Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 november 2010

Uittreksel uit arrest nr. 116/2010 van 21 oktober 2010 Rolnummer 4842 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, minstens van artikel 3 ervan, ingesteld door Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010205619
pub.
18/11/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 116/2010 van 21 oktober 2010 Rolnummer 4842 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, minstens van artikel 3 ervan, ingesteld door Patrick Speeckaert en Sven Boullart.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 januari 2010 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 januari 2010, hebben Patrick Speeckaert, die keuze van woonplaats heeft gedaan te 9910 Knesselare, Brugstraat 22, en Sven Boullart, wonende te 9910 Knesselare, Brugstraat 22, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 juli 2009), minstens van artikel 3 ervan. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, « minstens van artikel 3 ervan ». Uit de uiteenzetting van de middelen van het verzoekschrift blijkt dat het beroep beperkt is tot artikel 3 van dat decreet.

B.2.1. Het bestreden artikel 3 van het voormelde decreet bepaalt : « De in de diepe ondergrond van nature aanwezige koolwaterstoffen zijn eigendom van het Vlaamse Gewest.

De eigendom van koolwaterstoffen die met gebruikmaking van een winningsvergunning worden gewonnen, gaat door het winnen ervan over op de vergunninghouder, op voorwaarde dat een vergoeding wordt betaald aan het Vlaamse Gewest overeenkomstig hoofdstuk II, afdeling II. De eigendom van koolwaterstoffen die met gebruikmaking van een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen als monsters of formatiebeproevingen aan de ondergrond worden onttrokken, gaat over op de vergunninghouder zonder dat er een vergoeding aan het Vlaamse Gewest betaald moet worden ».

B.2.2. Overeenkomstig artikel 2 van het bestreden decreet wordt verstaan onder : « 1° diepe ondergrond : ondergrond vanaf een diepte van ten minste 100 meter onder het aardoppervlak; 2° koolwaterstof : elke in de diepe ondergrond aanwezige substantie van organische oorsprong, in een daar via natuurlijke weg ontstane concentratie van hoofdzakelijk koolstof- en waterstofverbindingen of koolstof, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, zoals onder meer bruinkool, steenkool, aardolie en aardgas, of mijngas, zijnde eender welk gas dat onttrokken kan worden uit een mijn ». B.3. De artikelsgewijze toelichting bij het bestreden artikel 3 vermeldt : « Ingevolge deze bepaling zijn alle koolwaterstoffen die van nature in de diepe ondergrond aanwezig zijn (dit is volgens het decreet dus vanaf een diepte van 100 meter onder het aardoppervlak), in beginsel eigendom van het Vlaamse Gewest. Vanzelfsprekend vallen koolwaterstoffen die het voorwerp uitmaken van een vergunning in het kader van de wet van 18 juli 1975 betreffende het opsporen en exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas, hier niet onder, omdat deze zich niet van nature in de diepe ondergrond bevinden.

Deze bepaling vormt eigenlijk een toepassing van de ruimte die artikel 552 van het Burgerlijk Wetboek laat voor beperkingen aan het eigendomsrecht van de bovengrondeigenaar. Ingevolge het beginsel van natrekking bevat de eigendom van de grond in principe de eigendom in zich van al hetgeen zich op en onder de grond bevindt. Zo mag een eigenaar, in beginsel, onder zijn grond naar goeddunken bouwen en graven en uit die gravingen alle voortbrengsels halen die zij kunnen opleveren, echter behoudens de beperkingen die onder meer voortvloeien uit de wetten en verordeningen betreffende de mijnen.

In het ontwerp van decreet wordt het eigendomsrecht van de bovengrondeigenaar in die zin beperkt, dat alle koolwaterstoffen die zich van nature op een diepte van ten minste 100 meter onder het aardoppervlak bevinden, eigendom zijn van het Vlaamse Gewest. De minimumdiepte van 100 meter onder het aardoppervlak is een uiting van het zoeken naar een adequaat evenwicht tussen enerzijds het vermijden van overdreven hinder voor de rechthebbenden ten aanzien van de bovengrond en het inperken van het eigendomsrecht, en anderzijds het vanuit geologisch standpunt vooropstellen van een realistische diepte waarop koolwaterstoffen opgespoord en gewonnen kunnen worden. In elk geval wordt de bovengrondeigenaar niet beperkt in wat redelijkerwijs als een normaal gebruik van zijn eigendom kan beschouwd worden.

