Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 juli 2009

Uittreksel uit arrest nr. 88/2009 van 28 mei 2009 Rolnummer 4482 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 22, § 2, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, gesteld door het A Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009203021
pub.
10/07/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 88/2009 van 28 mei 2009 Rolnummer 4482 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 22, § 2, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 19 juni 2008 in zake Linda Bessemans en Wim Vallons tegen de nv « NMBS Holding », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 juni 2008, heeft het Arbeidshof te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 22, § 2, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het ' Handvest ' van de Sociaal Verzekerde, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat dit artikel enkel toepassing vindt inzoverre door het desbetreffende beheerscomité voorwaarden zijn bepaald dewelke werden goedgekeurd door de bevoegde minister, zodat derhalve enkel afstand van terugvordering kan worden gedaan als door het desbetreffende beheerscomité voorwaarden werden bepaald en geen afstand van terugvordering kan worden gedaan als door het desbetreffend beheerscomité geen voorwaarden werden bepaald ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 22 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde (hierna : de wet van 11 april 1995) bepaalt : « § 1.Onverminderd de wettelijke of reglementaire bepalingen eigen aan de verschillende sectoren van de sociale zekerheid, zijn de bepalingen van de §§ 2 tot 4 van toepassing op de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. § 2. De bevoegde instelling van sociale zekerheid kan, binnen de voorwaarden bepaald door zijn beheerscomité en goedgekeurd door de bevoegde minister, afzien van de terugvordering van het onverschuldigde : a) in behartigenswaardige gevallen of categorieën van gevallen en mits de schuldenaar te goeder trouw is;b) wanneer het terug te vorderen bedrag gering is;c) wanneer blijkt dat de terugvordering onzeker of te duur is vergeleken met het bedrag dat teruggevorderd moet worden. § 3. Behoudens in het geval van bedrog of arglist, wordt ambtshalve afgezien van de terugvordering van onverschuldigd betaalde prestaties, bij het overlijden van degene aan wie ze betaald zijn, indien hem op dat ogenblik nog geen kennis was gegeven van de terugvordering. § 4. Onverminderd de toepassing van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek verhindert deze bepaling nochtans niet de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen wanneer het gaat om prestaties die, op het ogenblik van het overlijden van de belanghebbende, vervallen waren doch hem nog niet waren uitbetaald of niet waren uitbetaald aan één van de volgende personen : 1° de echtgenoot met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;2° de kinderen met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;3° de persoon met wie de gerechtigde op het ogenblik van zijn overlijden samenleefde;4° de persoon die een deel betaald heeft in de ziekenhuiskosten en zulks tot beloop van het door hem betaalde bedrag;5° de persoon die de begrafeniskosten betaald heeft en zulks tot beloop van het bedrag van die kosten. § 5. De Koning kan, bij een in ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat de §§ 1 tot 4 van dit artikel niet van toepassing zijn op bepaalde regelingen van sociale zekerheid ».

B.2.1. Uit de motivering van het verwijzingsarrest blijkt dat het geschil dat hangende is voor de verwijzende rechter, betrekking heeft op de terugvordering van aanvullende uitkeringen die onterecht werden uitbetaald door de nv « NMBS Holding » aan een statutair gepensioneerde om hem de mogelijkheid te geven te beschikken over het gewaarborgde minimumpensioen.

B.2.2. Volgens het in het geding zijnde artikel 22, § 2, kan een bevoegde socialezekerheidsinstelling afzien van de terugvordering van het onverschuldigde binnen de voorwaarden bepaald door het beheerscomité en goedgekeurd door de bevoegde minister en in de gevallen bedoeld in a), b) en c) van die bepaling.

De verwijzende rechter is van mening dat artikel 22, § 2, zo moet worden geïnterpreteerd dat een afstand van terugvordering enkel mogelijk is wanneer door het bevoegde beheerscomité voorwaarden voor verzaking aan de terugvordering zijn vastgelegd die door de bevoegde minister zijn goedgekeurd.

B.2.3. Dienvolgens stelt de verwijzende rechter het Hof een vraag over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de in het geding zijnde bepaling, wanneer die zo wordt geïnterpreteerd dat ze enkel kan worden toegepast wanneer door het beheerscomité voorwaarden zijn bepaald en die door de bevoegde minister zijn goedgekeurd.

