gepubliceerd op 20 augustus 2010
Uittreksel uit arrest nr. 73/2010 van 23 juni 2010 Rolnummer 4782 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 433terdecies, tweede lid, van het Strafwetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Charleroi. Het Grondwettelij samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, J.-P. Moerma(...)
Uittreksel uit arrest nr. 73/2010 van 23 juni 2010 Rolnummer 4782 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 433terdecies, tweede lid, van het Strafwetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Charleroi.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 5 oktober 2009 in zake de arbeidsauditeur en de burgerlijke partijen, het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding en B.F., tegen T.H. S. en E.G., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 oktober 2009, heeft de Correctionele Rechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 433terdecies, tweede lid, [van het Strafwetboek,] in zoverre het de verbeurdverklaring van het onroerend of roerend goed, zelfs indien het toebehoort aan een derde te goeder trouw, verplicht maakt, zonder de magistraat die zitting neemt ten gronde in staat te stellen de teruggave van dat roerend of onroerend goed te gelasten : 1) de voorschriften van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? 2) het voorschrift van artikel 12 van de Grondwet ? 3) het voorschrift van artikel 17 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De artikelen 16 tot 21 van de wet van 10 augustus 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2005 pub. 02/09/2005 numac 2005009652 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers sluiten voegen in boek II, titel VIII, van het Strafwetboek een hoofdstuk IIIquater in, met als opschrift : « Misbruik van andermans bijzonder kwetsbare positie door de verkoop, verhuur of terbeschikkingstelling van goederen met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren ».
B.2.1. Aan het Hof wordt te dezen een vraag gesteld in verband met artikel 433terdecies van het Strafwetboek, ingevoegd bij artikel 19 van de voormelde wet.
Die bepaling - waarvan enkel het tweede lid in het geding is - stelt : « In de gevallen bedoeld in de artikelen 433undecies en 433duodecies worden de schuldigen bovendien veroordeeld tot de ontzetting van de rechten bedoeld in artikel 31, eerste lid.
De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, wordt toegepast op de schuldigen aan het misdrijf bedoeld in artikel 433decies, zelfs ingeval de zaken waarop zij betrekking heeft niet het eigendom van de veroordeelde zijn, zonder dat deze verbeurdverklaring evenwel afbreuk kan doen aan de rechten van de derden op de goederen die verbeurd zouden kunnen worden verklaard. Zij moet in dezelfde omstandigheden ook worden toegepast op het roerend goed, het deel ervan, het onroerend goed, de kamer of enige andere ruimte bedoeld in dat artikel.
Ze kan ook worden toegepast op de tegenwaarde van deze roerende of onroerende goederen die werden vervreemd tussen het tijdstip waarop het misdrijf werd gepleegd en de definitieve rechterlijke beslissing ».
B.2.2. De artikelen 42 en 433decies, waarnaar artikel 433terdecies, tweede lid, van hetzelfde Wetboek verwijst, bepalen : «
Art. 42.Bijzondere verbeurdverklaring wordt toegepast : 1° Op de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn;2° Op de zaken die uit het misdrijf voortkomen;3° Op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen ». «
Art. 433decies.Met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot vijfentwintigduizend euro wordt gestraft hij die rechtstreeks of via een tussenpersoon misbruik maakt van de bijzonder kwetsbare positie van een persoon ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand of zijn precaire sociale toestand door, met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren, een roerend goed, een deel ervan, een onroerend goed, een kamer of een andere in artikel 479 bedoelde ruimte, te verkopen, te verhuren of ter beschikking te stellen in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid, zodanig dat de betrokken persoon in feite geen andere echte en aanvaardbare keuze heeft dan zich te laten misbruiken. De boete wordt zo veel keer toegepast als er slachtoffers zijn ».
