gepubliceerd op 16 september 2009
Uittreksel uit arrest nr. 119/2009 van 16 juli 2009 Rolnummer 4539 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 132 van het Wetboek der successierechten, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen. Het Grondwettelijk Hof, sam wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 119/2009 van 16 juli 2009 Rolnummer 4539 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 132 van het Wetboek der successierechten, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 14 oktober 2008 in zake de Belgische Staat tegen Walter Van Proeyen en tegen de nv « Dexia Bank België », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 oktober 2008, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 132 W.Succ., samen gelezen met de artikelen 126, 128 en 131 W.Succ., de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, samen gelezen met artikel 6 E.V.R.M., doordat deze artikelen toelaten dat de erfgenaam gehouden is tot betaling van een boete, opgelegd na het overlijden van de belastingplichtige, wegens niet- of onvolledige aangifte van nalatenschap door de overledene, daar waar in het gemeen strafrecht het principe geldt van de persoonlijkheid van de straf (artikel 86 Sw. en artikel 20 V.T.Sv.) alsook het vermoeden van onschuld, verwoord in artikel 6 E.V.R.M. ? Wordt bijgevolg een erfgenaam van iemand die een fiscaal verzuim wordt verweten, dat aanleiding kan geven tot het opleggen van een sanctie die een strafrechtelijk karakter vertoont in de zin van artikel 6 E.V.R.M. zonder redelijke verantwoording anders behandeld dan een erfgenaam van iemand die een gemeenrechtelijk misdrijf pleegde [, die] kan genieten van de waarborgen van artikel 86 Sw., artikel 20 V.T.Sv. en artikel 6 E.V.R.M. ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 132 van het Wetboek der successierechten, in samenhang gelezen met de artikelen 126, 128 en 131 ervan, die in afdeling I, « Fiscale boeten », van hoofdstuk XIII, « Strafbepalingen », zijn opgenomen.
Artikel 132 van het Wetboek der successierechten bepaalt : « In geval van overlijden van een persoon die een evenredige boete opgelopen heeft, kan zijn erfgenaam, legataris of begiftigde niet gehouden zijn uit hoofde dezer boete tot de betaling van een som hoger dan de helft van de rechten, ten ware hij persoonlijk aan de overtreding medegeholpen heeft ».
Artikel 126 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « De erfgenaam, legataris of begiftigde, die verzuimd heeft in België gelegen onroerende goederen of renten en schuldvorderingen aan te geven, die in de in België gehouden registers van de hypotheekbewaarders ingeschreven zijn, betaalt, boven de rechten, een gelijke som als boete.
Wanneer het verzuim andere goederen betreft, is de boete gelijk aan tweemaal de rechten ».
Artikel 128 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « Een boete gelijk aan het tweevoud van het ontdoken recht wordt verbeurd door de erfgenaam, legataris of begiftigde : 1° die ten nadele van de Staat een legaat, een schenking, een graad van verwantschap of de leeftijd van de persoon op wiens hoofd een vruchtgebruik is gevestigd, verzwijgt of onjuist aangeeft;2° die schulden aangeeft die niet ten laste van de nalatenschap komen of die in het geval vermeld in artikel 42, VIII, tweede zin, nalaat te vermelden dat een opgegeven schuld werd aangegaan met als doel de gezinswoning te verwerven of te behouden;3° die een onjuiste aangifte doet omtrent het aantal kinderen van de rechtsopvolgers van de overledene;4° die verzuimt de in artikel 42, VIIIbis en X bedoelde vermeldingen in de aangifte op te nemen of die dienaangaande een onjuiste of onvolledige vermelding maakt ». Artikel 131 van hetzelfde Wetboek bepaalt : « De partijen worden vrijgesteld van de boeten voorzien in de artikelen 126 tot 128, indien zij bewijzen dat zij niet in fout zijn ».
B.2.1. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 132 van het Wetboek der successierechten, in samenhang gelezen met de artikelen 126, 128 en 131 van hetzelfde Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat die artikelen toelaten dat een erfgenaam gehouden is tot de betaling van een fiscale geldboete, opgelegd na het overlijden van de nalatige belastingplichtige, wegens niet- of onvolledige aangifte van de nalatenschap, terwijl in het gemeen strafrecht het principe van de persoonlijkheid van de straf geldt (artikel 86 van het Strafwetboek, artikel 20 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering), alsook het vermoeden van onschuld (artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens).
B.2.2. Uit de feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil blijkt dat de nalatige belastingplichtige, alsook de erfgenaam van de nalatige belastingplichtige natuurlijke personen zijn. Het Hof beperkt derhalve zijn onderzoek tot die hypothese.
