gepubliceerd op 08 december 2009
Uittreksel uit arrest nr. 164/2009 van 20 oktober 2009 Rolnummer 4644 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 50, § 1, c), van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals dat artikel werd vervangen bij artikel 2 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 164/2009 van 20 oktober 2009 Rolnummer 4644 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 50, § 1, c), van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals dat artikel werd vervangen bij artikel 27 van de wet van 4 mei 1999, gesteld door de Kamer van notarissen van de provincie Oost-Vlaanderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en P. Martens, en de rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij tuchtbeslissing van 19 februari 2009 in zake Mr. Paul Flies, eerste syndicus, tegen Mr. Fabienne Fevery, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 februari 2009, heeft de Kamer van notarissen van de provincie Oost-Vlaanderen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 50, § 1, c), Organieke wet op het Notarisambt, aldus geïnterpreteerd dat het voor een eenpersoonsvennootschap waarin een notaris zijn ambt uitoefent het verbod inhoudt om onroerende goederen te bezitten en/of titularis te zijn van zakelijke onroerende rechten, terwijl eenzelfde verbod niet bestaat in hoofde van notarissen die hun ambt niet in de schoot van een vennootschap uitoefenen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 50, § 1, c), van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals vervangen bij artikel 27 van de wet van 4 mei 1999, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, aldus geïnterpreteerd dat het voor een eenpersoonsvennootschap waarin een notaris zijn ambt uitoefent, het verbod inhoudt om onroerende goederen te bezitten, terwijl eenzelfde verbod niet bestaat voor notarissen die hun ambt niet binnen een vennootschap uitoefenen.
B.2. Artikel 50, § 1, c), van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals vervangen bij artikel 27 van de wet van 4 mei 1999, bepaalt : « De vennootschappen bedoeld in deze paragraaf hebben tot enig maatschappelijk doel het uitoefenen, al dan niet in associatie, van het beroep van notaris. Zij mogen geen andere goederen bezitten dan die omschreven in artikel 55, § 1, a), eerste lid ».
Artikel 55, § 1, a), eerste lid, bepaalt : « Alle lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen die verband houden met de organisatie van het kantoor en het ereloon op uitgiften en het uitvoeringsereloon, moeten tegen vergoeding aan de in opvolging benoemde notaris worden overgedragen binnen de in artikel 54, eerste lid, gestelde termijn ».
B.3.1. De wet van 4 mei 1999 tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt beoogde hoofdzakelijk : « 1. het ambt van notaris open te stellen voor een groot aantal kandidaten en de samenwerking in teamverband te bevorderen; 2. de controle op de stage en de notariële tucht te versterken;3. een betere ambtsbeoefening te verzekeren door de oprichting van een Nationale kamer van notarissen. Daarenboven worden een reeks wetsbepalingen aan de noden van onze tijd aangepast. Het leek verkieslijker niet de hele tekst van de ventôsewet op te heffen, doch de bestaande teksten te behouden in de mate dat die wetsbepalingen voldoening geven. De bepalingen zijn inderdaad door een jarenlange praktijk en meermaals door een ruime rechtspraak belicht.
Het is dan ook wenselijk die bepalingen te behouden om geen nieuwe betwistingen tot stand te brengen die meer kwaad dan goed zouden veroorzaken » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nrs. 1432/1 en 1433/1 (samengevoegde ontwerpen), p. 6).
B.3.2. De wettelijke overnameregeling beoogt te beletten dat de overnemer van een notariskantoor rechtstreeks of onrechtstreeks kan worden gedwongen om onroerende goederen over te nemen, hetgeen de prijs van de overname zou verzwaren en het niet mogelijk zou maken het doel te verwezenlijken dat erin bestaat de toegang tot het notarisambt te verruimen. Dienaangaande werd uitdrukkelijk gesteld : « Wat de andere activa en passiva bestanddelen betreft, die voor overdracht vatbaar zijn, bepaalt artikel 55 de toe te passen regels. [...] - paragraaf 1, a) [bevat] de algemene regel [...] die toepasbaar is in het geval van een individuele notaris die de uitoefening van zijn beroep staakt; [...] De algemene regel, uiteengezet onder paragraaf 1, a) heeft betrekking op de individuele notaris die de uitoefening van zijn beroep staakt.
