Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 december 2009

Uittreksel uit arrest nr. 170/2009 van 29 oktober 2009 Rolnummer 4607 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 138, § 2, tweede lid, en § 4, tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augu Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009204964
pub.
09/12/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 170/2009 van 29 oktober 2009 Rolnummer 4607 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 138, § 2, tweede lid, en § 4, tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2007 « in uitvoering van artikel 46 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid », bekrachtigd bij de wet van 19 juni 2008, ingesteld door Michel Masson en Alain Vandenhove.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 9 januari 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 12 januari 2009, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van artikel 138, § 2, tweede lid, en § 4, tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2007 « in uitvoering van artikel 46 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid », bekrachtigd bij de wet van 19 juni 2008 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 juli 2008, tweede editie), door Michel Masson, wonende te 4000 Luik, avenue des Ormes 44, en Alain Vandenhove, wonende te 4800 Verviers, avenue de Spa 14. (...) II. In rechte (...) B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen artikel 1, 2°, a), en 3°, a), van het koninklijk besluit van 19 maart 2007 « in uitvoering van artikel 46 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid » (hierna : het koninklijk besluit van 19 maart 2007), bekrachtigd bij de wet van 19 juni 2008.

De bestreden bepaling wijzigt artikel 138, § 2, tweede lid, en § 4, tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 (hierna : de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen).

Na de aanneming van de bestreden bepaling is de wet op de ziekenhuizen gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 10 juli 2008; die coördinatie heeft evenwel geen gevolgen voor het onderhavige beroep.

Ten aanzien van de context van de bestreden bepaling B.2.1. Artikel 90 van de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen, zoals vervangen bij artikel 84 van de wet van 14 januari 2002, bepaalt, ten aanzien van de financiering van de werkingskosten van de ziekenhuizen, het supplement dat kan worden aangerekend aan de in een ziekenhuis opgenomen patiënt.

In de huidige versie ervan, zoals gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2005 en de wet van 13 december 2006, bepaalt dat artikel : « § 1. Voor het verblijf in een individuele kamer of een tweepatiëntenkamer, met inbegrip van de daghospitalisatie, mag boven het budget van financiële middelen, ten laste van de patiënt die zulke kamer heeft geëist, een supplement worden aangerekend op voorwaarde dat tenminste de helft van het aantal bedden in het ziekenhuis beschikbaar kan worden gesteld voor het onderbrengen van patiënten die zonder supplementen wensen te worden opgenomen.

De in het eerste lid bedoelde aantal beschikbare bedden, moeten een voldoende aantal bedden omvatten voor de kinderen die samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis verblijven.

De Koning stelt het maximum van het bedrag van het in het eerste lid bedoelde supplement vast dat respectievelijk voor het verblijf in een individuele kamer en in een tweepatiëntenkamer mag worden aangerekend, na paritaire raadpleging van de verzekeringsinstellingen inzake verzekering voor geneeskundige verzorging en van de organen die de beheerders der ziekenhuizen vertegenwoordigen.

De Koning kan de categorieën van patiënten bepalen waarvoor er, in afwijking van het eerste lid, geen supplementen kunnen worden aangerekend als gevolg van het verblijf in een tweepatiëntenkamer, met inbegrip van de daghospitalisatie. § 2. Voor het verblijf in een individuele kamer, met inbegrip van de daghospitalisatie, mag in de volgende gevallen geen supplement, zoals bedoeld in het eerste lid, worden aangerekend : a) wanneer de gezondheidstoestand van de patiënt of de technische voorwaarden van onderzoek, van behandeling of van toezicht, het verblijf in een individuele kamer vereisen;b) wanneer de noodwendigheden van de dienst of het niet beschikken over onbezette bedden in tweepatiëntenkamers of in gemeenschappelijke kamers, het verblijf in een individuele kamer vereisen;c) wanneer de opname geschiedt op een eenheid voor intensieve zorg of voor spoedgevallenzorg, buiten de wil van de patiënt en voor de duur van het verblijf in een dergelijke eenheid.d) wanneer de opname een kind betreft dat samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis verblijft. Voor het verblijf in een tweepatiëntenkamer mag geen supplement worden aangerekend wanneer het niet beschikken over onbezette bedden in gemeenschappelijke kamers, dit verblijf vereist, alsmede in de gevallen bedoeld in het eerste lid, c) en d). § 3. Voor de toepassing van §§ 1 en 2, kan de daghospitalisatie door de Koning nader worden omschreven ».

