Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 juli 2009

Uittreksel uit arrest nr. 90/2009 van 28 mei 2009 Rolnummer 4508 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 44 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, gesteld door Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009203029
pub.
27/07/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 90/2009 van 28 mei 2009 Rolnummer 4508 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 44 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 185.810 van 28 augustus 2008 in zake de vzw « Hubertusvereniging Vlaanderen » en de nv « Blauwmolen » tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 september 2008, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 44 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de mate dat het de subsidiëring van de aankoop van gebieden met het oog op natuurbehoud verbindt aan de oprichting van erkende reservaten door erkende terreinbeherende natuurverenigingen en de subsidiëring aldus mogelijk maakt ongeacht de bestemming die aan de desbetreffende terreinen overeenkomstig de wetgeving op de ruimtelijke ordening wordt verleend, met uitzondering van de beperkingen die in artikel 44, § 2, lid 2, voorzien werden ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 44 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna : Decreet Natuurbehoud) dat bepaalt : « § 1. Het Vlaamse Gewest kan de aankoop van gebieden met het oog op de oprichting van erkende reservaten, conform artikel 36, § 1, door erkende terreinbeherende natuurverenigingen subsidiëren, binnen de beperkingen van de begroting. § 2. Deze onroerende goederen kunnen slechts vervreemd worden mits instemming van en onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering.

De subsidiëring van de aankoop van de gronden gelegen in agrarische gebieden buiten het VEN is enkel mogelijk voor gebieden die voldoen aan de criteria van artikel 36, § 2 of § 3. De subsidiëring is substantieel lager dan voor gebieden gelegen in VEN en groengebieden en bosgebieden. Deze subsidiëring wordt tevens in omvang beperkt.

Deze gebieden kunnen alleen na akkoord van de eigenaar aangekocht worden. § 3. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast voor de erkenning van terreinbeherende natuurverenigingen en voor het toekennen van de subsidies ».

De paragrafen 1 tot 3 van artikel 36, waarnaar het in het geding zijnde artikel verwijst, bepalen : « § 1. De Vlaamse regering stelt de voorwaarden vast waaronder de terreinen van private personen of van rechtspersonen andere dan het Vlaamse Gewest of de Staat erkend kunnen worden als natuurreservaat. § 2. In de agrarische gebieden en de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden gelegen buiten de gebieden afgebakend in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen, kunnen natuurreservaten erkend worden als ze aan de volgende criteria voldoen : 1° ofwel zijn het gronden die een actuele hoge natuurwaarde hebben en weinig geschikt zijn voor normaal landbouwgebruik in de betrokken landbouwstreek en waarvan de erkenning de agrarische structuur niet aantast;2° ofwel zijn het gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde en lage landbouwwaarde die in het kader van een goedgekeurd ruilverkavelingsplan of een goedgekeurd richtplan van een landinrichtingsproject hiertoe zijn aangewezen en waarvan de erkenning de agrarische structuur niet aantast. § 3. In de valleigebieden, de brongebieden, de agrarische gebieden met ecologisch belang of agrarische gebieden met bijzondere waarde buiten het VEN en buiten de gebieden afgebakend in uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen, vastgesteld op grond van internationale verdragen, kan de Vlaamse regering specifieke criteria voor erkenning vaststellen ».

De in het geding zijnde bepaling werd uitgevoerd bij besluit van de Vlaamse Regering van 27 juni 2003 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van natuurreservaten en van terreinbeherende natuurverenigingen en houdende toekenning van subsidies (Belgisch Staatsblad , 12 september 2003), waartegen het beroep tot nietigverklaring bij het verwijzende rechtscollege is gericht.

B.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 44 van het Decreet Natuurbehoud bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de subsidiëring van de aankoop van gebieden met het oog op natuurbehoud verbindt aan de oprichting van erkende reservaten door erkende terreinbeherende natuurverenigingen en de subsidiëring aldus mogelijk zou maken, ongeacht de bestemming die de desbetreffende terreinen hebben overeenkomstig de regelgeving betreffende de ruimtelijke ordening en de stedenbouw (hierna : ruimtelijke bestemming), met uitzondering van de beperkingen waarin artikel 44, § 2, tweede lid, voorziet.

B.3. Artikel 44 van het Decreet Natuurbehoud biedt de mogelijkheid om aankoopsubsidies te verlenen aan erkende terreinbeherende verenigingen voor de aankoop van gebieden die in aanmerking komen voor erkenning als natuurreservaat. Die bepaling specificeert in beginsel niet naar gelang van de ruimtelijke bestemming van de gebieden. Zij beperkt uitsluitend de mogelijkheid van de subsidiëring van de aankoop van de gronden gelegen in agrarische gebieden buiten het Vlaams Ecologisch Netwerk (hierna : VEN) en bepaalt dat de subsidiëring in dat geval substantieel lager is dan voor gebieden gelegen in het VEN en in groen- en bosgebieden.