De eigendom van koolwaterstoffen die in het kader van het decreet met gebruikmaking van een winningsvergunning of, als het louter monsters of formatiebeproevingen betreft, met gebruikmaking van een opsporingsvergunning inzake koolwaterstoffen aan de ondergrond worden onttrokken, gaat door het onttrekken aan de ondergrond ervan over op de vergunninghouder. De houder van een winningsvergunning moet hiervoor wel een vergoeding betalen aan het Vlaamse Gewest » (Parl.

St., Vlaams Parlement, 2008-2009, nr. 2164/1, pp. 14-15).

B.4. De verzoekende partijen voeren twee middelen aan. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van artikel 16 van de Grondwet en van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels, inzonderheid van artikel 79, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.

Ten aanzien van het belang B.5.1. Ter staving van hun belang voeren de verzoekende partijen aan dat zij eigenaar en onderling mede-eigenaar zijn van ongeveer twee hectaren hoofdzakelijk onbebouwde en aaneengesloten onroerende goederen, gelegen te Knesselare-Ursel. Die eigendommen bevinden zich « pal op de Cuesta van Maldegem (ook wel de cuesta van Zomergem-Oedelem genoemd) ». Op grond van artikel 552 van het Burgerlijk Wetboek zouden zij de volle eigendom van de voormelde onroerende goederen hebben, ook wat de ondergrond betreft.

B.5.2. De Vlaamse Regering betwist het belang van de verzoekende partijen om in rechte te treden, vermits, gelet op de ligging van de onroerende goederen van de verzoekende partijen, het volstrekt onmogelijk zou zijn dat het bestreden decreet op hen of op hun onroerende goederen zou worden toegepast. De cuesta van Zomergem-Oedelem zou immers een zogenaamde « kleicuesta » zijn.

Volgens de Vlaamse Regering zou het vaststaan dat zich daar geen koolwaterstoffen in de (diepe) ondergrond bevinden. Evenmin zouden in de betreffende regio vaste koolwaterstoffen (steenkool of bruinkool) op een diepte van meer dan 100 meter voorkomen, zijnde de bovengrens van de werkingssfeer ratione loci van het bestreden decreet. Bijgevolg zou het bestreden decreet de situatie van de verzoekende partijen niet rechtstreeks en ongunstig kunnen raken, zodat het beroep bij gebrek aan belang niet ontvankelijk zou zijn.

B.5.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.5.4. De hoedanigheid van eigenaar van bepaalde percelen die door de verzoekende partijen wordt aangevoerd, kan niet volstaan om het rechtens vereiste belang op te leveren om de vernietiging van het bestreden artikel 3 te vorderen.

Zonder uitspraak te moeten doen over de vraag of de verzoekende partijen krachtens artikel 552 van het Burgerlijk Wetboek als eigenaars zouden kunnen worden beschouwd van eventueel in de diepe ondergrond - dit is de « ondergrond vanaf een diepte van ten minste 100 meter onder het aardoppervlak » - van nature aanwezige koolwaterstoffen, stelt het Hof vast dat de argumentatie van de Vlaamse Regering volgens welke het bestreden decreet geen toepassing kan vinden op het grondgebied van de gemeente Knesselare-Ursel en dus evenmin op de onroerende goederen van de verzoekende partijen, steunt op onder meer gegevens van de « Databank Ondergrond Vlaanderen », die overigens door de verzoekende partijen niet worden ontkracht.

De elementen die door de verzoekende partijen zijn aangevoerd, tonen niet aan dat zij beschikken over een voldoende belang bij de vernietiging van de bestreden bepaling.

B.5.5. Het beroep is niet ontvankelijk.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2010.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^