B.3.1. De regel volgens welke datgene wat werd betaald zonder verschuldigd te zijn, moet kunnen worden teruggevorderd, geldt tevens inzake sociale zekerheid.

B.3.2. Daartegenover staat evenwel dat het socialezekerheidsrecht altijd rekening heeft gehouden met het feit dat een terugvordering veelal moeilijkheden veroorzaakt voor de sociaal verzekerde. Derhalve kan in uitzonderlijke gevallen van de terugvordering worden afgezien.

De uitzonderingsregels zijn algemeen verwoord in artikel 22, § 2, a), b), en c) van de wet van 11 april 1995. De invulling per sector van die algemene regel wordt, gelet op de eigenheid van elk van de takken van de sociale zekerheid, overgelaten aan diegenen die de financiële middelen ervan moeten beheren, maar onder voorbehoud van goedkeuring door de minister.

B.4. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd vastgesteld dat de verschillende sectoren van de sociale zekerheid reeds regels kenden in verband met de terugvordering van het onverschuldigde en dat aan elke sector de zorg moest worden gelaten om zijn eigen bepalingen ter zake toe te passen (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 353/5, p. 21). De wetgever heeft dus geen afbreuk willen doen aan de wettelijke of reglementaire bepalingen die eigen zijn aan de verschillende sectoren van de sociale zekerheid, wat artikel 22, § 1, van de wet van 11 april 1995 bevestigt.

Artikel 22, § 5, van de wet van 11 april 1995 laat de Koning overigens uitdrukkelijk toe te bepalen dat artikel 22, §§ 1 tot 4, niet van toepassing is op een bepaalde regeling.

B.5.1. Uit het in B.1 geciteerde artikel 22, § 1, vloeit voort dat de bepalingen vervat in de paragrafen 2 tot 4 van dat artikel van toepassing zijn wanneer er geen wettelijke of reglementaire bepalingen bestaan die eigen zijn aan de betrokken sector van de sociale zekerheid.

B.5.2. Uit die bepaling kan echter niet worden afgeleid dat zou kunnen worden afgeweken van het beginsel volgens hetwelk een verschil in behandeling dat door een norm tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingevoerd, dient te berusten op een redelijke verantwoording in het licht van de gevolgen van de betrokken norm. Het staat, naar gelang van het geval, aan het Hof of aan de administratieve of justitiële rechter te oordelen of de afwijking die zou zijn vervat in een wettelijke of reglementaire norm bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.5.3. Artikel 22, § 2, stelt bovendien het beheerscomité van de betrokken instelling van de sociale zekerheid, mits goedkeuring van de bevoegde minister, in staat te bepalen onder welke voorwaarden kan worden afgezien van de terugvordering van het onverschuldigde in de drie in die bepaling opgesomde gevallen.

B.5.4. In de interpretatie volgens welke het onmogelijk zou zijn voor de instelling van de sociale zekerheid om af te zien van de terugvordering van het onverschuldigde wanneer het beheerscomité niet de voorwaarden van die afstand heeft bepaald, is artikel 22, § 2, niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, vermits het het beheerscomité, door zijn stilzwijgen, in staat zou stellen de in dat artikel vervatte regel ontoepasbaar te maken zonder dat dat verschil in behandeling zou kunnen worden verantwoord.

B.5.5. Artikel 22, § 2, kan evenwel in die zin worden geïnterpreteerd dat, wanneer het beheerscomité niet de voorwaarden heeft bepaald waaronder van de terugvordering van het onverschuldigde kan worden afgezien, die afstand toch kan gebeuren in de gevallen zoals bedoeld in a), b) en c) van dat artikel.

In die interpretatie is artikel 22, § 2, bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 22, § 2, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, in die zin geïnterpreteerd dat het slechts van toepassing is wanneer voorwaarden zijn bepaald door het betrokken beheerscomité en goedgekeurd door de bevoegde minister, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat ze van toepassing is, zelfs bij ontstentenis van voorwaarden bepaald door het betrokken beheerscomité en goedgekeurd door de bevoegde minister, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 28 mei 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^