Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 juli 2012

Uittreksel uit arrest nr. 38/2012 van 8 maart 2012 Rolnummer 5148 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145/24, § 1, vijfde lid, eerste streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing voor h Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2012202100
pub.
17/07/2012
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 38/2012 van 8 maart 2012 Rolnummer 5148 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 145/24, § 1, vijfde lid, eerste streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2009, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 18 april 2011 in zake Dries Vandeputte tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 mei 2011, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 145/24, § 1, vijfde lid, eerste streepje, WIB 1992 (zoals toepasselijk voor het aanslagjaar 2009) de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet doordat het tot gevolg heeft dat de eigenaars van een gemeenschappelijke woning op wier naam een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en die in het belastbare tijdperk uitgaven hebben gedaan voor de plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie zoals bedoeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 3°, WIB 1992, waarbij - minstens een van hen belastbare inkomsten heeft, - één van hen geen of beperkte belastbare inkomsten heeft waardoor zijn/haar aandeel in het bedrag van die belastingvermindering vastgesteld in artikel 145/24, § 1, derde en vierde lid WIB 1992 (aandeel dat gelijk is aan zijn/haar aandeel in het kadastraal inkomen van de woning) hoger is dan de voor vermindering in aanmerking komende basisbelasting berekend op zijn/haar inkomen, - de andere echtgenoot voldoende belastbare inkomsten heeft zodat na aftrek van haar/zijn aandeel in het bedrag van diezelfde belastingvermindering (eveneens gelijk aan haar/zijn aandeel in het kadastraal inkomen van de woning) er nog een saldo aan om te slane belastingen overschiet, nooit het volledige bedrag van de belastingvermindering, vastgesteld in artikel 145/24, § 1, derde en vierde lid WIB 1992 in aftrek kunnen brengen, terwijl in dezelfde omstandigheden de huurders van een gemeenschappelijke woning steeds een hoger bedrag aan belastingvermindering tot zelfs het volledige bedrag van de belastingvermindering voorzien in artikel 145/24, § 1, derde en vierde lid WIB 1992 genieten doordat die belastingvermindering (overeenkomstig artikel 145/24, § 1, vijfde lid, tweede streepje WIB 1992 (zoals toepasselijk voor het aanslagjaar 2009)) evenredig omgedeeld wordt in functie van het belastbare inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van beide echtgenoten, wat immers tot gevolg heeft dat het totaal van de beide basisbedragen van de echtgenoten in aanmerking komt om het bedrag van de belastingvermindering van af te trekken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 en, in fiscale zaken, bij artikel 172 van de Grondwet, van artikel 145/24, § 1, vijfde lid, eerste streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992), zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2009.

Artikel 145/24, § 1, van het WIB 1992 heeft betrekking op de belastingvermindering voor de energiebesparende uitgaven voor woningen. Het in het geding zijnde vijfde lid ervan, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2009, bepaalt : « Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de uitgaven met betrekking tot een in het eerste lid bedoelde woning evenredig omgedeeld in functie van : - het aandeel van elk der echtgenoten in het kadastraal inkomen van die woning, voor de echtgenoten die eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker zijn; - het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten, voor echtgenoten die huurder zijn ».

B.2. De eiser voor de verwijzende rechter klaagt aan dat hij als eigenaar verschillend wordt behandeld in vergelijking met huurders die in dezelfde situatie hun uitgaven voor zonnepanelen fiscaal in mindering willen brengen.

Voor gehuwde huurders wordt de belastingvermindering overeenkomstig artikel 145/24, § 1, vijfde lid, tweede streepje, van het WIB 1992, verdeeld in verhouding tot het belastbare inkomen van elk van de echtgenoten ten opzichte van de som van hun belastbare inkomsten, wat volgens de bewoordingen van de prejudiciële vraag tot gevolg heeft dat het totaal van de basisbedragen van beide echtgenoten in aanmerking komt voor de belastingvermindering.

