gepubliceerd op 20 mei 2009
Uittreksel uit arrest nr. 65/2009 van 2 april 2009 Rolnummer 4452 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 150 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing vanaf het aanslagjaar 2005, gesteld door de Rec Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 65/2009 van 2 april 2009 Rolnummer 4452 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 150 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing vanaf het aanslagjaar 2005, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 april 2008 in zake Nadia Abbaoui tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 april 2008, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 150 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, zoals van toepassing vanaf het aanslagjaar 2005, in zoverre het bepaalt dat de belastingvermindering voor werkloosheidsuitkeringen moet worden berekend ' voor beide echtgenoten samen ' terwijl de andere verminderingen die zijn bepaald in de onderafdeling waarvan het genoemde artikel deel uitmaakt ' per belastingplichtige ' moeten worden berekend, bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, vermits het aldus (en enkel wat de werkloosheidsuitkeringen betreft) een verschil in behandeling invoert tussen gehuwde of wettelijk samenwonende belastingplichtigen en feitelijk samenwonende belastingplichtigen, terwijl die twee categorieën van personen zich, behalve wat hun ' burgerlijke staat ' betreft, in een soortgelijke situatie bevinden ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De artikelen 146 tot 154 vormen onderafdeling III (« Vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten ») van afdeling I (« Gewoon stelsel van aanslag ») van hoofdstuk III (« Berekening van de belasting ») van titel II (« Personenbelasting ») van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992).
B.1.2. Bij artikel 147, 7° en 8°, van dat Wetboek, zoals vervangen bij artikel 35 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting, wordt een vermindering ingevoerd voor de belasting op de werkloosheidsuitkeringen die zijn omschreven bij artikel 146, 3°, van hetzelfde Wetboek.
Zoals het van toepassing is op het aanslagjaar 2005, bepaalt artikel 151, eerste zin, van het WIB 1992 - vervangen bij artikel 38 van de wet van 10 augustus 2001 : « Wanneer het belastbare inkomen 22.660 EUR of meer bedraagt, wordt de vermindering voor werkloosheidsuitkeringen, andere dan die welke zijn toegekend aan werklozen die op 1 januari van het aanslagjaar 58 jaar of ouder zijn en een anciënniteitstoeslag bevatten, niet toegepast ».
B.1.3. Zoals het van toepassing is op het aanslagjaar 2005, bepaalt artikel 150 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij artikel 37 van de wet van 10 augustus 2001, en vervolgens gewijzigd bij artikel 97 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact : « Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden, met uitzondering van de vermindering voor werkloosheidsuitkeringen, de in deze onderafdeling bepaalde verminderingen en grenzen per belastingplichtige berekend.
De vermindering voor werkloosheidsuitkeringen wordt voor beide echtgenoten samen berekend. Daarbij worden respectievelijk werkloosheidsuitkeringen, de netto-inkomens en de belastbare inkomens van beide echtgenoten samengeteld om de vermindering en de grenzen te berekenen.
De overeenkomstig het tweede lid berekende vermindering voor werkloosheidsuitkeringen wordt daarna omgedeeld per belastingplichtige in verhouding tot het aandeel van zijn werkloosheidsuitkeringen in het totaal van de werkloosheidsuitkeringen van beide echtgenoten ».
De term « echtgenoten » die in die bepaling wordt gebruikt, heeft betrekking zowel op gehuwden als op wettelijk samenwonenden (artikel 2, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 10 augustus 2001).
B.2. Uit de feiten van de aan de verwijzende rechter voorgelegde zaak, uit de motieven van de verwijzingsbeslissing en uit de voormelde bepalingen blijkt dat het Hof wordt verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van het voormelde artikel 150, eerste en tweede lid, van het WIB 1992, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat die bepaling een verschil in behandeling zou invoeren tussen twee categorieën van personen die op 1 januari 2005 jonger zijn dan 58 jaar, die naast andere beroepsinkomsten werkloosheidsuitkeringen ontvangen en die samenwonen met een persoon die zulke uitkeringen niet ontvangt : enerzijds, de gehuwde of wettelijk samenwonende persoon ten aanzien van wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en, anderzijds, de persoon die niet gehuwd is, noch wettelijk samenwonend.
De in het geding zijnde bepaling heeft tot gevolg dat het belastbare inkomen bedoeld in artikel 151, eerste zin, van het WIB 1992, in het geval van de eerstgenoemde persoon, wordt bepaald door diens belastbare inkomen samen te tellen met het bedrag van het belastbare inkomen van de persoon met wie hij samenwoont, zodat het door die bepaling vastgestelde maximumbedrag - waarboven de voormelde belastingvermindering niet wordt toegekend - vlugger zal zijn bereikt dan voor de tweede categorie van personen.
B.3.1. De in het geding zijnde bepaling werd aangenomen in het kader van een fiscale hervorming die onder andere tot doel had « een belastingsysteem [te ontwikkelen] dat neutraal is ten aanzien van de samenlevingsvorm » en « de maatregelen die ongunstig zijn voor de gehuwden te schrappen », doordat elk « verschil in belastingdruk tussen gehuwde koppels en samenwonenden » als ongerechtvaardigd werd beschouwd (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1270/001, pp. 6-7).
B.3.2. Het in B.2 vermelde verschil in behandeling werd verantwoord door « het streven [...] om een actieve welvaartstaat tot stand te brengen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1270/006, p. 98), waarvan de ontwikkeling « maatregelen [vereist] om de voordelige fiscale behandeling van vervangingsinkomsten te moduleren », die « [...] al te vaak [belet] dat mensen de nodige stappen zetten om actief deel te nemen of te blijven deelnemen aan de arbeidsmarkt » (Parl.
St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1270/001, p. 27). Het verschil in behandeling wordt voorgesteld als « een afweging tussen enerzijds het principe van de actieve welvaartstaat en anderzijds dat van het opheffen van discriminaties » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 832/3, p. 43).
Die verantwoording werd in herinnering gebracht tijdens het onderzoek van artikel 97 van de wet van 23 december 2005 dat tot doel had een soortgelijk verschil in behandeling weg te werken met betrekking tot andere vervangingsinkomsten (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2128/012, p. 10), verschil in behandeling dat toen « niet opportuun werd geacht » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2128/001, p. 54).
B.4. De juridische toestand van een samenwonende die is gehuwd of die een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd, verschilt van die van een samenwonende die noch gehuwd, noch wettelijk samenwonend is, zowel wat zijn plichten tegenover de persoon met wie hij samenwoont als wat zijn vermogensrechtelijke toestand betreft.
Die verschillen kunnen, wanneer zij verband houden met het doel van de maatregel, een verschil in behandeling tussen die twee categorieën van samenwonenden verantwoorden.
B.5. Het in B.3.2 beschreven doel kan echter niet het in B.2 vermelde verschil in behandeling redelijk verantwoorden.
De wijze van samenleving kan het streven naar re-integratie op de arbeidsmarkt immers niet beïnvloeden.
B.6. De in het geding zijnde bepaling is niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Doordat het bepaalt dat de belastbare inkomens van gehuwden of wettelijk samenwonenden worden samengeteld, schendt artikel 150, eerste en tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het werd vervangen bij artikel 37 van de wet van 10 augustus 2001 en vervolgens gewijzigd bij artikel 97 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 2 april 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.