Uit die bepaling vloeit voort dat, met inachtneming van de door de Koning vastgestelde maximumbedragen (artikel 90, § 1, derde lid), de ziekenhuizen in principe een supplement mogen aanrekenen voor een ziekenhuisopname in een individuele kamer of in een tweepatiëntenkamer.

B.2.2. Ten aanzien van de oorspronkelijke versie van artikel 90 van de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen wordt in de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 januari 2002 uiteengezet : « Het aanrekenen van supplementen voor het verblijf in een afzonderlijke kamer, wordt verboden wanneer de opname geschiedt in een eenheid voor intensieve zorg of in een eenheid voor spoedgevallenzorg, buiten de wil van de patiënt en voor de duur van het verblijf in een dergelijke eenheid; deze criteria worden toegevoegd aan deze op heden voorzien, met name de gezondheidstoestand van de patiënt, de technische voorwaarden van onderzoek, behandeling of toezicht die het verblijf in een afzonderlijke kamer vereisen of wanneer de noodwendigheden van de dienst of het niet beschikken over onbezette bedden in kamers van twee of meer bedden, het verblijf in een afzonderlijke kamer vereisen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1322/001, p. 61; zie ook Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1376/001, p. 45).

B.3.1. De honoraria van de ziekenhuisgeneesheren variëren eveneens, in beginsel, naargelang de patiënt verblijft in een individuele kamer, een tweepatiëntenkamer of een gemeenschappelijke kamer.

B.3.2. Vóór de opheffing ervan bij artikel 4 van de wet van 14 januari 2002, bepaalde artikel 50bis van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, ingevoegd bij artikel 121 van de wet van 25 januari 1999 : « § 1. Indien er geen akkoord als bedoeld in artikel 50 van kracht is, vormen de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming, de maximumhonoraria die door de geneesheer kunnen worden geëist, indien de verstrekkingen worden verleend : a) in het raam van de georganiseerde wachtdienst;b) in het raam van een opname in een dienst intensieve verzorging;c) aan patiënten die in een twee of meerpersoonskamer zijn opgenomen, die een twee of meerpersoonskamer hebben aangevraagd of die om medische redenen in een eenpersoonskamer zijn opgenomen;d) aan kinderen die samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis worden opgenomen. § 2. Indien er een akkoord als bedoeld in artikel 50 van kracht is, vormen de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming, de maximumhonoraria die door de al dan niet verbonden geneesheer kunnen worden geëist, indien de verstrekkingen worden verleend : a) in het raam van de georganiseerde wachtdienst;b) in het raam van een opname in een dienst intensieve verzorging;c) aan kinderen die samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis worden opgenomen. [...] ».

B.4.1. Artikel 138 van de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen, zoals vervangen bij artikel 109 van de wet van 14 januari 2002, heeft de inhoud van artikel 50bis van de wet van 14 juli 1994 overgenomen en aangepast; het ging met name erom « uitvoering [te geven] aan het Nationaal Akkoord geneesheren-ziekenfondsen, afgesloten op 18 december 2000 » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1376/001, p. 5). Volgens die bepaling worden de honoraria, vastgesteld volgens het verblijf in een individuele kamer, in een tweepatiëntenkamer of in een gemeenschappelijke kamer, in principe verschillend vastgelegd naargelang al dan niet een akkoord in de zin van artikel 50 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen van kracht is en naargelang de ziekenhuisgeneesheren al dan niet tot dat akkoord zijn toegetreden.