B.3.1. De boete wegens verzuim bedoeld in artikel 132, in samenhang gelezen met artikel 126, van het Wetboek der successierechten, is door de wetgever expliciet opgevat als een fiscale administratieve boete vermits zij voorkomt in afdeling I, « Fiscale boeten », van hoofdstuk XIII, « Strafbepalingen », van het Wetboek der successierechten, die is onderscheiden van afdeling II, « Correctionele straffen », van hetzelfde hoofdstuk.
De boete wegens verzuim kan ten hoogste het dubbele bedragen van de ontdoken rechten.
Krachtens artikel 131 van het Wetboek der successierechten kunnen partijen worden vrijgesteld van de boeten waarin de artikelen 126 tot 128 voorzien indien zij bewijzen dat zij niet in de fout zijn gegaan.
B.3.2. De boete wegens verzuim die aan erfgenamen van een overtreder kan worden opgelegd, kan ten hoogste de helft bedragen van de ontdoken rechten, behalve wanneer de erfgenaam persoonlijk aan de overtreding heeft meegeholpen. Indien de erfgenaam van de overtreder persoonlijk heeft meegeholpen, bedraagt de boete ten hoogste het dubbele van de ontdoken rechten.
B.3.3. De boete wegens verzuim wordt ambtshalve opgelegd vanwege het enkele feit van de niet-inachtneming, vastgesteld door de administratie, van de verplichting tot aangifte waarin artikel 126, tweede lid, van het Wetboek der successierechten voorziet. Het bewijs van het bestaan van een moreel bestanddeel is niet vereist; de boete vervalt niet door het overlijden van de overtreder en zij is overdraagbaar op de erfgenamen.
B.4. Wanneer de wetgever oordeelt dat sommige tekortkomingen ten aanzien van wettelijke verplichtingen aan banden moeten worden gelegd, behoort het tot zijn beoordelingsbevoegdheid te beslissen of het opportuun is om voor strafsancties sensu stricto of voor administratieve sancties te opteren.
B.5.1. Het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 31 maart 1936 tot invoering van het Wetboek der successierechten vermeldt : « De nieuwe bepaling van artikel 132 is gewettigd indien men beschouwt hoe uiterst streng het is van de rechthebbenden van een overleden overtredenden erfgenaam de algeheelheid te vorderen der evenredige boeten - soms zeer hoog - door dezen laatste opgeloopen, terwijl de onregelmatigheid vaak slechts ontdekt wordt na de zuivere aanvaarding van de erfenis van den schuldige » (verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 31 maart 1936 tot invoering van het Wetboek der successierechten, Belgisch Staatsblad , 7 april 1936).
B.5.2. Bovendien was het de bedoeling, met de invoering van de correctionele straffen, in afdeling II van hoofdstuk X, om de wetgever toe te laten dat hij zich, wanneer personen zich schuldig maken aan bedrieglijke handelingen om de belasting te ontduiken of om het een derde mogelijk te maken deze te ontgaan, te hunnen opzichte streng zou tonen. « Zich met voorbedachtheid ervan te onthouden zijn deel in de fiscale lasten te dragen, is meteen zijn plichten van goeden burger niet erkennen en afbreuk doen aan de verdeelende rechtvaardigheid tegenover de andere belastingplichtigen » (ibid. ).
B.6.1. De in artikel 126 van het Wetboek der successierechten opgenomen fiscale geldboete wegens verzuim heeft tot doel de inbreuken begaan door alle erfgenamen, legatarissen of begiftigden, zonder enig onderscheid, die de in die bepaling bedoelde verplichting tot aangifte niet naleven, te voorkomen en te bestraffen. Zij heeft een overwegend repressief karakter en is derhalve strafrechtelijk in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.6.2. De strafrechtelijke aard van een administratieve geldboete in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, brengt weliswaar mee dat de waarborgen van die bepaling in acht moeten worden genomen, maar heeft niet tot gevolg dat die geldboete in de Belgische wetgeving van strafrechtelijke aard zou zijn en, bijgevolg, dat artikel 86 van het Strafwetboek en artikel 20 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering erop van toepassing zouden zijn of zouden moeten zijn.
B.6.3. Uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en uit de waarborgen die voortvloeien uit de algemene beginselen van het strafrecht, die ook van toepassing zijn op administratieve geldboeten met een overwegend repressief karakter, volgt evenwel dat de fundamentele beginselen van het persoonlijk karakter van de straffen en van het vermoeden van onschuld in acht dienen te worden genomen.
B.6.4. Doordat artikel 132 van het Wetboek der successierechten bepaalt dat in geval van overlijden van een persoon die een evenredige boete opgelopen heeft, de erfgenaam, legataris of begiftigde van die persoon gehouden is die boete, minstens ten dele, te voldoen, doet die bepaling op discriminatoire wijze, ten nadele van voormelde categorie van personen, afbreuk aan de voormelde fundamentele beginselen.
B.6.5. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 132 van het Wetboek der successierechten schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 16 juli 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.