B.2.3. Ten slotte heeft de voormelde wet van 10 augustus 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2005 pub. 02/09/2005 numac 2005009652 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers sluiten artikel 5ter van het Wetboek van strafvordering gewijzigd, dat voortaan bepaalt : « Elke belanghebbende derde die volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen krachtens zijn rechtmatig bezit rechten kan doen gelden op de vermogensvoordelen bedoeld in de artikelen 42, 3°, 43bis en 43quater, van het Strafwetboek of die rechten kan doen gelden op de zaken bedoeld in artikel 42, 1, of op de zaken bedoeld in artikel 505 van het Strafwetboek, wordt op de hoogte gebracht van de rechtsdag voor het gerecht dat zal vonnissen over de grond van de zaak ».
B.3. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of artikel 433terdecies, tweede lid, van het Strafwetboek, de artikelen 10, 11, 12 en 17 van de Grondwet schendt « in zoverre het de verbeurdverklaring van het onroerend of roerend goed, zelfs indien het toebehoort aan een derde te goeder trouw, verplicht maakt, zonder de magistraat die zitting neemt ten gronde in staat te stellen de teruggave van dat roerend of onroerend goed te gelasten ».
B.4.1. De Ministerraad en het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (hierna : het Centrum), zijn van mening dat de interpretatie van artikel 433terdecies, tweede lid, van het Strafwetboek, die door de verwijzende rechter aan het Hof wordt voorgelegd, verkeerd is.
B.4.2. Het staat in de regel aan de verwijzende rechter om de bepalingen die hij toepast te interpreteren, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling.
B.5. In het ontwerp dat in de Kamer werd ingediend, luidde artikel 433terdecies, tweede lid, van het Strafwetboek als volgt : « De bijzondere verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 42, 1°, van het Strafwetboek kan worden toegepast op de schuldigen aan het misdrijf bedoeld in [...] artikel 433decies, zelfs ingeval de zaken waarop zij betrekking heeft, niet het eigendom van de veroordeelde zijn. Zij kan in dezelfde omstandigheden ook worden toegepast op het onroerend goed, de kamers of enige andere ruimte bedoeld in dit artikel » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1560/001, p. 52).
De memorie van toelichting preciseert : « Artikel 433terdecies neemt het huidige artikel 77bis, § § 4 en 5, van de wet van 1980 over in verband met de ontzetting van de rechten bedoeld in artikel 31 van het Strafwetboek en met de bijzondere verbeurdverklaring » (ibid., p. 27).
B.6.1. In verband met het toen in ontwerp zijnde artikel 433terdecies, tweede lid, werden verscheidene amendementen ingediend die ertoe strekten rekening te houden met de situatie van de eigenaar te goeder trouw.
B.6.2. Zulks is het geval voor de amendementen nrs. 19 en 20 (Parl.
St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1560/005, pp. 1-2), die door de auteurs ervan werden verantwoord door met name te stellen : « Het lijkt ons absurd dat een huurder die een huurhuis zonder goedkeuring van de eigenaar en buiten diens weten onderverhuurt met abnormaal profijt, tot gevolg zou kunnen hebben dat de eigenaar te goeder trouw zijn eigendom verbeurd verklaard ziet » (ibid., p. 2).
Ofschoon die amendementen door hun auteurs werden ingetrokken (Parl.
St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1559/004, p. 43) - blijkbaar gelet op de inaanmerkingneming van een ander amendement, dat hierna wordt vermeld en een gelijkwaardig gevolg heeft -, werden ze niettemin door de toenmalige minister van Justitie becommentarieerd als volgt : « Inzonderheid de amendementen nrs. 19 en 20 stellen dat het concept ' bijzondere verbeurdverklaring ' niet automatisch van toepassing is. Zo moet het in amendement nr. 19 om een criminele organisatie en in amendement nr. 20 om een criminele organisatie, bendevorming of om gewoontedelicten gaan.
Zulks perkt de mogelijke bevoegdheidssfeer van de verbeurdverklaring uiteraard in, en dit zowel ten opzichte van de huidige situatie (waarbij niet in soortgelijke beperkingen is voorzien) als ten opzichte van de efficiëntie van de wet. De praktijk leert immers dat de verbeurdverklaring vaak het beste middel is om een einde te maken aan een delictuele toestand.