Artikel 138, § 1, bepaalt dat de ziekenhuisgeneesheren die tot een akkoord in de zin van artikel 50 van de voormelde wet van 14 juli 1994 zijn toegetreden, in principe ertoe gehouden zijn de verbintenistarieven toe te passen ten aanzien van de patiënten die worden opgenomen in tweepatiëntenkamers of gemeenschappelijke kamers, alsook ten aanzien van de patiënten die worden opgenomen in individuele kamers en die worden gelijkgesteld met patiënten die worden opgenomen in tweepatiëntenkamers of in gemeenschappelijke kamers omdat zij voldoen aan één van de voorwaarden van artikel 90, § 2.

Artikel 138, § 2, bepaalt dat de ziekenhuisgeneesheren die niet tot het voormelde akkoord zijn toegetreden, onder voorbehoud van de eventueel door de Koning bepaalde uitzonderingen, ten aanzien van de patiënten die zijn opgenomen in een tweepatiëntenkamer of in een gemeenschappelijke kamer of ten aanzien van de patiënten die met hen worden gelijkgesteld op grond van artikel 90, § 2, tarieven kunnen toepassen die afwijken van de verbintenistarieven, voor zover in de algemene regeling van het ziekenhuis maximumtarieven zijn vastgesteld en deze door de betrokken geneesheren worden nageleefd.

Artikel 138, § 4, bepaalt dat, indien er geen akkoord bestaat in de zin van artikel 50 van de voormelde wet van 14 juli 1994, de ziekenhuisgeneesheren, onder voorbehoud van de eventueel door de Koning bepaalde uitzonderingen, ten aanzien van de patiënten die zijn opgenomen in een tweepatiëntenkamer of in een gemeenschappelijke kamer, of ten aanzien van de patiënten die met hen worden gelijkgesteld op grond van artikel 90, § 2, tarieven kunnen toepassen die afwijken van de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming, voor zover in de algemene regeling van het ziekenhuis maximumtarieven zijn vastgesteld en deze door de geneesheren worden nageleefd.

Artikel 138, § 5, bepaalt dat de Koning de categorieën van patiënten bepaalt ten aanzien van wie de ziekenhuisgeneesheren die niet tot dat akkoord zijn toegetreden, wanneer een akkoord in de zin van artikel 50 van de voormelde wet van 14 juli 1994 van toepassing is, of de ziekenhuisgeneesheren wanneer geen akkoord van kracht is, geen tarieven mogen toepassen die respectievelijk afwijken van de verbintenistarieven of van de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming; artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 september 2002 « tot uitvoering van artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987 » heeft die categorieën gedefinieerd.

B.4.2. Ten aanzien van de oorspronkelijke versie van artikel 138 van de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen wordt in de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 januari 2002 uiteengezet : « Dit artikel omvat de regeling betreffende de vaststelling van de erelonen door de ziekenhuisgeneesheren. Deze regeling is de vertaling van de terzake voorziene bepalingen in het Nationaal Akkoord Geneesheren - Ziekenfondsen van 18 december 2000, in de gecoördineerde ziekenhuiswet. Er weze ook aangestipt dat artikel 50bis van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, wordt opgeheven.

Terzake geldt een verschillende regeling naar gelang er al dan niet een akkoord van kracht is; in het geval er een akkoord van kracht is, is er uiteraard een verschillende regeling ten aanzien van de verbonden en de niet-verbonden geneesheren.

Indien er een akkoord van kracht is, moeten de verbonden geneesheren de verbintenistarieven naleven voor de patiënten die zijn opgenomen in tweepersoonskamers, met inbegrip van de patiënten in daghospitalisatie die zijn opgenomen in twee- en meerpersoonskamers, evenals de categorieën die beantwoorden aan de criteria van het bij dit ontwerp te wijzigen artikel 90, § 2 (zie supra ). De niet verbonden geneesheren mogen ten aanzien van hoger vermelde patiënten tarieven aanrekenen die afwijken van de verbintenistarieven. [...] Indien er geen akkoord van kracht is, kunnen de geneesheren aan hoger vermelde categorieën van patiënten tarieven aanrekenen die afwijken van de tarieven die als grondslag dienen voor de verzekeringstegemoetkoming, voor zover aan de hierboven vermelde regelen inzake vaststelling van erelonen (die afwijken van de verbintenistarieven) en de mededeling ervan, worden nageleefd.

