Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 maart 2012

Uittreksel uit arrest nr. 196/2011 van 22 december 2011 Rolnummer 5111 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Bergen. Het Grondwettelijk Hof, samengest wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2012200272
pub.
08/03/2012
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 196/2011 van 22 december 2011 Rolnummer 5111 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Bergen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 15 februari 2011 in zake I.H. tegen de nv « Aremas » en anderen, in aanwezigheid van Mr. Alain Wery, schuldbemiddelaar, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 februari 2011, heeft het Arbeidshof te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre het de schuldenaar niet toelaat te verzoeken om een totale kwijtschelding van de schulden, de bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet gewaarborgde beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Aan het Hof is een prejudiciële vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre het, volgens het verwijzende rechtscollege, de schuldenaar niet toelaat te verzoeken om een totale kwijtschelding van de schulden.

B.1.2. Dat artikel 1675/13bis bepaalt : « § 1. Als blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt, neemt de bemiddelaar deze vaststelling op in het in artikel 1675/11, § 1, bedoelde proces-verbaal, met een met redenen omkleed voorstel dat de toekenning van een totale kwijtschelding van de schulden en de eventuele maatregelen die er naar zijn mening mee gepaard moeten gaan, rechtvaardigt. § 2. De rechter kan in dergelijk geval de totale kwijtschelding van de schulden toestaan zonder aanzuiveringsregeling en onverminderd de toepassing van artikel 1675/13, § 1, eerste lid, eerste streepje, 3 en 4. § 3. Deze beslissing kan gepaard gaan met begeleidingsmaatregelen, waarvan de duur vijf jaar niet mag overschrijden.

Artikel 51 is niet van toepassing. § 4. De kwijtschelding van de schulden is verworven, behoudens terugkeer tot beter fortuin binnen vijf jaar die volgen op de beslissing. § 5. De beslissing kan gedurende vijf jaar herroepen worden onder de in artikel 1675/15 bedoelde voorwaarden ».

B.2.1. In hoofdorde voert de Ministerraad aan dat de vraag geen antwoord behoeft, aangezien de twee categorieën van rechtzoekenden die met elkaar moeten worden vergeleken, niet in de vraag zijn vastgesteld.

B.2.2. Uit de motieven van het arrest van de verwijzende rechter blijkt voldoende dat die laatste twee categorieën van schuldenaars vergelijkt : enerzijds de schuldenaar die, rekening houdend met de ontoereikendheid van zijn middelen, niet de minste cent kan besteden aan de terugbetaling van zijn schuldeisers en aan de rechter geen totale kwijtschelding van zijn schulden kan vragen, daar, volgens het verwijzende rechtscollege, alleen de schuldbemiddelaar daartoe bevoegd is met toepassing van de in het geding zijnde bepaling en, anderzijds, de schuldenaar die aan de terugbetaling van de schuldeisers slechts onbeduidende bedragen kan besteden en die, met toepassing van artikel 1675/13, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de rechter kan verzoeken om een gerechtelijke aanzuiveringsregeling met een vrijwel totale kwijtschelding van de schulden in kapitaal.

B.2.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad verklaart, zijn die beide categorieën van schuldenaars voldoende vergelijkbaar.

B.3. De excepties van de Ministerraad worden verworpen.

B.4. Het in het geding zijnde artikel 1675/13bis vormt afdeling 4bis van het vijfde deel, titel IV, hoofdstuk I, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 14 van de wet van 13 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/12/2005 pub. 21/12/2005 numac 2005009983 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling sluiten « houdende bepalingen betreffende de termijnen, het verzoekschrift op tegenspraak en de procedure van collectieve schuldregeling » (Belgisch Staatsblad, 21 december 2005) om de volgende motieven : « Het Arbitragehof is in zijn arrest van 30 januari 2003 (arrest 18/2003, nr. 2289) van oordeel dat ' in de interpretatie volgens dewelke artikel 1675/13, § 1 van het Gerechtelijk Wetboek de rechter verbiedt een gerechtelijke aanzuiveringsregeling op te stellen voor de schuldenaar die totaal en definitief onvermogend lijkt te zijn, deze bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt '.

