Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 september 2009

Uittreksel uit arrest nr. 130/2009 van 24 juli 2009 Rolnummers 4696 en 4698 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1, § 1, 1°, en § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 oktober 1996 tot uitvoering van art Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt en de rechters-ve(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009203959
pub.
17/09/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 130/2009 van 24 juli 2009 Rolnummers 4696 en 4698 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1, § 1, 1°, en § 2, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 oktober 1996 tot uitvoering van artikel 54 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel en door de Rechtbank van eerste aanleg te Veurne.

Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt en de rechters-verslaggevers E. De Groot en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij arrest van 29 april 2009 in zake de vennootschap naar Nederlands recht « Hotel Exploitatiemaatschappij Interbeach BV » tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 6 mei 2009, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt het besluit van de Vlaamse Regering van 8 oktober 1996 tot uitvoering van artikel 54 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, de artikelen 144 en 145 van de Grondwet, doordat de in § 1 [lees : artikel 1, § 1] bedoelde koopwaarde van het goed wordt bepaald door het territoriaal bevoegde comité tot aankoop van de onroerende goederen van de Staat, op verzoek van het Vlaamse Gewest ? ».b. Bij vonnis van 29 april 2009 in zake Ghislaine de Coninck de Merckem en anderen tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 7 mei 2009, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Veurne beslist : « een vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof omtrent het feit of het artikel 1, § 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse regering van 8 oktober 1996 tot uitvoering van artikel 54 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud de beginselen van de gelijkheid schendt wanneer [het] zoals in dit geval louter in functie van de datum van het verkrijgen van bepaalde deelgerechtigdheden in een en zelfde onroerend goed leidt tot een andere berekening in de schadevergoeding ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4696 en 4698 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

Op 13 mei 2009 hebben de rechters-verslaggevers E. De Groot en J. Spreutels, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij vastgesteld wordt dat de prejudiciële vragen klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof behoren. (...) III. In rechte B.1. Artikel 54 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, zoals van toepassing in het Vlaamse Gewest, heeft betrekking op de schadevergoeding die ingevolge het in artikel 52 van die wet bedoelde bouwverbod verschuldigd is.

Paragraaf 3 van dat artikel 54 bepaalt : « De waardevermindering die voor de schadeloosstelling in aanmerking komt, dient te worden geraamd als het verschil tussen eensdeels de waarde van het goed op het ogenblik van de verwerving, geactualiseerd tot op de dag van het ontstaan van het recht op schadevergoeding en verhoogd met de lasten en kosten, zonder rekening te houden met het bouwverbod, en andersdeels de waarde van het goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op schadevergoeding ».

Artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 oktober 1996 tot uitvoering van artikel 54 van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud bepaalt : « § 1. Voor de toepassing van artikel 54, § 3, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, wordt in aanmerking genomen : 1° als waarde van het goed op het ogenblik van verwerving : het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de heffing van de registratie- of successierechten over de volle eigendom van het goed van de aanvrager of, bij ontstentenis van zulke heffing, de verkoopwaarde van het goed in volle eigendom op de dag van de verwerving door de aanvrager;2° als waarde van het goed op het ogenblik van het ontstaan van het recht op schadevergoeding : a) in geval van overdracht van het goed, het bedrag dat als grondslag heeft gediend voor de heffing van de registratie- of successierechten over de volle eigendom van het goed van de aanvrager of, indien zulke heffing ontbreekt, de verkoopwaarde van het goed in volle eigendom op de dag van de overdracht door de aanvrager, met als minimum de overeengekomen waarde;b) in geval van weigering van een bouwvergunning of in geval van negatief stedenbouwkundig attest, de verkoopwaarde op het ogenblik van de afgifte van de weigering of van de afgifte van het negatief stedenbouwkundig attest. § 2. De in par. 1 bedoelde verkoopwaarde van het goed wordt bepaald door het territoriaal bevoegde comité tot aankoop van onroerende goederen van de Staat, op verzoek van het Vlaamse Gewest ».

B.2. De prejudiciële vraag in de zaak nr. 4698 betreft de bestaanbaarheid van artikel 1, § 1, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 oktober 1996 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De prejudiciële vraag in de zaak nr. 4696 betreft de bestaanbaarheid van artikel 1, § 2, van hetzelfde besluit met de artikelen 144 en 145 van de Grondwet.

B.3. Het Hof vermag zich enkel uit te spreken over de bestaanbaarheid van een verschil in behandeling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet als dat verschil aan een norm met wetgevend karakter kan worden toegeschreven. Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling verleent het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of een besluit van de Vlaamse Regering al dan niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Bovendien verleent geen enkele bepaling het Hof de bevoegdheid om normen rechtstreeks te toetsen aan de artikelen 144 en 145 van de Grondwet.

B.4. De prejudiciële vragen behoren klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het Hof niet bevoegd is om te antwoorden op de prejudiciële vragen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 24 juli 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^