Aan de Koning wordt de bevoegdheid verleend om categorieën van patiënten te bepalen, welke in een twee of meerpersoonskamer verblijven en waarvoor toch niet kan worden afgeweken van de verbintenistarieven (door de niet-verbonden geneesheren in het geval er een akkoord van kracht is) of de tarieven die als grondslag dienen voor de verzekeringstegemoetkoming (in het geval er geen nationaal akkoord van kracht is). De bedoelde categorieën zullen slaan op de chronisch zieken en de patiënten die in uitvoering van de wetgeving betreffende de verzekering voor geneeskundige verzorging de zogenaamde ' sociale franchise ' inzake persoonlijk aandeel hebben bereikt; deze categorieën kunnen dan ook door de Koning worden uitgebreid.

Ten aanzien van de patiënten in daghospitalisatie, is de gehele regeling eveneens van toepassing » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1322/001, pp. 71-72; zie ook Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1376/001, pp. 54-56).

B.5. Door aldus zowel de regeling van de supplementen voor het verblijf in een ziekenhuisinstelling (artikel 90 van de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen) als die van de supplementen op de honoraria van de ziekenhuisgeneesheren (artikel 138 van de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen) te herzien, beoogde de wet van 14 januari 2002 « uitvoering [te geven] aan het Nationaal Akkoord geneesheren-ziekenfondsen, afgesloten op 18 december 2000 » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1376/001, p. 5; zie ook ibid., pp. 19-20 en p. 34).

B.6.1. De artikelen 43 en volgende van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid (hierna : de wet van 13 december 2006) hebben de wet op de ziekenhuizen gewijzigd ten aanzien van de supplementen ten laste van de patiënt.

Artikel 45 van de wet van 13 december 2006 wijzigt artikel 138 van de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen, door met name te voorzien in twee nieuwe beperkingen van de mogelijkheid voor de niet-verbonden geneesheren (artikel 138, § 2) en voor de geneesheren indien geen akkoord van kracht is (artikel 138, § 4) om honorariumsupplementen aan te rekenen aan de patiënten bedoeld in artikel 90, § 2, eerste lid, c) en d), namelijk bij opname op een eenheid voor intensieve zorg of voor spoedgevallenzorg en wanneer een kind samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis wordt opgenomen.

Die wijziging beoogde « enerzijds een meer transparante facturatie van de supplementen die de patiënten kunnen worden aangerekend en anderzijds een betere garantie op de toegankelijkheid, in het bijzonder voor bepaalde doelgroepen zoals beschermde patiënten en kinderen » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2594/001, p. 23).

In de parlementaire voorbereiding wordt eveneens gepreciseerd : « De wijzigingen in artikel 138 maken het mogelijk : - elk supplement te verbieden bij opname in een dienst voor intensieve verzorging of in een spoedgevallendienst; - elk honorariumsupplement te verbieden voor de patiënten die tot de door de Koning te bepalen categorieën behoren, voor dagopname in een tweepersoonskamer of in een gemeenschappelijke kamer en dit voor alle verstrekkingen in dagopname; - op te leggen dat de maximum supplementen in de algemene reglementering worden vastgelegd voor de patiënten die in een individuele kamer worden opgenomen, ongeacht of de artsen geconventioneerd zijn; - elk honorariumsupplement voor kinderen die door een ouder begeleid worden te verbieden; - elk honorariumsupplement voor de forfaitaire opnamehonoraria te verbieden » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2594/001, p. 72).

