gepubliceerd op 14 oktober 2009
Uittreksel uit arrest nr. 129/2009 van 24 juli 2009 Rolnummer 4670 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaa Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 129/2009 van 24 juli 2009 Rolnummer 4670 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Politierechtbank te Turnhout.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 4 maart 2009 in zake Tirza Van Herck tegen Joël Willems, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 maart 2009, heeft de Politierechtbank te Turnhout de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Behelst artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering in de actuele bewoordingen geen eventuele schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, waar de toekenning van een rechtsplegingsvergoeding aan een burgerlijke partij ten laste van een verzekeraar/vrijwillig tussenkomende partij in een strafproces strijdig is of zou zijn met artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, terwijl in een burgerlijke procedure de vrijwillig tussenkomende partij wel kan veroordeeld worden tot betaling aan de eiser/schadelijder van een rechtsplegingsvergoeding ? ».
Op 23 april 2009 hebben de rechters-verslaggevers E. Derycke en P. Martens, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. (...) III. In rechte B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. Artikel 9 van de voormelde wet wijzigt, samen met de artikelen 8, 10, 11 en 12, verschillende bepalingen van het Wetboek van strafvordering, teneinde het beginsel van de verhaalbaarheid gedeeltelijk uit te breiden tot de door de strafgerechten berechte zaken.
B.1.2. Artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, veroordeelt hen tot het betalen aan de burgerlijke partij van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.
De burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard en die in het ongelijk wordt gesteld, zal veroordeeld worden tot het aan de beklaagde betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. De vergoeding wordt bepaald door het vonnis ».
B.2. Uit het vonnis waarbij het Hof wordt ondervraagd, blijkt dat de verwijzende rechter de beklaagde en diens verzekeraar, vrijwillig tussenkomende partij, in solidum heeft veroordeeld tot het vergoeden van de burgerlijke partij.
B.3. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de hypothese waarin een strafgerecht, dat de beklaagde en diens verzekeraar in solidum heeft veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding, hen niet eveneens in solidum zou kunnen veroordelen tot betaling van de rechtsplegingsvergoeding van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.
B.4. Artikel 82, derde lid, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst bepaalt : « De verzekeraar betaalt, zelfs boven de dekkingsgrenzen, de kosten betreffende burgerlijke rechtsvorderingen, alsook de honoraria en de kosten van de advocaten en de deskundigen, maar alleen in zover die kosten door hem of met zijn toestemming zijn gemaakt of, in geval van belangenconflict dat niet te wijten is aan de verzekerde, voor zover die kosten niet onredelijk zijn gemaakt ».
B.5. Artikel 89, § 5, van dezelfde wet bepaalt : « Wanneer het geding tegen de verzekerde is ingesteld voor het strafgerecht, kan de verzekeraar door de benadeelde of door de verzekerde in de zaak worden betrokken en kan hij vrijwillig tussenkomen, onder dezelfde voorwaarden als zou de vordering voor het burgerlijk gerecht gebracht zijn, maar het strafgerecht kan geen uitspraak doen over de rechten die de verzekeraar kan doen gelden tegenover de verzekerde of de verzekeringnemer ».
B.6. Krachtens artikel 601bis van het Gerechtelijk Wetboek neemt de politierechtbank kennis van alle vorderingen tot vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval.
B.7. Ook al voorziet artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering niet expliciet in die hypothese (zie Cass., 4 maart 2009, P.08.1682.F), toch kan, wanneer de beklaagde en de vrijwillig tussenkomende verzekeraar in solidum zijn veroordeeld, de politierechtbank die zitting houdt in strafzaken met toepassing van artikel 89, § 5, van de wet van 25 juni 1992 een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de aansprakelijke persoon en zijn verzekeraar toekennen aan de benadeelde, voor zover zij van oordeel is dat zij aan die partij een dergelijke vergoeding zou toekennen ten laste van de aansprakelijke persoon en zijn verzekeraar in solidum, wanneer zij zitting houdt in burgerlijke zaken.
B.8. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het in de prejudiciële vraag vermelde verschil in behandeling niet bestaat.
B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 24 juli 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.