Deze wijziging heeft tot doel de gewraakte bepaling in overeenstemming te brengen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De toepassing van de wet op personen die over weinig terugbetalingsmogelijkheden beschikken, heeft vanaf de inwerkingtreding van de wet voor problemen gezorgd.

Sommige rechters hebben hun verzoekschrift niet toelaatbaar verklaard.

Het Hof van Beroep van Luik heeft geoordeeld dat in dat stadium van de procedure de rechter geen controle inzake de slaagkansen diende te doen.

In sommige uitspraken wordt aldus een gerechtelijke aanzuiveringsregeling verworpen bij ontstentenis van inkomsten.

Daarentegen worden in andere uitspraken een gerechtelijke aanzuiveringsregeling opgelegd met een ' zeer uitgebreide ', quasi-volledige, gedeeltelijke kwijtschelding van schulden.

Deze situatie is te wijten aan een tegenstrijdigheid die werd aangevoeld tussen de wettekst die slechts een gedeeltelijke kwijtschelding toelaat in het kader van een gerechtelijke aanzuiveringsregeling met een looptijd van drie tot vijf jaar, en de parlementaire werkzaamheden die op verschillende ogenblikken bevestigen dat de wet van toepassing is op de meest uitzichtloze situaties voor dewelke een quasi-volledige kwijtschelding zal gegeven worden.

Er dient rekening te worden gehouden met het arrest nr. 35/2001 van het Arbitragehof van 13 maart 2001. Voor het Hof volstond het loutere feit dat men slechts een bestaansminimum geniet niet om een gerechtelijke aanzuiveringsregeling met kwijtschelding van schulden te weigeren.

Nog recenter, in zijn arrest van 30 januari 2003, zoals hierboven aangegeven, heeft het Arbitragehof zich uitgesproken voor een toepassing van de wet op personen zonder bestaansmiddelen.

Het Arbitragehof benadrukt op zeer kordate wijze dat deze toestand van onvermogendheid 'niet wegneemt dat de schuldenaar zich weer in het economisch stelsel zou kunnen integreren, voor zover hij de gehele kwijtschelding verkrijgt, waarbij de rechter hem begeleidende maatregelen kan opleggen ...'.

Ten slotte is het Arbitragehof van mening dat een totale kwijtschelding mogelijk is.

Aangezien het om een arrest over een prejudiciële vraag gaat, heeft deze beslissing niet de nietigverklaring van de gewraakte bepaling tot gevolg.

De wet dient dus verduidelijkt te worden.

In functie van de situaties van overmatige schuldenlast, de voorbereidende werkzaamheden van de wet en de arresten van het Arbitragehof wordt voorgesteld om aan de rechter de mogelijkheid te geven om een volledige kwijtschelding van schulden toe te staan, indien dit het enige sociaal toelaatbare antwoord is en dit van aard is om volledig te beantwoorden aan het principe van het respecteren van de menselijke waardigheid.

Conform het bovengenoemde arrest van het Arbitragehof kan de rechter begeleidende maatregelen opleggen, wanneer hij uitspraak doet over een totale kwijtschelding van de schulden van de eiser.

De wet dient ook te kunnen worden toegepast op de personen die over geen of weinig terugbetalingsmogelijkheden beschikken, zonder de huidige schikking van de wet om te gooien.

De minnelijke fase is noodzakelijk omdat zij aan de schuldbemiddelaar toelaat om het dossier op te maken, om te onderzoeken of de totale kwijtschelding een herstel van de financiële toestand van de verzoeker mogelijk zou kunnen maken en om, desgevallend, een minnelijke regeling met volledige of quasi-volledige kwijtschelding voor te stellen.

Indien de terugbetalingsmogelijkheden klein zijn, kan het in ieders belang zijn om snel tot een oplossing te komen.

Indien het niet mogelijk is om tot een minnelijke oplossing te komen, zal de schuldbemiddelaar verslag uitbrengen bij de rechter en een volledige kwijtschelding van de schulden en de eventuele noodzakelijke begeleidingsmaatregelen voorstellen (budgettaire begeleiding bijvoorbeeld).