Artikel 47 van de wet van 13 december 2006 bepaalt echter dat het verbod van honorariumsupplementen voor de kinderen die samen met een begeleidende ouder in het ziekenhuis worden opgenomen (artikel 90, § 2, eerste lid, d) ), bepaald in artikel 138, § 2, tweede lid, van de gecoördineerde wet van 1987 op de ziekenhuizen, zoals gewijzigd bij artikel 45, 3°, van de wet van 13 december 2006, in werking treedt op 1 januari 2007 voor kinderartsen, op voorwaarde met name dat hun honoraria door de Koning zijn opgetrokken; voor de andere specialisten treedt die wijziging in werking op een door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalde datum, na advies van de Nationale Commissie Artsen-Ziekenfondsen (artikel 47, tweede lid).

B.6.2. Artikel 46 van de wet van 13 december 2006 bepaalt : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Nationale commissie Geneesheren-Ziekenfondsen de draagwijdte van artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen wijzigen. De besluiten genomen krachtens dit artikel, houden op uitwerking te hebben 18 maanden na hun publicatie, tenzij ze voor die dag bij wet zijn bekrachtigd ».

B.7.1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 maart 2007, aangenomen met toepassing van artikel 46 van de wet van 13 december 2006, bepaalt : « In artikel 138 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, vervangen bij de wet van 14 januari 2002 en gewijzigd bij de wet van 13 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt aangevuld als volgt : ' Wanneer het een opname betreft bedoeld in artikel 90, § 2, eerste lid, d), kunnen evenwel tarieven worden aangerekend die afwijken van de verbintenistarieven op voorwaarde dat het kind samen met de begeleidende ouder op hun uitdrukkelijk verzoek verblijven in een individuele kamer, en voor zover de bepalingen van artikel 90, § 1, tweede lid, worden nageleefd.' 2° In § 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het tweede lid worden de woorden ' artikel 90, § 2, eerste lid, a), b) en ' ingevoegd tussen de woorden ' bedoeld in ' en de woorden ' artikel 90, § 2, c) en d) ' b) er wordt een vierde lid toegevoegd, luidende : ' Wanneer het een opname betreft bedoeld in artikel 90, § 2, eerste lid, d), kunnen evenwel tarieven worden aangerekend die afwijken van de verbintenistarieven op voorwaarde dat het kind samen met de begeleidende ouder op hun uitdrukkelijk verzoek verblijven in een individuele kamer, en voor zover de bepalingen van artikel 90, § 1, tweede lid, worden nageleefd.' 3° In § 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het tweede lid worden de woorden ' artikel 90, § 2, eerste lid, a), b) en ' ingevoegd tussen de woorden ' bedoeld in ' en de woorden ' artikel 90, § 2, c) en d) ' b) er wordt een derde lid toegevoegd, luidende : ' Wanneer het een opname betreft bedoeld in artikel 90, § 2, eerste lid, d), kunnen evenwel tarieven worden aangerekend die afwijken van de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming, op voorwaarde dat het kind samen met de begeleidende ouder op hun uitdrukkelijk verzoek verblijven in een individuele kamer, en voor zover de bepalingen van artikel 90, § 1, tweede lid, worden nageleefd.' 4° In § 6 worden de woorden ' § 2, vierde lid, en § 4, derde lid ' ingevoegd tussen de woorden ' § 1, tweede lid ' en de woorden ' ten aanzien van '.5° er wordt een § 8 toegevoegd, luidende : ' In geval van een opname van een kind met een begeleidende ouder zoals bedoeld in artikel 90, § 2, eerste lid, d) wordt aan de ouder een afzonderlijk document ter ondertekening voorgelegd, tegelijkertijd met de opnameverklaring.In dit document wordt de mogelijkheid aangeboden van een opname aan verbintenistarieven of, indien er geen akkoord van kracht is, de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming.

De begeleidende ouder kan in hetzelfde document aan deze mogelijkheid verzaken en uitdrukkelijk kiezen voor een individuele kamer.

Bij gebrek aan dit ondertekende document zijn, in afwijking van §§ 1, tweede lid, en 2, vierde lid, de toegepaste tarieven de verbintenistarieven, en, in afwijking van § 4, derde lid, de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming. ' ».

Het koninklijk besluit van 19 maart 2007 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007, krachtens artikel 2 ervan.

