Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 juni 2009

Uittreksel uit arrest nr. 77/2009 van 5 mei 2009 Rolnummer 4629 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 2 van de wet van 16 april 1998 met betrekking tot de geschillen betreffende de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondhei Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009202210
pub.
11/06/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 77/2009 van 5 mei 2009 Rolnummer 4629 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 2 van de wet van 16 april 1998 met betrekking tot de geschillen betreffende de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 20 januari 2009 in zake Stefaan Vandeputte tegen de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en de nv « EEG SLACHTHUIZEN LAR », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 januari 2009, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2 van de wet van 16 april 1998 met betrekking tot de geschillen betreffende de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten de artikelen 10 en/of 11 van de Grondwet ? ».

Op 18 februari 2009 hebben de rechters-verslaggevers L. Lavrysen en J.-P. Snappe, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 2 van de wet van 16 april 1998 met betrekking tot de geschillen betreffende de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, bepaalt : « De geschillen betreffende de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten vallen uitsluitend onder de bevoegdheid van de rechtbanken van de plaats waar de administratie van het Fonds is gevestigd ».

B.2. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij voorziet in de exclusieve territoriale bevoegdheid van de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, waardoor aan de gemeenrechtelijke bevoegdheidsregeling van artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek afbreuk wordt gedaan ten voordele van een welbepaalde rechtbank « die daarenboven de rechtbank is van de plaats waar de administratie gevestigd is van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten (d.w.z. een orgaan van de Belgische Staat die procespartij is) ».

B.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 16 april 1998 blijkt dat de in het geding zijnde bepaling ertoe strekt de eenheid van rechtspraak te verzekeren (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1182/1, p. 2).

Ook al geldt voor de organisatie en de werking van het gerechtelijk apparaat het beginsel van decentralisatie, toch is het de wetgever niet verboden van die algemene regel af te wijken voor zover die afwijking kan worden verantwoord. Te dezen houdt die verantwoording verband met het feit dat de administratie van het Begrotingsfonds, dat tot doel heeft tegemoet te komen in de prefinanciering of financiering van de uitgaven van de overheid in het kader van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen van hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of produktie-stimulerende werking, de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten en de wet van 20 juni 1956 betreffende de verbetering van de rassen van voor de landbouw nuttige huisdieren en daarvoor wordt gestijfd door onder meer verplichte bijdragen, opgelegd door de Koning, ten laste van de natuurlijke en rechtspersonen die dieren of dierlijke producten voortbrengen, verwerken, vervoeren, bewerken, verkopen of verhandelen, in Brussel is gevestigd en dat die dienst niet is gedecentraliseerd. Het is dan ook pertinent het hele contentieux met betrekking tot de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten te centraliseren bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel, wat van dien aard is dat de eenheid van rechtspraak erdoor wordt bevorderd. Er wordt overigens geen afbreuk gedaan aan het evenredigheidsbeginsel omdat de rechtsonderhorigen niet op fundamentele wijze worden geraakt bij de uitoefening van een jurisdictionele waarborg.

Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat het verschil in behandeling dat door de in het geding zijnde bepaling wordt ingevoerd tussen de rechtzoekenden die gevestigd zijn in het gerechtelijk arrondissement Brussel en de andere rechtzoekenden, in redelijkheid verantwoord is.

B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2 van de wet van 16 april 1998 met betrekking tot de geschillen betreffende de betalingen aan het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 5 mei 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^