Dat verschil in behandeling werd verantwoord door het bestaan van natuurwaarden en structuurkenmerken in die laatste gebieden (Parl.

St., Vlaams Parlement, 1996-1997, nr. 690/1, p. 19). Ter zake werd verder gesteld : « Er moet [...] prioriteit worden gegeven aan de aankoop van gronden binnen het VEN. De aankoop van gronden gelegen in agrarische gebieden buiten het VEN kan slechts zeer uitzonderlijk gebeuren. In de huidige subsidieregeling bestaat ook een dergelijke gradatie. Het Forum Landbouw-Natuur zal verder overleg plegen over de voorwaarden waaronder gronden buiten het VEN als natuurreservaat kunnen worden erkend » (Parl. St., Vlaams Parlement, 1996-1997, nr. 690/9, p. 50).

De in het geding zijnde bepaling stelt aldus een verschil in behandeling in, dat, rekening houdend met die elementen, redelijk is verantwoord.

B.4. De verzoekende partijen voor het verwijzende rechtscollege lijken het in het geding zijnde artikel evenwel vooral te verwijten dat het uitsluitend voorziet in de subsidiëring van de aankoop van gronden met het oog op de oprichting van erkende (natuur)reservaten, ongeacht de ruimtelijke bestemming van de onroerende goederen, en niet in een aangepaste subsidiëring voor de aankoop van gronden met een andere bestemming van natuurbehoud, -beheer of -ontwikkeling, wat de ruimtelijke bestemming van die onroerende goederen zou verhinderen, rekening houdend met de beperkingen die voortvloeien uit een erkenning als natuurreservaat, wat betreft de uitgeoefende rechten op die goederen en hun gebruik.

B.5. Het staat aan de decreetgever om de nodige maatregelen te nemen met het oog op het behoud van natuur- en landschapswaarden. De decreetgever vermocht de subsidiëring van de aankoop van gebieden te beperken tot de aankopen die gericht zijn op de oprichting van erkende reservaten.

Rekening houdend met de hiervoor aangehaalde parlementaire voorbereiding, is de keuze voor de subsidiëring van aankopen met het oog op de oprichting van erkende reservaten niet kennelijk onredelijk.

In zoverre die aankoop een weerslag heeft op de ruimtelijke bestemming van de aangekochte onroerende goederen, is dat gevolg niet onbekend aan de eigenaar-verkoper, die dient in te stemmen met de aankoop (artikel 44, § 2, derde lid, van het Decreet Natuurbehoud) noch, a fortiori, aan de koper die een beroep wil doen op de mogelijkheid van subsidiëring van zijn aankoop. Hoewel het, vanuit het oogpunt van een coherente regelgeving, wenselijk kan worden geacht dat de ruimtelijke bestemming van een gebied is afgestemd op de beschermingsvoorschriften die in dat gebied van toepassing zijn en dat bijgevolg, wanneer de ruimtelijke bestemming ten gevolge van de beschermingsvoorschriften niet meer kan worden gerealiseerd, zij dienvolgens wordt aangepast, kan dat gebrek aan afstemming niet als een onevenredig gevolg van de maatregel worden beschouwd.

B.6. Het valt niet te ontkennen dat de gesubsidieerde aankoop gevolgen kan hebben voor de rechten waarover de eventuele gebruikers van die onroerende goederen beschikken vóór de verkoop van die goederen door de eigenaar.

Tijdens de parlementaire voorbereiding werd uitdrukkelijk overwogen ook de instemming van die gebruikers met de verkoop te vereisen. Die mogelijkheid werd evenwel verworpen op grond van de overweging dat dit de mogelijkheid tot aankoop volledig zou uithollen, vermits een tijdelijke gebruiker, een seizoenspachter of iemand met de toestemming om de grond kosteloos gedurende een bepaalde periode te gebruiken, de vrijwillige verkoop door de eigenaar zou kunnen blokkeren. Tevens werd gewezen op de mogelijkheid voor de gebruikers om in bepaalde gevallen een schadevergoeding te vorderen van de eigenaar (Parl. St., Vlaams Parlement, 1996-1997, nr. 690/91, p. 50). Tot slot dient eraan te worden herinnerd dat, in zoverre de specifieke belangen van de verzoekende partijen voor het verwijzende rechtscollege in het geding zijn, het Decreet Natuurbehoud, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld in zijn arrest nr. 31/2004 van 3 maart 2004, de uitoefening van de jacht in speciale beschermingszones en natuurreservaten niet volstrekt onmogelijk maakt.

B.7. Uit wat voorafgaat, vloeit voort dat de maatregel waarbij de mogelijkheid tot subsidiëring van de aankoop van onroerende goederen wordt beperkt tot de aankoop van gebieden met het oog op de oprichting van erkende reservaten, met alle beperkingen die deze erkenning met zich meebrengt wat betreft de uitgeoefende rechten op de goederen en hun gebruik, redelijk is verantwoord, ongeacht de stedenbouwkundige bestemming van de aangekochte gronden.

B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 44 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 28 mei 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^