B.7.2. Artikel 2 van de wet van 19 juni 2008 « strekkende tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 19 maart 2007 in uitvoering van artikel 46 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid » bepaalt : « Het koninklijk besluit van 19 maart 2007 genomen ter uitvoering van artikel 46 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid wordt bekrachtigd met ingang van de datum waarop het in werking treedt ».

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.8.1. De verzoekers zijn twee niet-verbonden geneesheren, erkend door het « Centre hospitalier Saint-Vincent-Sainte-Elisabeth »; de tweede verzoeker verantwoordt zijn belang om in rechte te treden eveneens door zijn hoedanigheid van voorzitter van de medische raad van het voormelde « Centre hospitalier ».

B.8.2. De Ministerraad betwist het belang om in rechte te treden van de tweede verzoeker in zijn hoedanigheid van voorzitter van de medische raad van het « Centre hospitalier Saint-Vincent-Sainte-Elisabeth ».

B.8.3. In hun hoedanigheid van niet-verbonden geneesheren op wie de bestreden bepaling kan worden toegepast ten aanzien van de honorariumsupplementen die zij kunnen aanrekenen aan hun patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen, doen de verzoekers blijken van hun belang bij het beroep, zonder dat dient te worden nagegaan of zij van dat belang doen blijken in een andere hoedanigheid.

De exceptie van de Ministerraad wordt bijgevolg verworpen.

B.9.1. De Ministerraad betwist daarnaast de ontvankelijkheid van het beroep in zoverre het is gericht tegen een bekrachtigd koninklijk besluit.

B.9.2. Wanneer een koninklijk besluit het voorwerp is van een wettelijke bekrachtiging, wordt het zelf een wettelijke norm vanaf zijn inwerkingtreding. Het Hof is bevoegd om te toetsen of de wet, die zich de bepalingen van het koninklijk besluit eigen heeft gemaakt, een van de grondwettelijke bepalingen schendt waarvan het Hof de inachtneming dient te verzekeren.

De tweede exceptie wordt eveneens verworpen.

Ten gronde B.10. Uit de uiteenzetting van het verzoekschrift blijkt dat dat laatste alleen is gericht tegen de woorden « artikel 90, § 2, eerste lid, a), b) en » in artikel 138, § 2, tweede lid, en § 4, tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2007 « in uitvoering van artikel 46 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid », bekrachtigd bij de wet van 19 juni 2008.

De verzoekers bekritiseren de uitbreiding van de onmogelijkheid om honorariumsupplementen in de volgende twee hypothesen aan te rekenen : « wanneer de gezondheidstoestand van de patiënt of de technische voorwaarden van onderzoek, van behandeling of van toezicht, het verblijf in een individuele kamer vereisen » (verwijzing naar artikel 90, § 2, eerste lid, a) ) en « wanneer de noodwendigheden van de dienst of het niet beschikken over onbezette bedden in tweepatiëntenkamers of in gemeenschappelijke kamers, het verblijf in een individuele kamer vereisen » (verwijzing naar artikel 90, § 2, eerste lid, b) ).

In hun enig middel voeren de verzoekers een schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, enerzijds, in zoverre de in het geding zijnde bepaling de verbonden en de niet-verbonden geneesheren op identieke wijze zou behandelen ten aanzien van de mogelijkheden om honorariumsupplementen aan te rekenen (eerste onderdeel) en, anderzijds, in zoverre zij een onverantwoord verschil in behandeling zou invoeren onder de niet-verbonden geneesheren of onder de geneesheren indien geen akkoord van kracht is, naargelang hun patiënt wordt opgenomen in een individuele kamer wegens de onbeschikbaarheid van een andere kamer of om medische redenen, alsook een onverantwoord verschil in behandeling onder de patiënten (tweede onderdeel).