Voor gehuwde eigenaars moest de belastingvermindering voor het aanslagjaar 2009 worden verdeeld in verhouding tot het aandeel van elk van de echtgenoten in het kadastraal inkomen van de desbetreffende woning. In de hypothese, zoals die voorligt voor de verwijzende rechter, dat de echtgenoten elk voor de helft eigenaar zijn van de woning en dat de echtgenote beperkte belastbare inkomsten heeft, zodat haar aandeel van 1.720 euro (de helft van het toen maximaal aftrekbare bedrag van 3.440 euro) niet volledig kan worden benut (in casu 480,40 euro), blijft het aandeel van haar echtgenoot beperkt tot 1.720 euro en kan het onbenutte saldo van de echtgenote volgens de fiscale administratie niet worden overgedragen naar het aandeel van haar echtgenoot, ook al heeft die hogere belastbare inkomsten.

De verwijzende rechter vraagt zich af wat verantwoordt dat in een dergelijke hypothese de gehuwde belastingplichtigen als eigenaars van de woning waarvoor in zonnepanelen is geïnvesteerd voor het aanslagjaar 2009, niet de maximale belastingvermindering van 3.440 euro kunnen genieten, terwijl dat wel het geval zou zijn geweest indien zij geen eigenaars maar huurders van die woning waren.

B.3.1. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van een reeks maatregelen tot stimulering van de uitgaven voor rationeler energieverbruik. Met de invoering van een artikel 145/24 in het WIB 1992 bij artikel 33 van de wet van 10 augustus 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2001 pub. 20/09/2001 numac 2001003402 bron ministerie van financien Wet houdende hervorming van de personenbelasting sluiten houdende hervorming van de personenbelasting, heeft de wetgever gewild dat « de belastingplichtige die in zijn woning een of meerdere van een aantal welomschreven werken die een energiebesparend effect hebben, laat uitvoeren, het recht verkrijgt op een belastingvermindering » (Parl.

St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1270/001, pp. 25-26).

Die belastingvermindering werd aanvankelijk enkel toegekend aan belastingplichtigen die eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker waren van de woning waarvoor de energiebesparende uitgaven werden gedaan.

Hoewel in de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 augustus 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2001 pub. 20/09/2001 numac 2001003402 bron ministerie van financien Wet houdende hervorming van de personenbelasting sluiten is gesteld dat « wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, [...] de belastingvermindering evenredig [wordt] omgedeeld in functie van het belastbare inkomen van elk der echtgenoten » (ibid., p. 27) en die regeling ook aldus was voorgesteld in het voorontwerp (ibid., p. 65), is op basis van een verklaring van de gemachtigde ambtenaar ten overstaan van de afdeling wetgeving van de Raad van State (ibid., p. 82) uiteindelijk geopteerd voor een verdeling op basis van het aandeel van elk van de echtgenoten in het kadastraal inkomen van de betrokken woning.

B.3.2. Bij de wet van 31 juli 2004Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/07/2004 pub. 23/08/2004 numac 2004003336 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van artikel 14524 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het rationeel energieverbruik in woningen nog meer aan te moedigen sluiten « tot wijziging van artikel 145/24 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 teneinde het rationeel energieverbruik in woningen nog meer aan te moedigen », is de mogelijkheid tot belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven voor woningen vanaf het aanslagjaar 2006 uitgebreid tot de huurders.

Bij die gelegenheid is bepaald dat wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd voor echtgenoten die huurder zijn, de belastingvermindering evenredig wordt verdeeld op basis van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van hun belastbare inkomsten. Aldus heeft de wetgever rekening gehouden met het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State volgens hetwelk bij de uitbreiding van de belastingvermindering tot de huurder een andere verdeelsleutel nodig was dan die op basis van het kadastraal inkomen (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1196/001, pp. 4 en 7, en ibid., DOC 51-1196/002, p. 6).

B.3.3. Bij artikel 4, 3°, van de economische herstel wet van 27 maart 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/03/2009 pub. 07/04/2009 numac 2009201450 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Economische Herstelwet sluiten heeft de wetgever de verdeelsleutel opnieuw gewijzigd, in die zin dat zowel voor de eigenaars, bezitters, erfpachters, opstalhouders of vruchtgebruikers als voor de huurders geldt dat wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, de bedoelde belastingvermindering evenredig wordt verdeeld op basis van het belastbaar inkomen van elk van de echtgenoten ten opzichte van de som van hun belastbare inkomsten.

