66, tweede lid, van de bestreden wet is niet gegrond.
Wat de bijzondere meerderheidsvereiste voor de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde « essentiële elementen » betreft B.154. Volgens de verzoekende partij in de zaak nr. 5509 is de bestreden wet niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 4 ervan, met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met het rechtszekerheidsbeginsel, in zoverre, enerzijds, niet wordt bepaald welke elementen van de wet van 19 juli 2012 dienen te worden beschouwd als zijnde « essentieel » in de zin van artikel 157bis van de Grondwet en, anderzijds, de mogelijkheid waarin het bestreden artikel 52 van de wet voorziet om een beroep te doen op artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek verheven wordt tot een « essentieel element » dat slechts bij een bijzondere meerderheidswet kan worden gewijzigd.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 5577 voeren om soortgelijke redenen aan dat de bestreden wet niet bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 157bis van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het rechtzekerheidsbeginsel en het wettigheidsbeginsel.
B.155.1. De Ministerraad en, wat de zaak nr. 5509 betreft, de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns, voeren aan dat die middelen niet ontvankelijk zijn. Volgens de Ministerraad verplicht artikel 157bis van de Grondwet de wetgever niet om de essentiële elementen van de hervorming in de wet zelf uitdrukkelijk vast te stellen. Volgens de Franse Orde van advocaten bij de balie te Brussel en François Bruyns is het Hof niet bevoegd om de bestreden wet te toetsen aan artikel 157bis van de Grondwet.
B.155.2. In zoverre de verzoekende partijen in de zaak nr. 5577 de schending aanvoeren van de artikelen 10, 11 en 157bis van de Grondwet, betreft het middel de bestaanbaarheid van de bestreden bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 157bis ervan. Bijgevolg wordt het Hof niet gevraagd om de bestreden wet rechtstreeks te toetsen aan artikel 157bis van de Grondwet.
B.155.3. De exceptie wordt verworpen.
B.156. In zoverre de verzoekende partijen aanvoeren dat niet wordt bepaald welke elementen van de wet van 19 juli 2012 dienen te worden beschouwd als zijnde « essentieel » in de zin van artikel 157bis van de Grondwet, vragen ze eigenlijk dat het Hof zou afkeuren dat de wetgever geen bepaling heeft aangenomen die opsomt welke de « essentiële elementen » van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel zijn die, overeenkomstig artikel 157bis van de Grondwet, enkel kunnen worden gewijzigd bij een bijzondere meerderheidswet.
B.157. Uit artikel 157bis van de Grondwet kan niet worden afgeleid dat de wetgever verplicht zou zijn te bepalen welke de « essentiële elementen » van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel zijn die, overeenkomstig artikel 157bis van de Grondwet, enkel kunnen worden gewijzigd bij bijzondere meerderheidswet. Het komt, daarentegen, aan de wetgever, onder het toezicht van het Hof, toe om, wanneer hij een van de elementen van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel zou willen wijzigen, na te gaan of het al dan niet om een « essentieel element » gaat in de zin van de voormelde grondwetsbepaling.
De staatssecretaris voor de Staatshervorming verklaarde in verband met de « essentiële elementen » het volgende : « [Door] de indieners [is] geen gevolg gegeven aan de suggestie van de Raad van State om ' het wetsvoorstel op te splitsen in twee delen, waarbij in het eerste alle bepalingen worden samengebracht die betrekking hebben op de " essentiële elementen " en in het tweede alle andere bepalingen '.
Men mag niet uit het oog verliezen dat het wetsvoorstel essentieel betrekking heeft op wijzigingsbepalingen van het Gerechtelijk Wetboek en de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
De ' essentiële elementen ' zijn geïdentificeerd in de toelichting bij het voorstel tot herziening van de Grondwet (voorstel tot invoeging van een artikel 157bis in de Grondwet, DOC 53 2141/001).
Het is niet mogelijk a priori te bepalen of elke latere wijziging van de wetsbepalingen die de essentiële elementen wettelijk vertalen noodzakelijk moet worden beschouwd als een essentieel element van de hervorming. Evenmin betekent een latere wijziging van een andere wetsbepaling die dermate nauw verbonden is met deze elementen, dat zij bij gewone wet zou kunnen worden gewijzigd, indien zij deze essentiële elementen met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel, of een van de ermee overeenstemmende aspecten inzake het parket, de zetel en het rechtsgebied op de helling zet. Het is in functie van het voorwerp en de strekking van een latere wijziging dat zal dienen te worden uitgemaakt indien deze wijziging al dan niet voorwerp moet vormen van een bij bijzondere meerderheid aan te nemen wet » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2140/005, p. 72).
B.158. De verzoekende partij in de zaak nr. 5509 beklaagt zich er tevens over dat de mogelijkheid waarin het bestreden artikel 52 van de wet van 19 juli 2012 voorziet om een beroep te doen op artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt beschouwd als een « essentieel element » dat slechts bij bijzondere meerderheidswet kan worden gewijzigd.
B.159.1. Het feit dat, volgens de in B.21.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding, « de regels betreffende de vrijwillige verschijning voor de rechtbank van de taal van hun keuze, met name dat, wanneer de partijen in een van de 54 gemeenten van het gerechtelijk arrondissement Brussel gedomicilieerd zijn en indien zij, na het ontstaan van het geschil, een onderlinge overeenstemming bereiken voor wat de taal van de rechtspleging betreft, zij krachtens artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek vrijwillig voor de bevoegde Nederlandstalige of Franstalige rechtbanken van hun keuze verschijnen of er een gezamenlijk verzoekschrift indienen, volgens de voorwaarden bepaald in de wet », onder de in artikel 157bis van de Grondwet bedoelde essentiële elementen dienen te worden begrepen, vloeit voort uit de keuze, niet van de wetgever, maar van de Grondwetgever.
B.159.2. Het Hof is niet bevoegd om zich uit te spreken over die keuze van de Grondwetgever.
B.160. De middelen zijn niet gegrond.
Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 57, 5°, van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling, zoals is aangegeven in B.105; - verwerpt de beroepen voor het overige onder voorbehoud van hetgeen is vermeld in B.103.6 en de in B.125.4 vermelde interpretatie.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 30 juni 2014.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, M. Bossuyt