Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 oktober 2009

Uittreksel uit arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 Rolnummers 4600, 4601, 4602 en 4603 In zake : de prejudiciële vragen over de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009204140
pub.
21/10/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 135/2009 van 1 september 2009 Rolnummers 4600, 4601, 4602 en 4603 In zake : de prejudiciële vragen over de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Hoei.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vier vonnissen van 16 december 2008 in zake het openbaar ministerie tegen respectievelijk Giel Mathieu, Mélanie Jamart, de nv « Palifor Logistics », en de bvba « Le Grenier » en Pol Tagnon, vrijwillig tussenkomende partij in de vier zaken : Jean Lentz, ambtenaar van het Bestuur van stedenbouw en ruimtelijke ordening, gemachtigd door de Waalse Regering voor de provincie Luik, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 8 januari 2009, heeft de Correctionele Rechtbank te Hoei de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij niet voorziet in het recht, voor de gemachtigde ambtenaar van het Bestuur van stedenbouw en ruimtelijke ordening die handelt op grond van artikel 155 van het WWROSP, om een rechtsplegingsvergoeding te eisen ten laste van de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen die strafrechtelijk zijn veroordeeld ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4600, 4601, 4602 en 4603 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag die in de vier samengevoegde zaken is gesteld, heeft betrekking op de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. Artikel 7 van die wet vervangt artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, dat voortaan in het eerste lid bepaalt dat « de rechtsplegingsvergoeding [...] een forfaitaire tegemoetkoming [is] in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij ».

B.1.2. De artikelen 8 tot 11 van de wet van 21 april 2007 wijzigen respectievelijk de artikelen 128, 162bis, 194 en 211 van het Wetboek van strafvordering. Artikel 12 van die wet voegt daarin een nieuw artikel 369bis in. Die bepalingen breiden het beginsel van de verhaalbaarheid uit tot de strafzaken, maar beperken die uitbreiding tot de verhoudingen tussen de beklaagde en de burgerlijke partij. De persoon die door een strafgerecht ten aanzien van de burgerlijke partij wordt veroordeeld, moet aldus aan die laatstgenoemde de rechtsplegingsvergoeding betalen. De burgerlijke partij wordt daarentegen ertoe veroordeeld de rechtsplegingsvergoeding te betalen aan de inverdenkinggestelde die een buitenvervolgingstelling geniet of aan de vrijgesproken beklaagde, maar enkel in de hypothese dat zij alleen verantwoordelijk is voor het op gang brengen van de strafvordering. Wanneer de strafvordering op gang wordt gebracht door ofwel het openbaar ministerie, ofwel een onderzoeksgerecht dat de inverdenkinggestelde verwijst naar een vonnisgerecht, is geen enkele rechtsplegingsvergoeding verschuldigd aan de buiten vervolging gestelde inverdenkinggestelde of aan de vrijgesproken beklaagde, noch ten laste van de burgerlijke partij, noch ten laste van de overheid.

B.2. De zaken die hangende zijn voor de verwijzende rechter zijn strafzaken waarin de ambtenaar van het Bestuur van stedenbouw en ruimtelijke ordening, die door de Waalse Regering daartoe werd gemachtigd (hierna : de gemachtigde ambtenaar), is opgetreden met toepassing van artikel 155 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium (WWROSP). Die bepaling staat de gemachtigde ambtenaar of het gemeentecollege toe een van de erin opgesomde wijzen van herstel voor de correctionele rechtbank te vorderen.

B.3. Zoals de verwijzende rechter opmerkt, wordt de gemachtigde ambtenaar die met toepassing van artikel 155 van het WWROSP voor een strafgerecht optreedt, doordat hij geen burgerlijke partij is, niet beoogd door artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering. Dat artikel bepaalt immers in het eerste lid dat « ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, [...] hen [veroordeelt] tot het betalen aan de burgerlijke partij van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek ».

B.4. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling tussen, enerzijds, de gemachtigde ambtenaar die met toepassing van artikel 155 van het WWROSP optreedt voor een strafgerecht, die niet de rechtsplegingsvergoeding kan verkrijgen ten laste van de beklaagde die is veroordeeld en, anderzijds, de andere rechtzoekenden, waaronder de personen die zich voor een strafgerecht burgerlijke partij hebben gesteld, die wel de rechtsplegingsvergoeding kunnen verkrijgen ten laste van de partij die in het ongelijk is gesteld.

B.5. Toen tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 21 april 2007 de vraag werd opgeworpen inzake de toepassing van de verhaalbaarheid van de kosten en erelonen van advocaten bij de strafgerechten, heeft de wetgever geoordeeld dat het « meer conform [was] met de principes van gelijkheid en non-discriminatie dat men de rechtsonderhorigen die het herstel vragen van een schade voor een burgerlijke of een strafrechtelijke jurisdictie op gelijke voet zou behandelen ». De wetgever heeft dan ook ervoor gekozen « het systeem van de verhaalbaarheid uit te breiden tot de relaties tussen de beklaagde (of de beschuldigde) en de burgerlijke partij » (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 3-1686/4, p. 8). Hij heeft daarentegen beslist dat de verhaalbaarheid niet zou gelden in de verhouding tussen de beklaagde en de Staat, die is vertegenwoordigd door het openbaar ministerie. In dat verband werd opgemerkt dat « het openbaar ministerie, door vervolging in te stellen, het algemeen belang vertegenwoordigt en derhalve niet op één lijn kan worden gesteld met een burgerlijke partij die de strafvordering alleen in gang zou zetten om een privébelang te verdedigen » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2891/002, p. 7).

B.6. Dankzij een burgerlijkepartijstelling kan het slachtoffer van een misdrijf het herstel verkrijgen van de schade die het heeft geleden ten gevolge van dat misdrijf. De vordering die met toepassing van artikel 155 van het WWROSP wordt ingesteld door de gemachtigde ambtenaar, stelt deze in staat de opdracht van algemeen belang waarmee hij is belast, te vervullen, vermits het in het geding zijnde herstel te maken heeft met de goede ruimtelijke ordening en niet met de schade die door bepaalde personen wordt geleden.

Er bestaat bijgevolg tussen de burgerlijke partij en de gemachtigde ambtenaar een wezenlijk verschil doordat de eerstgenoemde het herstel van haar eigen schade vordert, terwijl de laatstgenoemde optreedt om het algemeen belang te vrijwaren. Wegens de opdracht die aan de gemachtigde ambtenaar werd toegewezen, die lijkt op die van het openbaar ministerie, kon de wetgever redelijkerwijs oordelen dat het niet aangewezen was om in diens voordeel de regeling van de verhaalbaarheid uit te breiden, die hij op strafrechtelijk vlak uitdrukkelijk wilde beperkt zien tot de verhouding tussen de beklaagde en de burgerlijke partij.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre zij niet voorziet in het recht, voor de gemachtigde ambtenaar van het Bestuur van stedenbouw en ruimtelijke ordening die handelt op grond van artikel 155 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, om een rechtsplegingsvergoeding te eisen ten laste van de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke personen die zijn veroordeeld.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 1 september 2009, door voorzitter P. Martens, ter vervanging van voorzitter M. Melchior, wettig verhinderd.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, P. Martens.

^