Men moet er evenwel op toezien [...] in deze averechtse effecten te voorkomen, en dus het recht van derden te beschermen » (ibid., pp. 40-41).
B.6.3. Zoals hiervoor is gezegd, werd een ander amendement met nr. 24 (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1560/005, pp. 4-5) daarentegen goedgekeurd, en zulks met eenparigheid van de leden van de Commissie voor de Justitie (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1559/004, p. 44).
In dat amendement werd met name voorgesteld de eerste zin van het tweede lid van artikel 433terdecies aan te vullen met de vermelding van het feit dat de bijzondere verbeurdverklaring plaatsvindt « zonder dat deze verbeurdverklaring evenwel afbreuk kan doen aan de rechten van de derden op de goederen die verbeurd zouden kunnen worden verklaard ». Dat amendement werd verantwoord in de volgende bewoordingen : « Dit amendement beoogt allereerst de terminologie eenvormig te maken op grond van artikel 433nonies van het Strafwetboek inzake mensensmokkel. Vervolgens strekt het ertoe de tekst te verduidelijken wat de verplichte aard van de bijzondere verbeurdverklaring betreft, los van het gegeven of de veroordeelde persoon al dan niet eigenaar is, en anderzijds wat de rechten betreft van de derden naar analogie van artikel 505, derde lid. Het strekt er ten slotte toe eenvormigheid te brengen in de terminologie op grond van het amendement van de regering op artikel 433decies » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1560/005, p. 5).
B.7.1. Het door de Kamer goedgekeurde wetsontwerp werd geëvoceerd door de Senaat. Het verslag namens de Commissie voor de Justitie van de Senaat vermeldt in de volgende bewoordingen de inleidende uiteenzetting van de minister van Justitie in verband met artikel 433terdecies van het Strafwetboek : « Vervolgens zijn de rechten van derden nader omschreven in geval van bijzondere verbeurdverklaring bedoeld in artikel 42, 1°, van het Strafwetboek (zaken die het onderwerp van het misdrijf uitmaken of gediend hebben voor het plegen ervan), naar analogie van artikel 505 van hetzelfde Wetboek (inzake het witwassen van geld).
Aldus moet de eigenaar van het goed (bijvoorbeeld van het voertuig dat heeft gediend voor het vervoer van slachtoffers van mensensmokkel) op de hoogte worden gebracht van de rechtsdag voor de feitenrechter opdat hij de mogelijkheid zou hebben zijn argumenten voor te leggen om de verbeurdverklaring te voorkomen » (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-1138/4, p. 4).
B.7.2. De minister alludeerde aldus op de wijziging van artikel 5ter van het Wetboek van strafvordering, naar aanleiding van de aanneming van een amendement (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1560/005, pp. 3-4).
Volgens het verslag is dat amendement nr. 22 het « logisch gevolg van amendement nr. 24 dat betrekking heeft op de bescherming van derden, bedoeld in artikel 6 »; het « strekt ertoe de waarborg voor derden dat ze op de hoogte zullen worden gebracht van de rechtsdag voor het gerecht dat zal vonnissen over de grond van de zaak, bedoeld in artikel 5ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van strafvordering, uit te breiden tot de toepassing van artikel 42, 1°, van het Strafwetboek in geval van de misdrijven van huisjesmelkerij, mensensmokkel of mensenhandel » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1559/004, p. 44).
B.8. Ten slotte werd in verband met artikel 433terdecies van het Strafwetboek een parlementaire vraag gesteld waarin met name werd opgemerkt : « De wet van 10 augustus 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2005 pub. 02/09/2005 numac 2005009652 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers sluiten voorziet in de verbeurdverklaring van het pand ten aanzien van de huisjesmelker, zelfs indien het pand geen eigendom is van de veroordeelde. Tijdens de parlementaire werkzaamheden werd bepaald dat die straf automatisch zou worden toegepast bij een veroordeling voor dergelijke feiten. De wet voegt er evenwel aan toe dat de verbeurdverklaring plaatsvindt zonder dat deze de rechten van derden op de goederen die het voorwerp van de verbeurdverklaring kunnen uitmaken, schaadt.