Afgezien van de aanzuiveringsregeling blijven de voorwaarden van artikel 1675/13 Ger. W. behouden » (Parl. St., Kamer, DOC 51-1309/001, pp. 19 tot 21).

B.5. Krachtens artikel 1675/2 van het Gerechtelijk Wetboek is de procedure van collectieve schuldenregeling toegankelijk voor elke natuurlijke persoon die op duurzame wijze niet in staat is om zijn opeisbare of nog te vervallen schulden te betalen en die zijn onvermogen niet heeft bewerkstelligd. De doelstelling van de collectieve schuldenregeling bestaat erin « de financiële toestand van het individu te herboetseren opdat hij en zijn familie een nieuwe start in het leven zouden kunnen nemen » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1-1074/1, p. 12).

B.6. Met zijn arrest nr. 18/2003 van 30 januari 2003, waarnaar wordt verwezen in de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling, heeft het Hof besloten tot de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door artikel 1675/13, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek in de interpretatie dat dat artikel de rechter verbood een gerechtelijke aanzuiveringsregeling vast te stellen voor de schuldenaar die totaal en definitief onvermogend lijkt te zijn.

In de motieven van het arrest staat te lezen : « B.4.3. De omstandigheid dat de schuldenaar totaal en definitief onvermogend lijkt te zijn, zal de rechter ertoe kunnen aanzetten zijn vordering te verwerpen, indien hij van mening is dat er geen enkele mogelijkheid bestaat om een aanzuiveringsregeling op te stellen.

Diezelfde omstandigheid neemt echter niet weg dat de schuldenaar zich weer in het economisch stelsel zou kunnen integreren, voor zover hij de gehele kwijtschelding verkrijgt, waarbij de rechter hem begeleidende maatregelen kan opleggen die met name kunnen bestaan in een budgetbegeleiding, de tenlasteneming van die persoon door een sociale dienst, de verplichting om een medische behandeling te volgen of een budgetbegeleiding door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1073/11, p. 72). Het is kennelijk onevenredig a priori elke persoon die totaal en definitief onvermogend lijkt te zijn te verbieden een gerechtelijke aanzuiveringsregeling aan te vragen, terwijl de wet precies ertoe strekt te vermijden dat een persoon met schulden in een blijvende toestand van marginaliteit en uitsluiting terechtkomt. Aangezien die personen diegenen zijn voor wie het gevaar van marginalisering het grootst is, is het niet verantwoord ze uit te sluiten van de mogelijkheid om een gerechtelijke aanzuiveringsregeling te verkrijgen die op termijn de kwijtschelding van hun kapitaalschulden omvat. » B.7.1. Zoals blijkt uit de hiervoor aangehaalde parlementaire voorbereiding heeft de wetgever, met het aannemen van de in het geding zijnde bepaling, een einde willen maken aan een door het Hof discriminerend bevonden situatie en de bestaande moeilijkheden in de rechtspraak willen oplossen door aan de rechter de mogelijkheid te bieden een totale kwijtschelding van de schulden toe te kennen in de gevallen « waarin dit de enige sociaal toelaatbare maatregel kan zijn en de enige van die aard dat hij de verzoeker de eerbiediging kan waarborgen van de menselijke waardigheid » (Parl. St., Senaat, 2005-2006, nr. 3-1207/3, p. 5).

B.7.2. Volgens de tekst zelf van het in het geding zijnde artikel 1675/13bis kan de totale kwijtschelding van de schulden alleen worden toegekend wanneer blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke regeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt. Paragraaf 3 van de bepaling preciseert dat de rechter begeleidingsmaatregelen kan uitspreken.

B.7.3. Tijdens de parlementaire besprekingen heeft de wetgever erop aangedrongen dat een dergelijke procedure als een uitzondering diende te worden opgevat. Dat is de reden waarom de voorkeur is gegeven aan de invoeging in het Gerechtelijk Wetboek van een aan dat mechanisme gewijde nieuwe bepaling, en niet aan de weglating van het woord « gedeeltelijke » in paragraaf 1 van artikel 1675/13 van dat Wetboek zoals in een amendement werd gesuggereerd (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1309/012, p. 72).

