gepubliceerd op 30 december 2009
Uittreksel uit arrest nr. 187/2009 van 26 november 2009 Rolnummer 4578 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 48 van het Wetboek der successierechten, zoals van toepassing voor het Waalse Gewest, gesteld door de Rechtbank van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 187/2009 van 26 november 2009 Rolnummer 4578 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 48 van het Wetboek der successierechten, zoals van toepassing voor het Waalse Gewest, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 6 november 2008 in zake Denise Thibaut tegen de Belgische Staat en het Waalse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 december 2008, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 48 van het Wetboek der successierechten, zoals van toepassing in het Waalse Gewest, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling erin voorziet dat de niet-gehuwde paren hetzelfde tarief kunnen genieten als de gehuwde paren op de tweevoudige voorwaarde dat zij een verklaring van wettelijke samenwoning in de zin van de artikelen 1475 en volgende van het Burgerlijk Wetboek hebben afgelegd en dat zij die verklaring minstens een jaar vóór het overlijden van een van beide partners hebben afgelegd, zonder dat die bepaling overigens voorziet in de mogelijkheid om, via andere middelen dan de afgifte van een bewijs van wettelijke samenwoning, het bewijs te leveren van het bestaan van een duurzaam en stabiel paar dat reeds meer dan een jaar bestaat, en aldus de niet-gehuwde paren die niet ten minste een jaar vóór het overlijden de verklaring van samenwoning hebben afgelegd, uitsluit van het genot van het tussen gehuwde personen toepasbare tarief, en zulks ondanks het feit dat de personen uit wie die paren zijn samengesteld reeds vele jaren een stabiel en duurzaam paar hebben gevormd ? »;2. « Schendt artikel 48 van het Wetboek der successierechten, zoals van toepassing in het Waalse Gewest, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling vereist dat de paren die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd het verlaagde tarief slechts kunnen genieten vanaf één jaar na de verklaring van samenwoning en zulks onafhankelijk van de duurtijd van hun leven als paar vóór de verklaring van wettelijke samenwoning, terwijl diezelfde voorwaarde niet kan worden opgelegd aan de paren die huwen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Uit de formulering van de gestelde vragen blijkt dat het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling tussen gehuwde paren en paren die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd, doordat die laatsten het voorkeurtarief van de in het geding zijnde bepaling alleen kunnen genieten indien de verklaring van wettelijke samenwoning ontvangen werd meer dan een jaar vóór het openvallen van de nalatenschap, terwijl zulk een voorwaarde niet wordt opgelegd aan de gehuwde paren.
B.2. Artikel 48, derde lid, van het Wetboek der successierechten, zoals het van toepassing was in het Waalse Gewest op het ogenblik van de aan de verwijzende rechter voorgelegde feiten, bepaalde : « Voor de toepassing van hoofdstukken VI en VII wordt onder wettelijke samenwonende verstaan de persoon die op de dag van het openvallen van de nalatenschap met de erflater samenwoonde en die met hem een verklaring van wettelijke samenleving afgelegd had overeenkomstig de bepalingen van boek III, titel Vbis van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van twee personen die broers en/of zusters, oom en neef of nicht, en tante, neef of nicht zijn, voor zover de verklaring van wettelijke samenleving ontvangen werd meer dan een jaar voor het openvallen van de nalatenschap ».
B.3.1. De Waalse Regering voert aan dat de twee categorieën van personen die door de prejudiciële vragen worden beoogd, niet voldoende vergelijkbaar zouden zijn. Het onderscheid tussen die twee categorieën zou immers duidelijk blijken uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 28 maart 2007 « tot wijziging, wat de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van het Burgerlijk Wetboek en van de wet van 29 augustus 1988 op de erfregeling inzake landbouwbedrijven met het oog op het bevorderen van de continuïteit ».
De Waalse Regering voert eveneens aan dat de meest recente wetgevingen inzake wettelijke samenwoning niet zouden streven naar een volledige harmonisatie van de juridische stelsels die gelden voor echtgenoten en wettelijk samenwonenden, om reden dat die twee categorieën van personen niet kunnen worden vergeleken doordat de gevolgen van het huwelijk talrijk en complex zijn, alsook onlosmakelijk met elkaar verbonden.
B.3.2. In de parlementaire voorbereiding van het decreet van het Waalse Gewest van 14 november 2001 betreffende de successierechten tussen wettelijk samenwonenden, dat ten grondslag ligt aan de in het geding zijnde bepaling, wordt gepreciseerd dat de decreetgever de regeling van de rechten van successie en van overgang bij overlijden die van toepassing is op niet-gehuwde paren, wilde wijzigen door hun dezelfde voorwaarden op te leggen als die welke gelden tussen echtgenoten, vanuit de vaststelling dat, ingevolge de aanneming van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, de verklaring van wettelijke samenwoning een aantal rechten en wettelijke verplichtingen meebracht die door het Burgerlijk Wetboek zijn geregeld (Parl. St., Waals Parlement, 1999-2000, nr. 114/1, p. 2).
B.3.3. Hoewel de rechten en wettelijke verplichtingen die uit een verklaring van wettelijke samenwoning voortvloeien, niet dezelfde zijn als die welke het gevolg zijn van de instelling van het huwelijk, zijn de twee in het geding zijnde categorieën van personen voldoende vergelijkbaar omdat de decreetgever ze op voet van gelijkheid wilde behandelen wat de op hen toepasselijke regeling van de successierechten betreft.
B.4. De decreetgever kan ernaar streven een vorm van gezinsleven te beschermen, in casu het huwelijk, dat grotere kansen op stabiliteit biedt. Hij is dus niet verplicht de samenwonenden dezelfde fiscale voordelen toe te kennen als de gehuwde paren.
B.5. Vermits de decreetgever echter, zoals hij dat heeft gedaan via de in het geding zijnde bepaling, de wettelijk samenwonenden en de gehuwde paren op dezelfde wijze heeft willen behandelen op het vlak van successierechten, kan hij de eerstgenoemden slechts een vereiste van duurtijd opleggen indien die maatregel redelijk verantwoord is.
B.6. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever, door te eisen dat de verklaring van wettelijke samenwoning werd ontvangen meer dan één jaar vóór het openvallen van de nalatenschap om het voorkeurtarief toe te kennen dat van toepassing is op echtgenoten, fraude wilde voorkomen (Parl. St., Waals Parlement, 1999-2000, nr. 114/1, p. 3). In dat opzicht kon hij rechtmatig oordelen dat verbintenissen die in extremis worden aangegaan, enkel om een verlaagd tarief te genieten, moesten worden ontmoedigd.
B.7. Dat risico is echter niet verschillend naargelang de betrokkenen ervoor hebben gekozen in het huwelijk te treden dan wel een verklaring van wettelijke samenwoning af te leggen. Daaruit volgt dat de decreetgever, door ten aanzien van de wettelijk samenwonenden een vereiste van duurtijd te formuleren die niet bestaat voor de gehuwden, een verschil in behandeling heeft gecreëerd dat, in het licht van de betrokken maatregel, niet redelijk is verantwoord.
B.8. De prejudiciële vragen dienen bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 48 van het Wetboek der successierechten, zoals het van toepassing was in het Waalse Gewest ingevolge het decreet van het Waalse Gewest van 14 november 2001, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het vereist dat de verklaring van wettelijke samenwoning meer dan één jaar vóór het openvallen van de nalatenschap werd ontvangen.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 26 november 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, P. Martens.