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever niet specifiek een gelijke behandeling van eigenaars en huurders voor ogen had wat de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven betreft. Hij beoogde in eerste instantie een uniform stelsel van belastingverminderingen bij gemeenschappelijke aanslagen voor zowel de energiebesparende uitgaven (artikel 145/24, § 1, van het WIB 1992), als voor de uitgaven met betrekking tot een passiefhuis ( § 2) en voor de interesten met betrekking tot bepaalde « groene leningen » ( § 3) (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1788/001, p. 8).

Krachtens artikel 6, derde lid, van de voormelde wet van 27 maart 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/03/2009 pub. 07/04/2009 numac 2009201450 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Economische Herstelwet sluiten is die wijziging van toepassing vanaf het aanslagjaar 2010.

B.4. De wetgever beschikt over een ruime beoordelingsbevoegdheid om belastingen in te voeren en om belastingverminderingen toe te staan als een stimulans om bepaalde beleidsdoelstellingen te verwezenlijken.

Het staat aan hem om de keuze te maken tussen diverse maatregelen die hij daartoe nodig acht.

Hij vermocht bijgevolg de aftrek voor energiebesparende uitgaven te beperken tot een bepaald percentage van de uitgaven en daarbij een maximaal aftrekbaar bedrag vast te stellen (voor het aanslagjaar 2009 : 3.440 euro, te weten 2.650 euro, geïndexeerd, vermeerderd met 790 euro, geïndexeerd, voor uitgaven voor de plaatsing van zonnepanelen).

Wanneer bij die keuze een verschil in behandeling blijkt, en te dezen meer bepaald wat de modaliteiten van die belastingvermindering bij een gemeenschappelijke aanslag betreft, dient het Hof evenwel na te gaan of dat verschil berust op een redelijke verantwoording.

B.5. Het kon worden verantwoord dat de wetgever de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven met betrekking tot woningen aanvankelijk voorbehield aan belastingplichtige eigenaars, bezitters, erfpachters, opstalhouders of vruchtgebruikers en dat hij bij een gemeenschappelijke aanslag het aandeel van beide partners in het kadastraal inkomen van de betrokken woning hanteerde als criterium van verdeling tussen hen beiden.

Ook kon het worden verantwoord dat hij naar aanleiding van de uitbreiding van die belastingvermindering tot huurders, bij een gemeenschappelijke aanslag een ander criterium invoerde, aangezien voor die categorie van personen het kadastraal inkomen geen pertinent criterium van verdeling tussen de echtgenoten kon zijn.

Het gelijktijdig hanteren van die twee criteria had evenwel tot gevolg dat op dit punt een verschil in behandeling ontstond tussen, enerzijds, de categorie van de eigenaars, bezitters, erfpachters, opstalhouders of vruchtgebruikers en, anderzijds, de categorie van de huurders.

Aangezien voor de eerste categorie belastingplichtigen krachtens de in het geding zijnde bepaling bij een gemeenschappelijke aanslag het aandeel in het kadastraal inkomen als criterium van verdeling tussen echtgenoten gold, was het maximaal aftrekbare bedrag de facto meer beperkt in de gevallen waar de gehuwden voor de helft mede-eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker waren en een van hen beperkte belastbare inkomsten had, doordat het saldo van de belastingvermindering dat bij een van hen niet kon worden benut, niet kon worden overgedragen naar de andere echtgenoot, terwijl dat wel het geval blijkt te zijn wanneer de echtgenoten huurders zijn, ook al zijn de omstandigheden voor het overige dezelfde.

Voor dat verschil in behandeling, zoals dat tot uiting komt in de zaak voor de verwijzende rechter met betrekking tot het aanslagjaar 2009, bestaat geen redelijke verantwoording rekening houdend met de doelstelling van de wetgever, die erin bestond voor beide categorieën van personen een zelfde stimulans voor energiebesparende uitgaven te geven.

Vanaf het aanslagjaar 2010 bestaat er overigens op dat punt geen verschil in behandeling meer tussen de twee betrokken categorieën van personen.

B.6. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 145/24, § 1, vijfde lid, eerste streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2009, schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet in zoverre de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven voor woningen bij een gemeenschappelijke aanslag voor echtgenoten evenredig wordt verdeeld in verhouding tot het aandeel van elk der echtgenoten in het kadastraal inkomen in de plaats van in verhouding tot hun respectieve aandeel in de som van hun belastbare inkomsten.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 8 maart 2012.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^