Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 oktober 2013

Uittreksel uit arrest nr. 97/2013 van 9 juli 2013 Rolnummer : 5452 en 5453 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 29bis en 29quater van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, gesteld door h Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en J. Spreutels, de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013204858
pub.
14/10/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 97/2013 van 9 juli 2013 Rolnummer : 5452 en 5453 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 29bis en 29quater van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/2016 numac 2016000390 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en J. Spreutels, de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en P. Nihoul, en overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter R. Henneuse, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arresten van 26 juni 2012 respectievelijk in zake Geert Asman en Bianca Booms tegen de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, met als tussenkomende partijen de opdrachthoudende vereniging voor energiebedeling « Inter-energa » en de opdrachthoudende vereniging « Intercommunale voor Energie », en in zake Tom De Meester en anderen tegen de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas, met als tussenkomende partijen de opdrachthoudende verenigingen « Imewo », « Intergem », « Iveka » en « Iverlek », de cvba « Gaselwest », de cvba « Sibelgas » en de opdrachthoudende vereniging « Imea », waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 10 juli 2012, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 29bis en 29quater van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/2016 numac 2016000390 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt sluiten tot organisatie van de elektriciteitsmarkt het gelijkheidsbeginsel uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat die bepalingen niet de bevoegdheid verlenen aan het Hof van Beroep te Brussel, of althans indien ze aldus moeten worden geïnterpreteerd dat zij de bevoegdheid niet verlenen, om gevolgen van een administratieve beslissing van de CREG die het vernietigt, tijdelijk te handhaven, en zodoende aan procespartijen de mogelijkheid wordt onthouden op dergelijke bevoegdheid een beroep te doen, terwijl in het geval een beroep tegen die beslissingen diende gebracht te worden voor de Raad van State, de partijen die bevoegdheid wel kunnen aanvoeren en dit rechtscollege zou kunnen aangeven welk gevolg tijdelijk dient te worden gehandhaafd ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5452 en 5453 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vragen, die in beide zaken identiek zijn, hebben betrekking op de artikelen 29bis en 29quater van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/2016 numac 2016000390 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (hierna : Elektriciteitswet), in de redactie zoals van toepassing op de bodemgeschillen, dus vóór de wijziging ervan bij de wet van 8 januari 2012.

Artikel 29bis vormt het enige artikel van afdeling 1 - « Geschillen die ressorteren onder de bevoegdheid van het hof van beroep te Brussel » van hoofdstuk VIbis - « Rechtsmiddelen tegen de beslissingen genomen door de Commissie » van die wet. Artikel 29quater is opgenomen in afdeling 2 - « Geschillen die ressorteren onder de bevoegdheid van de Raad voor de Mededinging » van hetzelfde hoofdstuk VIbis.

B.1.2. De in het geding zijnde artikelen bepalen : « Art. 29bis, § 1. Er kan een beroep worden ingesteld bij het hof van beroep te Brussel zetelend zoals in kort geding, door elke persoon die een belang aantoont, tegen de hierna opgesomde beslissingen van de Commissie [voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas] : 1° de beslissingen genomen met toepassing van artikel 23, § 2, tweede lid, 8°, betreffende de controle op de naleving door de netbeheerder van de bepalingen van artikel 9 en de uitvoeringsbesluiten ervan;2° de beslissingen genomen met toepassing van artikel 23, § 2, tweede lid, 9°, betreffende de controle op de toepassing van het technisch reglement bedoeld in artikel 11 en de uitvoeringsbesluiten ervan met uitzondering van de beslissingen bedoeld in artikel 29ter;3° de beslissingen genomen met toepassing van artikel 23, § 2, tweede lid, 10°, betreffende de controle op de uitvoering door de netbeheerder van het ontwikkelingsplan bedoeld in artikel 13 en de uitvoeringsbesluiten ervan;4° de beslissingen genomen met toepassing van artikel 23, § 2, tweede lid, 11°, betreffende de controle op en de evaluatie van de uitvoering van de openbare dienstverplichtingen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 1° en de uitvoeringsbesluiten ervan en, desgevallend, betreffende de toepassing van de afwijkingen die zijn toegestaan krachtens artikel 21, eerste lid, 2°, en de uitvoeringsbesluiten ervan;5° de beslissingen genomen met toepassing van artikel 23, § 2, tweede lid, 13°, betreffende de goedkeuring van de berekeningsmethode en de controle van de berekeningen van de kosten en verliezen bedoeld in artikel 21, eerste lid, 3°, a) en de uitvoeringsbesluiten ervan;6° de beslissingen genomen met toepassing van artikel 23, § 2, tweede lid, 14°, betreffende de goedkeuring van de tarieven bedoeld in artikelen 12 tot 12novies en de uitvoeringsbesluiten ervan;7° de beslissingen genomen met toepassing van de opdracht die zij uitoefent krachtens artikel 23, § 2, tweede lid, 14°bis, betreffende het toezicht op het feit dat de tarifering voor de levering van elektriciteit gericht is op het algemeen belang en zich in het globale energiebeleid integreert en in voorkomend geval betreffende het toezicht op de maximumprijzen die toepasselijk zijn op eindafnemers en distributeurs die eindafnemers bevoorraden die geen in aanmerking komende afnemers zijn;8° de beslissingen genomen met toepassing van artikel 23, § 2, tweede lid, 15°, betreffende de controle van de rekeningen van de ondernemingen uit de elektriciteitssector bedoeld in artikel 22 en de uitvoeringsbesluiten ervan;9° de beslissingen genomen met toepassing van artikel 31 om een administratieve boete op te leggen. § 2. De grond van de zaak wordt voorgelegd aan het hof van beroep van Brussel dat uitspraak doet met volle rechtsmacht ». «

Art. 29quater.§ 1. Het beroep bedoeld in artikel 29bis, heeft geen schorsende werking, tenzij het ingesteld is tegen een beslissing van de commissie tot het opleggen van een administratieve geldboete. Het hof van beroep te Brussel waarbij een dergelijk beroep aanhangig wordt gemaakt, kan evenwel, alvorens recht te doen, de schorsing bevelen van de tenuitvoerlegging van de beslissing die het voorwerp uitmaakt van het beroep als de aanvrager ernstige middelen inroept die de vernietiging of hervorming van de beslissing mogelijk kunnen rechtvaardigen en als de onmiddellijke tenuitvoerlegging ervan hem een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel dreigt te berokkenen. Het hof spreekt zich onverwijld uit over de vordering tot schorsing. § 2. Het beroep wordt, op straffe van onontvankelijkheid, die ambtshalve wordt uitgesproken, ingesteld bij ondertekend verzoekschrift dat wordt neergelegd ter griffie van het hof van beroep te Brussel binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing of, voor de belanghebbenden aan wie de beslissing niet ter kennis is gebracht, binnen een termijn van dertig dagen vanaf de publicatie van de beslissing, of, bij ontstentenis van publicatie, binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisneming ervan. Het verzoekschrift wordt ter griffie neergelegd in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. § 3. Binnen drie werkdagen volgend op de neerlegging van het verzoekschrift, wordt het verzoekschrift door de griffie van het hof van beroep per gerechtsbrief ter kennis gebracht aan alle partijen die door de verzoeker in het geding zijn geroepen. Bovendien vraagt de griffie van het hof van beroep binnen dezelfde termijn aan het directiecomité van de commissie om het administratief dossier met betrekking tot de aangevochten beslissing toe te sturen. De toezending moet gebeuren binnen vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag. De partijen kunnen het administratief dossier raadplegen ter griffie van het hof van beroep vanaf de neerlegging ervan tot de sluiting van de debatten. § 4. Op ieder ogenblik kan het hof van beroep te Brussel ambtshalve alle andere partijen, wier toestand beïnvloed dreigt te worden door de beslissing die het voorwerp uitmaakt van het beroep, uitnodigen in het geding tussen te komen. § 5. Deel IV, Boek II, Titel III, Hoofdstuk VIII van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de procedure voor het hof van beroep te Brussel. § 6. Het hof van beroep te Brussel stelt de termijnen vast waarbinnen de partijen elkaar hun schriftelijke opmerkingen meedelen en een kopie ervan neerleggen ter griffie. Het hof bepaalt eveneens de datum van de debatten.

Het hof van beroep te Brussel beslist binnen een termijn van zestig dagen na de neerlegging van het in § 2 beoogde verzoekschrift ».

B.2. Het in het geding zijnde artikel 29bis werd in de Elektriciteitswet ingevoegd bij de wet van 27 juli 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/07/2005 pub. 29/07/2005 numac 2005011324 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de Regulering van de Elektricitieit en het Gas sluiten « tot organisatie van de mogelijkheden tot beroep tegen de beslissingen genomen door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas » wegens de nood aan efficiëntie en snelheid van beslissing die noodzakelijkerwijze met de energiesector is verbonden (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1895/001, p. 3).

In de parlementaire voorbereiding wordt de noodzaak om een mechanisme in te voeren bij het Hof van Beroep te Brussel waarbij in een beroep tegen de beslissingen van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (hierna : CREG) wordt voorzien, als volgt verantwoord : « 1. het gebrek aan onafhankelijke administratieve overheden die een bevoegdheid hebben sancties op te leggen, [is] een probleem [...] in tal van Europese landen, ook in België, omwille van het feit dat er geen scheidingslijn bestaat tussen het gerechtelijk onderzoek en het uitspreken van vonnissen; 2. de evolutie van de energiemarkten heeft de wetgever ertoe gebracht de CREG betekenisvolle bevoegdheden en prerogatieven toe te kennen. Het is dus normaal dat deze uitgebreide bevoegdheden aanleiding geven tot een verhoogde behoefte vanwege de personen die door deze beslissingen worden geraakt, om in beroep te kunnen gaan tegen de beslissingen van de CREG; 3. de Raad van State is tot op heden niet de best uitgeruste instelling om het hoofd te bieden aan beroepen tegen beslissingen van de CREG, rekening houdend met het specifiek karakter van de beoogde materie en de termijnen eigen aan de procedure voor de hoge administratieve instelling;[...] 4. de geschillen over subjectieve rechten blijven van nature uit onderworpen aan de rechtbanken van de gerechtelijke orde.Wat de energiemarkten betreft, is het niet makkelijk de scheidingslijn te bepalen tussen de kwesties die afhankelijk zijn van de discretionaire maar gegronde uitoefening door de CREG van haar prerogatieven en (discretionaire) bevoegdheden en de kwesties over de schending van de subjectieve rechten van de personen die onderhevig zijn aan de controle van de CREG, zijn niet gemakkelijk te traceren. De geschillen met betrekking tot de beslissingen van de CREG kunnen op die manier en in de huidige stand van teksten uitmonden in eventuele overlappingen van de bevoegdheden van de jurisdicties van de gerechtelijke orde en de Raad van State, en in negatieve bevoegdheidsconflicten - waarbij geen enkel orgaan zich bevoegd verklaart - en in positieve bevoegdheidsgeschillen waarbij meerdere organen beweren bevoegd te zijn » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1895/001, p. 8).

De keuze voor het Hof van Beroep te Brussel wordt in de parlementaire voorbereiding als volgt verantwoord : « In het belang van een correct beheer van het gerecht, zijn er meerdere redenen die de keuze verantwoorden om de geschillen met betrekking tot de toezichthoudende functie van de CREG, zoveel als mogelijk te centraliseren binnen één enkele rechtbank, met name het hof van beroep te Brussel. Deze materies leiden zowel tot objectieve geschillen als tot geschillen over subjectieve rechten. Dit kan aanleiding geven tot een verfijning van de aard van de bevoegdheden waarop mogelijk aanspraak kan worden gemaakt in de betrokken rechtbank.

Dit zijn allemaal redenen waarom het hof van beroep te Brussel een nieuwe bevoegdheid krijgt toegekend voor de geschillen met betrekking tot een groot deel van de beslissingen van de CREG over de gas- en elektriciteitsmarkt.

Deze concentratie van bevoegdheden bij het Hof van Beroep te Brussel vertoont de volgende belangen : 1. de specialisatie van het hof van beroep in dit domein;2. eenvormigheid van de rechtspraak die van toepassing is in de energiesector;3. de vereenvoudiging van de mogelijkheden tot beroep terzake;4. de snelheid van de procedure;5. de versterking van de rechtszekerheid;6. de garantie van de bescherming van de persoonlijke rechten en vrijheden in al hun aspecten, in het kader van een controle met volle rechtsmacht. Het begrip ' volle rechtsmacht ' verwijst naar het recht om kennis te nemen van het volledig geschil, van alle feitelijke en rechtelijke aspecten ervan en een uitspraak ten gronde te doen.

In België, hebben we het reeds bestaand beroep voor het hof van beroep te Brussel, tegen bepaalde beslissingen van de Raad voor de mededinging. In het domein van de telecommunicatie, kan dan weer bij het hof van beroep te Brussel een beroep ingediend worden tegen de beslissingen van het BIPT. Het hof van beroep doet dan uitspraak zoals in kort geding. Op het financieel domein kan bij ditzelfde hof in beroep worden gegaan tegen bepaalde beslissingen van de CBF » (ibid., pp. 8-9).

B.3. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de in het geding zijnde bepalingen, doordat die bepalingen niet de bevoegdheid verlenen aan het Hof van Beroep te Brussel om de gevolgen van een administratieve beslissing van de CREG die het vernietigt, tijdelijk te handhaven.

Aldus wordt volgens de verwijzende rechter aan de procespartijen de mogelijkheid onthouden op een dergelijke bevoegdheid een beroep te doen, terwijl in het geval een beroep tegen die beslissingen voor de Raad van State diende te worden ingesteld, de partijen die bevoegdheid wel kunnen aanvoeren en dat rechtscollege zou kunnen aangeven welke gevolgen tijdelijk dienen te worden gehandhaafd.

B.4.1. Indien de in het geding zijnde bepalingen aldus zouden worden geïnterpreteerd dat het Hof van Beroep te Brussel niet bevoegd zou zijn om tijdelijk de gevolgen te handhaven van een beslissing van de CREG die het vernietigt, zou zulks volgens de distributienetbeheerders Inter-Energa en Iveg een schending inhouden van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 32, lid 1, en 37, lid 6, van de Derde Elektriciteitsrichtlijn, met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende de verplichting tot processuele gelijke behandeling en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.4.2. Het staat niet aan de partijen voor het Hof om de prejudiciële vraag uit te breiden tot een toetsing aan andere bepalingen dan die welke in de vraag worden vermeld.

Bijgevolg is de saisine van het Hof beperkt tot een toetsing van de in het geding zijnde bepalingen aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.5.1. De « beslissingen » die de CREG neemt en die in het in geding zijnde artikel 29bis worden opgesomd, vormen geen reglementaire administratieve handelingen. Die beslissingen omvatten individuele administratieve handelingen.

B.5.2. Een dergelijke beslissing van de CREG kan het voorwerp uitmaken van een beroep voor het Hof van Beroep te Brussel (artikel 29bis, § 1, eerste lid, van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/2016 numac 2016000390 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt sluiten) dat met volle rechtsmacht uitspraak doet (artikel 29bis, § 2).

In tegenstelling tot de gecoördineerde wetten op de Raad van State verlenen noch de in het geding zijnde bepalingen, noch enige andere wetsbepaling aan het Hof van Beroep te Brussel uitdrukkelijk de bevoegdheid om bepaalde gevolgen van de beslissing ten aanzien waarvan het vooraf zou hebben beslist het te vernietigen, voorlopig en gedurende een door dat rechtscollege vastgestelde termijn te handhaven, onverminderd de mogelijkheid voor dat Hof om met toepassing van artikel 29quater, § 1, in voorkomend geval de schorsing te bevelen van de tenuitvoerlegging van de beslissing die het voorwerp uitmaakt van het beroep.

B.6. Artikel 14 van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, bepaalt : « § 1. De afdeling [bestuursrechtspraak van de Raad van State] doet uitspraak, bij wijze van arresten, over de beroepen tot nietigverklaring wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht, ingesteld tegen de akten en reglementen : 1° van de onderscheiden administratieve overheden;2° van de wetgevende vergaderingen of van hun organen, daarbij inbegrepen de ombudsmannen ingesteld bij deze assemblees, van het Rekenhof en van het Grondwettelijk Hof, van de Raad van State en de administratieve rechtscolleges evenals van organen van de rechterlijke macht en van de Hoge Raad voor de Justitie met betrekking tot overheidsopdrachten en leden van hun personeel. Artikel 159 van de Grondwet is eveneens van toepassing op de in 2° bedoelde akten en reglementen. [...] § 3. Wanneer een administratieve overheid verplicht is te beschikken en er bij het verstrijken van een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de haar daartoe door een belanghebbende betekende aanmaning geen beslissing is getroffen, wordt het stilzwijgen van de overheid geacht een afwijzende beslissing te zijn waartegen beroep kan worden ingesteld. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de bijzondere bepalingen die een andere termijn vaststellen of aan het stilzwijgen van de administratieve overheid andere gevolgen verbinden ».

Artikel 14ter van dezelfde gecoördineerde wetten bepaalt : « Zo de afdeling bestuursrechtspraak dit nodig oordeelt, wijst zij, bij wege van algemene beschikking, die gevolgen van de vernietigde verordeningsbepalingen aan welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd of voorlopig gehandhaafd worden voor de termijn die zij vaststelt ».

Wanneer voor haar een in artikel 14 van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten bedoeld beroep wordt ingesteld, kan de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State alleen beslissen om bepaalde gevolgen van de nietig verklaarde handeling voorlopig te handhaven wanneer die laatste een reglementaire administratieve handeling is.

B.7.1. Uit hetgeen voorafgaat, blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de grondwettigheid van een verschil in behandeling tussen, enerzijds, de personen die zijn betrokken bij de vernietiging van een administratieve handeling met een reglementaire draagwijdte en, anderzijds, de personen die zijn betrokken bij de vernietiging van een administratieve handeling met een individuele draagwijdte.

B.7.2. Vooraf dient te worden opgemerkt dat deze zaak geen betrekking heeft op een schending van het recht van de Europese Unie en bijgevolg geen rekening moet worden gehouden met de beperkingen die uit dat recht kunnen voortvloeien inzake de handhaving van de gevolgen van nationale normen die dienen te worden vernietigd of buiten toepassing gelaten omdat zij in strijd zijn met dat recht (zie daaromtrent : HvJ, grote kamer, 8 september 2010, C-409/06, Winner Wetten GmbH t.

Bürgermeisterin der Stadt Bergheim, punten 53-69; grote kamer, 28 februari 2012, C-41/11, Inter-Environnement Wallonie ASBL en Terre wallonne ASBL t. Région wallonne, punten 56-63).

B.7.3. Het Hof beantwoordt de prejudiciële vragen in de daarin vermelde interpretatie dat de in het geding zijnde bepalingen het Hof van Beroep niet toestaan « gevolgen van een administratieve beslissing van de CREG die het vernietigt, tijdelijk te handhaven », zonder zich uit te spreken over de vraag of het Hof van Beroep zulk een bevoegdheid kan putten uit het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel (vergelijk met het arrest nr. 125/2011 van 7 juli 2011, B.5.4).

B.8. De regel vervat in artikel 14ter van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten maakt het mogelijk « de terugwerking van een vernietigingsarrest [van de Raad van State] eventueel in de tijd [te beperken] », terugwerking die « in de praktijk belangrijke gevolgen tot stand [kan] brengen omdat [zij] bestaande rechtstoestanden kan aantasten » (Parl. St., Senaat, 1995-1996, nr. 1-321/2, p. 7).

Het probleem van de gevolgen van de retroactiviteit is « minder acuut » in het geval van vernietiging van een administratieve handeling met individuele draagwijdte, zodat, bij het aannemen van artikel 14ter van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten, het « raadzaam » heeft geleken « de Raad van State eerst vertrouwd te maken met deze nieuwe mogelijkheid voor vernietigde verordeningsbepalingen, en - na een evaluatie - het systeem in een later stadium eventueel uit te breiden tot vernietigde individuele administratieve beslissingen » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 644/4, p. 4).

B.9. Tot nu toe heeft de Raad van State de bij artikel 14ter van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten verleende bevoegdheid zelden aangewend en is hij van oordeel dat die bevoegdheid met wijsheid en omzichtigheid moet worden gehanteerd wanneer vaststaat dat de vernietiging zonder meer van de bestreden handeling zeer zware gevolgen zou hebben op het stuk van de rechtszekerheid (RvSt, 21 november 2001, nr. 100.963, Belgische Staat; 30 oktober 2006, nr. 164.258, Somja et al.; 8 november 2006, nr. 164.522, Belgische beroepsvereniging der geneesheren specialisten in nucleaire geneeskunde et al.).

Op die manier komt de Raad van State tegemoet aan de bedoeling van de wetgever, die heeft getracht een evenwicht te vinden tussen het beginsel van de wettigheid van de reglementaire administratieve handelingen, verankerd in artikel 159 van de Grondwet, en het beginsel van de rechtszekerheid. Zoals het Hof heeft aangegeven in zijn arrest nr. 18/2012 van 9 februari 2012, heeft de wetgever immers aan een rechtscollege de zorg toevertrouwd om te bepalen of uitzonderlijke redenen verantwoorden dat de gevolgen van een onwettige reglementaire handeling worden gehandhaafd.

B.10. Het staat aan de wetgever om, met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen het belang dat elke situatie die strijdig is met het recht, wordt verholpen en de bekommernis dat bestaande toestanden en gewekte verwachtingen na verloop van tijd niet meer in het gedrang worden gebracht.

B.11. Weliswaar kan de nood om - in uitzonderlijke gevallen - te voorkomen dat de terugwerkende kracht van een vernietiging « bestaande rechtstoestanden » in het gedrang zou brengen (Parl. St., Senaat, 1995-1996, nr. 1-321/2, p. 7), zich zowel laten gevoelen ten aanzien van individuele beslissingen als ten aanzien van verordeningsbepalingen.

Niettemin heeft de wetgever, bij het tot stand brengen van het in B.10 vermelde billijke evenwicht, ermee rekening kunnen houden dat de kans op onevenredige gevolgen van een vernietiging groter is wanneer het een verordeningsbepaling betreft die per definitie een onbepaald aantal personen als rechtsadressaat heeft.

B.12. Zonder zich uit te spreken over de grondwettigheid van een andere optie, zoals die welke de wetgever heeft overwogen tijdens de parlementaire voorbereiding die in B.8 is aangehaald of zoals die kan voortvloeien uit het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, merkt het Hof op dat het verschil in behandeling tussen de twee in B.3 omschreven categorieën van personen niet zonder redelijke verantwoording is.

B.13. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 29bis en 29quater van de wet van 29 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/04/1999 pub. 11/05/1999 numac 1999011160 bron ministerie van economische zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt type wet prom. 29/04/1999 pub. 24/06/2016 numac 2016000390 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt sluiten betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 9 juli 2013.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Bossuyt

^