De wet vertoont dus een gebrek aan logica, of doet op zijn minst problemen rijzen wat de toepassing betreft. Het is immers tegenstrijdig dat een eigenaar zijn pand verbeurdverklaard ziet terwijl hij geenszins van de praktijken van zijn huurder op de hoogte was en hij zelf door de rechtbank werd vrijgesproken. Dergelijke situatie kan zich evengoed voordoen indien de eigenaar zijn huurder uitdrukkelijk heeft verboden het pand onder te verhuren en indien de huurder dat verbod aan zijn laars lapt. In veel gevallen dreigt de eigenaar bovendien nooit een schadevergoeding te ontvangen, wanneer de veroordeelde voortvluchtig is of onvermogend. Deze toestand betekent een inbreuk op het eigendomsrecht en zal eigenaars er niet meteen toe aanzetten hun woningen te verhuren » (Vr. en Antw., Kamer, 2005-2006, 24 juli 2006, QRVA 51 130, p. 25631).
De minister heeft geantwoord : « 1. [...] Artikel 433decies van het Strafwetboek heeft betrekking op ' al wie ' de erin omschreven feiten pleegt, zonder onderscheid te maken tussen de eigenaar, de huurder of enig ander persoon die het genot heeft van een onroerend goed.
Tijdens de besprekingen over de wet van 10 augustus 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/08/2005 pub. 02/09/2005 numac 2005009652 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers sluiten tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, werd langdurig gediscussieerd over de verbeurdverklaring van een onroerend goed en de rechten van derden.
Het geval van de eigenaar te goeder trouw werd, door de Kamer van Volksvertegenwoordigers, verschillende malen ter sprake gebracht.
Om de situatie van deze eigenaars te verduidelijken, werd een amendement ingediend op artikel 433terdecies om hun rechten te bepalen, inzonderheid om rekening te houden met de rechtspraak van het Hof van Cassatie die de rechten van derden te goeder trouw bevestigt.
De bedoeling van de wetgever was duidelijk : artikel 433terdecies voorziet in de verplichting tot verbeurdverklaring, zelfs ingeval de zaken waarop zij betrekking heeft geen eigendom zijn van de dader van het misdrijf, maar krachtens dit artikel is het evenwel verplicht tevens rekening te houden met de rechten van derden die te goeder trouw zijn. Dit artikel mag niet worden begrepen als het opleggen van de verbeurdverklaring van een zaak die eigendom is van een derde wanneer deze zijn goede trouw heeft aangetoond en, a fortiori wanneer deze door de rechtbank is vrijgesproken. 2. Gelet op wat voorafgaat, lijkt een wijziging van de wetgeving mij niet nodig te zijn, maar ik zal de aandacht van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring op dit punt vestigen » (Vr.en Antw., Kamer, 2006-2007, 13 november 2006, QRVA 51 142, pp. 27751-27752).
B.9. Uit wat voorafgaat volgt dat, in zoverre de prejudiciële vraag uit artikel 433terdecies, tweede lid, afleidt dat « het de verbeurdverklaring van het onroerend of roerend goed, zelfs indien het toebehoort aan een derde te goeder trouw, verplicht maakt, zonder de magistraat die zitting neemt ten gronde in staat te stellen de teruggave van dat roerend of onroerend goed te gelasten », zij zich baseert op een verkeerde lezing van die bepaling.
B.10. De prejudiciële vraag dient bijgevolg ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 433terdecies, tweede lid, van het Strafwetboek schendt de artikelen 10, 11, 12 en 17 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 23 juni 2010.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.