B.11. In de memorie van toelichting van de wet van 19 juni 2008 wordt uiteengezet : « Het koninklijk besluit van 19 maart 2007 genomen ter uitvoering van artikel 46 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid legt de niet-geconventioneerde artsen een verbod op om honorariasupplementen aan te rekenen wanneer de patiënt een eenpersoonskamer nodig heeft omdat zijn gezondheid dat vereist, om technische redenen of wanneer geen andere kamers meer beschikbaar zijn.

Dit koninklijk besluit verleent ook de kinderartsen de mogelijkheid honorariasupplementen te vragen, maar dan alleen wanneer de ouders uitdrukkelijk om een eenpersoonskamer verzoeken, en wanneer zij bij de opname tegelijk een document in die zin hebben ondertekend.

In het akkoord artsen-ziekenfondsen van 20 december 2007 wordt aangedrongen om dit KB wettelijk te bekrachtigen en de onzekerheid hierover zo snel mogelijk weg te nemen » (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-1069/001, p. 3).

Er wordt eveneens gepreciseerd : « Het koninklijk besluit bevestigt de regelingen die momenteel in alle ziekenhuizen worden toegepast » (Parl. St., Kamer, 2007-2008, DOC 52-1069/002, p. 3).

B.12. Vermits de beslissing om al dan niet tot de akkoorden toe te treden aan de beoordeling van de geneesheren wordt overgelaten en daar ieder van hen vrij het belang kan bepalen dat hij erbij heeft dat te doen, kan de bestreden maatregel niet a priori als discriminerend worden beschouwd. De druk die die maatregel op de keuzevrijheid van de geneesheren uitoefent, dermate dat hun belang bij het weigeren van de toetreding aanzienlijk vermindert, moet bovendien redelijk zijn verantwoord.

B.13. Door te beletten om af te wijken van de verbintenistarieven (artikel 138, § 2, tweede lid) of van de tarieven die als grondslag dienen voor de berekening van de verzekeringstegemoetkoming (artikel 148, § 4, tweede lid), voor de patiënten beoogd in artikel 90, § 2, eerste lid, a) en b), heeft de wetgever een maatregel genomen die redelijk is verantwoord. Er kan immers worden vermoed dat de personen die in een individuele kamer moeten verblijven om redenen die verband houden met hun gezondheidstoestand of met de technische voorwaarden van het onderzoek, de behandeling of het toezicht (artikel 90, § 2, eerste lid, a) ), of om redenen die verband houden met de noodwendigheden van de dienst of het niet beschikken van onbezette bedden in tweepatiëntenkamers of in gemeenschappelijke kamers (artikel 90, § 2, eerste lid, b) ), niet de mogelijkheid hebben gehad het tarief van de verzorging dat op hen zou worden toegepast, te beoordelen en te bespreken, in tegenstelling tot de patiënten die vragen om in een individuele kamer te verblijven nadat zij op voldoende wijze zijn ingelicht over de gevolgen van hun keuze.

B.14.1. Het is juist dat de in het geding zijnde maatregel leidt tot een identieke behandeling van de verbonden geneesheren en de niet-verbonden geneesheren, ten aanzien van die patiënten die buiten hun wil in een individuele kamer zijn opgenomen.

De bestreden bepaling heeft eveneens tot gevolg dat de ziekenhuisgeneesheren verschillend worden behandeld naargelang hun patiënt al dan niet moet verblijven in een individuele kamer om de voormelde redenen, alsook dat sommige patiënten die in een individuele kamer zijn opgenomen, ten aanzien van de kostprijs van hun ziekenhuisopname, anders worden behandeld dan de patiënten die zijn opgenomen in een gemeenschappelijke kamer of in een tweepatiëntenkamer.

B.14.2. Die gevolgen blijken evenwel niet onevenredig ten aanzien van de wil van de wetgever om de toegang tot de gezondheidszorg te waarborgen door de veiligheid en de transparantie in de ziekenhuissector te verbeteren, en om de misbruiken die er zouden zijn geweest, te vermijden, door te voorkomen dat patiënten honorariumsupplementen worden aangerekend wegens een verblijf in een individuele kamer waarvan zij de gevolgen niet hebben kunnen beoordelen.

B.14.3. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, P. Martens.

^