De wetgever heeft eveneens onderstreept dat een beoordelingsbevoegdheid moest worden toegekend aan de rechter, die kan oordelen of de schuldenaar al dan niet moet worden begeleid : « In bepaalde gevallen kan iemand ingevolge onverwachte en uitzonderlijke omstandigheden (ziekte, ongeval enzovoort) immers plots verzeilen in een heel moeilijke sociale en financiële situatie, en dat wegens een feit waar de betrokkene geen schuld aan heeft. In dergelijke gevallen zouden begeleidende maatregelen geen zin hebben » (ibid.).

B.7.4. Ten aanzien van het feit dat de bemiddelaar de vaststelling van de ontoereikendheid van de middelen van de verzoeker opneemt in een proces-verbaal, heeft de wetgever het voorstel van de Hoge Raad voor de Justitie om het woord « proces-verbaal » te vervangen door « verzoekschrift » niet willen volgen (Parl. St., Kamer, DOC 51-1309/002, p. 11). Hij heeft immers erop gewezen dat « wanneer de bemiddelaar constateert dat een minnelijke aanzuiveringsregeling niet haalbaar is en hij de rechter daarvan in kennis stelt, [...] die bemiddelaar zich immers zonder meer [beperkt] tot een vaststelling.

Hij dient generlei verzoekschrift in. Zulks dient in verband te worden gebracht met het proces-verbaal van de beweringen en zwarigheden dat de notaris opmaakt wanneer bij een gerechtelijke verdeling, in der minne geen oplossing mogelijk is » (Parl. St., Kamer, DOC 51-1309/012, p. 33). B.8. Rekening houdend met het feit dat alleen het verwijzende rechtscollege een totale kwijtschelding van de schulden kan uitspreken, wanneer blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke regeling mogelijk is, waarbij een dergelijke maatregel gepaard kan gaan met begeleidingsmaatregelen, is het niet redelijk verantwoord de schuldenaar te beletten daarom te verzoeken, terwijl hij dat wel zou mogen doen in het kader van een gedeeltelijke kwijtschelding van de schulden.

Zoals de verwijzende rechter vaststelt, kan, op verzoek van de schuldenaar, een vrijwel totale kwijtschelding van de schulden in kapitaal worden toegekend met toepassing van artikel 1675/13 van het Gerechtelijk Wetboek. Aangezien beide categorieën zich in vergelijkbare situaties bevinden, is het geenszins verantwoord dat zij op verschillende wijze worden behandeld.

Bovendien zijn de rechten van de schuldeisers voldoende gewaarborgd door de voorwaarden die zijn gekoppeld aan de procedure bedoeld in de in het geding zijnde bepaling en zijn die voorwaarden niet van dien aard dat zij de eventuele financiële onverantwoordelijkheid van de schuldenaar aanmoedigen. Een dergelijke vaststelling zou niet kunnen worden gewijzigd door het gegeven dat de schuldenaar zelf kan verzoeken om het voordeel van die procedure te genieten.

B.9. In de interpretatie van het verwijzende rechtscollege, volgens welke artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek de schuldenaar niet toelaat een totale kwijtschelding van de schulden te vragen, dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

B.10. Het Hof merkt op dat het voormelde artikel 1675/13bis anders kan worden geïnterpreteerd.

De woorden « in dergelijk geval » in paragraaf 2 ervan kunnen immers in die zin worden geïnterpreteerd dat zij verwijzen naar de hypothese die wordt omschreven in paragraaf 1, volgens welke zou blijken dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt. Hieruit zou voortvloeien dat de schuldenaar de rechter om een totale kwijtschelding van de schulden kan verzoeken.

B.11. In die interpretatie, die niet wordt tegengesproken door de tekst van de in het geding zijnde bepaling, noch door de parlementaire voorbereiding die tot de aanneming ervan heeft geleid, is artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 1675/13bis van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het de schuldenaar niet toelaat een totale kwijtschelding van de schulden te vragen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat zij de schuldenaar toelaat een totale kwijtschelding van de schulden te vragen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 22 december 2011.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, R. Henneuse.

^