gepubliceerd op 09 april 2014
Uittreksel uit arrest nr. 36/2014 van 27 februari 2014 Rolnummer : 5646 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 34 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, gesteld door de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 36/2014 van 27 februari 2014 Rolnummer : 5646 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 34 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey en F. Daoût, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 23 mei 2013 in zake de cvba « Intercommunaal Samenwerkingscomité van Waterbedrijven » tegen de stad Tongeren, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 juni 2013, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 34 van het decreet [van het Vlaamse Gewest] van 6 juli 2001 betreffende de intergemeentelijke samenwerking artikel 27 van de gecoördineerde Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 34 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking bepaalt : « Tijdens de bij de oprichting van een dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging vastgestelde duur die, behoudens wat bepaald is in artikel 36 van dit decreet, achttien jaar niet mag overschrijden, is geen uittreding mogelijk.
Een deelnemer kan door de algemene vergadering worden uitgesloten op de wijze die wordt bepaald in de statuten wegens behoorlijk vastgestelde niet-naleving der verbintenissen ten opzichte van de dienstverlenende of opdrachthoudende vereniging ».
B.2. Het Hof wordt verzocht de verenigbaarheid van die bepaling met artikel 27 van de Grondwet te onderzoeken, in zoverre het de vrijheid van de gemeenten om zich niet te verenigen, zou waarborgen.
B.3. Artikel 27 van de Grondwet bepaalt : « De Belgen hebben het recht van vereniging; dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen ».
De vrijheid van vereniging heeft tot doel de oprichting van private verenigingen en de deelname aan hun activiteiten te waarborgen. Zij is niet van toepassing op gemeenten.
B.4. Overigens is de mogelijkheid voor gemeenten om zich te verenigen vervat in artikel 162, vierde lid, van de Grondwet, dat thans bepaalt : « Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, regelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de voorwaarden waaronder en de wijze waarop verscheidene provincies, verscheidene bovengemeentelijke besturen of verscheidene gemeenten zich met elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen. Evenwel kan aan verscheidene provincieraden, aan verscheidene raden van bovengemeentelijke besturen of aan verscheidene gemeenteraden niet worden toegestaan samen te beraadslagen ».
B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 34 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking schendt artikel 27 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 27 februari 2014.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen