Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 01 augustus 2013

Uittreksel uit arrest nr. 69/2013 van 22 mei 2013 Rolnummer : 5295 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 36 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State. Het Grondwettel samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J.(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013203554
pub.
01/08/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 69/2013 van 22 mei 2013 Rolnummer : 5295 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 36 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 217.402 van 20 januari 2012 in zake de bvba « Pharmacie de la Buissière » tegen de Belgische Staat, tussenkomende partij : de nv « Universal Pharma », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 januari 2012, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 36 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, door aan de Raad van State de bevoegdheid te verlenen zijn arresten, onder bepaalde voorwaarden, vergezeld te doen gaan van een dwangsom en zodoende zich uit te spreken over subjectieve rechten, niet de artikelen 144 en 145 van de Grondwet, 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een verschil in behandeling instelt dat niet objectief en redelijk kan worden verantwoord en dat onevenredige gevolgen met zich meebrengt op het vlak van daadwerkelijke jurisdictionele bescherming tussen de rechtzoekenden die over hun subjectieve rechten uitspraak kunnen laten doen door rechtscolleges van de rechterlijke orde die een bevoegdheid van volle rechtsmacht bezitten en in beginsel aan de dubbele aanleg zijn onderworpen (artikel 1385bis van het Gerechtelijk Wetboek) en de rechtzoekenden die onderworpen zijn aan de dwangsommen uitgesproken door de Raad van State in het kader van een in eerste en laatste aanleg uitgeoefende strikte wettigheidstoetsing ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid van artikel 36 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 144 en 145 ervan alsook met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.1.2. Dat artikel 36 bepaalt : « § 1. Wanneer het herstel van de wettigheid inhoudt dat de vernietiging van een rechtshandeling als bedoeld in artikel 14 gevolgd moet worden door een nieuwe overheidsbeslissing of overheidshandeling kan, bij ingebreke blijven van de overheid, de persoon op wiens verzoek de nietigverklaring is uitgesproken, de Raad van State verzoeken aan de betrokken overheid een dwangsom op te leggen. Wanneer uit een vernietigingsarrest voor de administratieve overheid een onthoudingsplicht ten aanzien van bepaalde beslissingen volgt, kan de persoon op wiens verzoek de vernietiging is uitgesproken, de Raad van State vragen de overheid het bevel te geven, op verbeurte van een dwangsom, de beslissingen in te trekken die ze zou hebben genomen met schending van de uit het annulatiearrest volgende onthoudingsverplichting.

Het verzoek is slechts ontvankelijk wanneer verzoeker de overheid bij een ter post aangetekende brief tot het nemen van een nieuwe beslissing heeft aangemaand en ten minste drie maanden vanaf de kennisgeving van het vernietigingsarrest verlopen zijn. De dwangsom kan niet worden verbeurd alvorens het arrest waarbij zij is vastgesteld, wordt betekend. § 2. De Raad kan de dwangsom hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid of per overtreding vaststellen. In de laatste twee gevallen kan de Raad eveneens een bedrag bepalen waarboven geen dwangsom meer verbeurd wordt. § 3. De kamer die de dwangsom heeft opgelegd kan op vordering van de veroordeelde overheid de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten gedurende een door haar te bepalen termijn of de dwangsom verminderen in geval van blijvende of tijdelijke of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde overheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor zover de dwangsom verbeurd was voordat de onmogelijkheid intrad, kan de kamer haar niet opheffen of verminderen. § 4. De bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek die op het beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij een dwangsom is opgelegd. § 5. De dwangsom bedoeld in § 1 wordt ten uitvoer gelegd op vraag van de verzoeker en met tussenkomst van de Minister van Binnenlandse Zaken. Zij wordt toegewezen aan een begrotingsfonds in de zin van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen. Dit fonds wordt genoemd ' Fonds voor het beheer van de dwangsommen '.

De middelen die aan dit fonds worden toegewezen, worden gebruikt voor de modernisering van de organisatie van de administratieve rechtspraak en worden aangewend bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit ».

B.2. Zoals blijkt uit de bewoordingen van de prejudiciële vraag alsook uit de motivering van het arrest waarin zij wordt gesteld, wordt het Hof ondervraagd over het bestaan van twee verschillen in behandeling ten aanzien van de rechtzoekenden die met toepassing van artikel 36 van de gecoördineerde wetten zijn onderworpen aan een door de Raad van State uitgesproken dwangsom. Een eerste verschil in behandeling zou het gevolg zijn van het feit dat die rechtzoekenden geen gelijkwaardige jurisdictionele bescherming van hun subjectieve rechten zouden genieten als diegenen die zijn onderworpen aan een dwangsom uitgesproken door de rechtscolleges van de rechterlijke orde, die over volle rechtsmacht beschikken en in beginsel aan de dubbele aanleg zijn onderworpen. Een tweede verschil in behandeling zou het gevolg zijn van het feit dat de aan de dwangsommen van de Raad van State onderworpen rechtzoekenden zouden worden gediscrimineerd doordat de Raad van State een bevoegdheid toegewezen krijgt die in beginsel, krachtens de artikelen 144 en 145 van de Grondwet, alleen aan de rechtscolleges van de rechterlijke orde zou toekomen.

B.3. Bij brief van 14 november 2012 heeft de Belgische Staat, vertegenwoordigd door zijn minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, tegenpartij voor de verwijzende rechter, het Hof ervan in kennis gesteld dat de beslissing tot overbrenging van een apotheek, die het voorwerp uitmaakte van het beroep voor de verwijzende rechter, bij ministeriële beslissing van 20 juli 2012 is ingetrokken. In zoverre het beroep voor de verwijzende rechter zijn voorwerp zou hebben verloren, zou hetzelfde gelden voor de prejudiciële vraag die in het kader van dat beroep is gesteld.

De verzoekende partij voor de verwijzende rechter betoogt daarentegen dat de vraag nuttig zou blijven voor de oplossing van het geschil in zoverre de verwijzende rechter, bij arrest nr. 221.413 van 20 november 2012, geen uitspraak heeft gedaan over het beroep, maar de zaak sine die heeft verdaagd.

B.4. Gelet op dat nieuwe element dient de zaak naar de verwijzende rechter te worden teruggezonden, teneinde te bepalen welke weerslag die ministeriële beslissing op het aan hem voorgelegde geschil heeft, en te bepalen welk nut het heeft een vraag te stellen aan het Hof.

Om die redenen, het Hof zendt de zaak terug naar de verwijzende rechter.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 22 mei 2013.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, R. Henneuse

^