gepubliceerd op 17 augustus 2010
Uittreksel uit arrest nr. 67/2010 van 2 juni 2010 Rolnummer 4699 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 18bis van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, gesteld door het Arbeidsh Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 67/2010 van 2 juni 2010 Rolnummer 4699 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 18bis van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, gesteld door het Arbeidshof te Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 5 mei 2009 in zake Giuseppina Liotta tegen de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en de uitbetalingsinstelling van het Algemeen Christelijk Vakverbond, dienst werkloosheid, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 mei 2009, heeft het Arbeidshof te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Voert artikel 18bis van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het ' handvest ' van de sociaal verzekerde, in die zin geïnterpreteerd dat de beslissing die ten aanzien van een werkloze wordt genomen aansluitend op een weigering van uitgaven uitgaande van de RVA, geen beslissing tot herziening is in de zin van artikel 17 van dezelfde wet en dus dat de beslissing terugwerkende kracht kan hebben, met een terugvordering van het onverschuldigde bedrag tot gevolg, zelfs indien de oorspronkelijke beslissing tot toekenning voortvloeit uit een vergissing van de meewerkende instelling van sociale zekerheid, geen met de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet strijdige discriminatie in onder de sociaal verzekerden naar gelang van het type prestatie waarop zij aanspraak maken, terwijl in alle sectoren, behalve inzake werkloosheid en de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, de beslissing tot herziening ten aanzien van de sociaal verzekerden geen terugwerkende kracht kan hebben wanneer het recht op de prestatie kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht, waardoor de sociaal verzekerden ontsnappen aan de terugvordering van het onverschuldigde bedrag wanneer de vergissing uitgaat van de instelling van sociale zekerheid ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 17 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, gewijzigd bij artikel 19 van de wet van 25 juni 1997 « tot wijziging van de wet van 11 april 1995 tot invoering van een handvest van de sociaal verzekerde », bepaalt : « Wanneer vastgesteld wordt dat de beslissing aangetast is door een juridische of materiële vergissing, neemt de instelling van sociale zekerheid op eigen initiatief een nieuwe beslissing die uitwerking heeft op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan, onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring.
Onverminderd de toepassing van artikel 18, heeft de nieuwe beslissing, indien de vergissing aan de instelling van sociale zekerheid te wijten is, uitwerking op de eerste dag van de maand na de kennisgeving ervan, als het recht op de prestatie kleiner is dan het aanvankelijk toegekende recht.
Het vorige lid is niet van toepassing indien de sociaal verzekerde weet of moest weten, in de zin van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, dat hij geen recht heeft of meer heeft op het gehele bedrag van een prestatie ».
Artikel 18 van de wet van 11 april 1995, vervangen bij artikel 20 van de wet van 25 juni 1997, bepaalt : « Onverminderd de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake verjaring, kan de instelling van sociale zekerheid haar beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn voor het instellen van een voorziening bij het bevoegde rechtscollege of, indien de voorziening reeds is ingesteld, tot aan de sluiting van de debatten, wanneer : 1° op de datum waarop de prestatie is ingegaan, het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;2° een nieuw feit of nieuw bewijsmateriaal dat een terugslag heeft op de rechten van de verzoeker, tijdens het geding wordt ingeroepen;3° vastgesteld wordt dat de administratieve beslissing aangetast is door een onregelmatigheid of een materiële vergissing ». Artikel 18bis van de wet van 11 april 1995, ingevoegd bij artikel 21 van de wet van 25 juni 1997, bepaalt : « De Koning bepaalt voor welke regelingen van sociale zekerheid of gedeelten daarvan, een beslissing over dezelfde rechten genomen ingevolge een onderzoek op de wettelijkheid van de uitbetaalde prestaties, niet als een nieuwe beslissing wordt beschouwd voor de toepassing van de artikelen 17 en 18 ».
B.2. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 18bis van de wet van 11 april 1995 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die wetsbepaling een verschil in behandeling zou teweegbrengen tussen, enerzijds, de sociaal verzekerden die recht hebben op sociale prestaties met toepassing van de werkloosheidsreglementering en, anderzijds, alle andere sociaal verzekerden, met uitzondering van diegenen die recht hebben op sociale prestaties met toepassing van de regeling van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.
B.3. De in het geding zijnde bepaling voert op zich geen enkel verschil in tussen die categorieën van sociaal verzekerden.
Zij staat de Koning immers toe zowel de situatie van de personen die vallen onder de eerstgenoemde categorie als die van de personen die vallen onder de laatstgenoemde categorie te regelen.
B.4. Indien zou blijken dat, op basis van de machtiging vervat in de in het geding zijnde bepaling, de Koning een verschil in behandeling heeft ingevoerd tussen de twee voormelde categorieën van sociaal verzekerden, zou het overigens de verwijzende rechter toekomen om in voorkomend geval, met toepassing van artikel 159 van de Grondwet, na te gaan of voor dat verschil in behandeling een redelijke verantwoording bestaat en of het derhalve bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 18bis van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 2 juni 2010.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.