Deze tekst omschrijft de bestanddelen van het actief en van het passief die in aanmerking kunnen komen om overgedragen te worden, mits vergoeding. Het gaat om de lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen die verbonden zijn met de organisatie van het kantoor en met het bestaan van cliëntèle, de winst op de uitgiften en de uitvoeringserelonen inbegrepen. Deze laatste bestanddelen worden geviseerd door het huidige artikel 59 dat opgeheven wordt (zie artikel 16 van het ontwerp).
Alle andere bestanddelen van het patrimonium van de notaris worden uitgesloten en men kan de opvolger dus niet dwingen ze over te nemen.
Dat is ondermeer het geval voor onroerende goederen » (ibid., p. 37).
B.3.3. Het verbod voor notarisvennootschappen om onroerende goederen te bezitten vormt een aanvulling van de overnameregeling. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt : « Het doel van de vennootschap beoogt uitsluitend de uitoefening van de gebruikelijke notariële activiteiten middels haar organen en het maatschappelijk bezit wordt beperkt tot de middelen die daartoe vereist zijn. [...] Het maatschappelijk vermogen van de vennootschappen van notarissen wordt door de wet beperkt. In dit vermogen mogen zich geen lichamelijke of onlichamelijke goederen bevinden die geen betrekking hebben op de organisatie van het kantoor of het bestaan van een cliëntèle.
Deze regel is fundamenteel en zeker met het oog op het regelen van de problemen in verband met de overdracht van aandelen (artikel 55, § 1, b).
Dit betekent geenszins dat de vennoten geen andere gemeenschappelijke goederen mogen bezitten.
Het spreekt vanzelf dat niets er zich tegen verzet dat ze onderling overeenkomen goederen in onverdeeldheid aan te kopen die geen deel uitmaken van het vermogen van de vennootschap van de notarissen. Als dit het geval is, vormen de goederen die er deel van uitmaken geen bestanddeel van het bezit van het kantoor, welke ook de vorm weze van deze onverdeeldheid » (ibid., pp. 30-31).
B.4. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk het feit of het notarisambt al dan niet binnen een eenpersoonsvennootschap wordt uitgeoefend, en is tevens relevant ten aanzien van de bekommernis van de wetgever om de overdracht van een notariskantoor te vergemakkelijken en de gelijkheid van kandidaat-overnemers te waarborgen. De wetgever wilde de roerende goederen die verband houden met de organisatie van het notariskantoor duidelijk afscheiden van alle overige goederen, met inbegrip van de onroerende goederen, om zo te vermijden dat de overnemer verplicht kan worden roerende goederen die geen verband houden met de organisatie van het kantoor of onroerende goederen over te nemen, zodat het voor alle bekwame kandidaten mogelijk wordt om de overname van een notariskantoor met behulp van het inkomen van het notariskantoor te financieren.
B.5. Er moet worden aangenomen dat wie beslist een rechtspersoon op te richten de voor- en nadelen van een dergelijke oprichting heeft afgewogen.
Ten slotte staat de oprichting van een rechtspersoon niet eraan in de weg dat de notaris houder kan zijn van onroerende zakelijke rechten.
Het in het geding zijnde verbod geldt enkel voor een eenpersoonsvennootschap waarbinnen het notarisambt wordt uitgeoefend.
Het verbod belet de notaris evenmin om onroerende goederen onder te brengen in een afzonderlijke patrimoniumvennootschap.
B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 50, § 1, c), van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals dat artikel werd vervangen bij artikel 27 van de wet van 4 mei 1999, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.