gepubliceerd op 29 april 2009
Uittreksel uit arrest nr. 47/2009 van 11 maart 2009 Rolnummer 4477 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 5, § 1, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gesteld door de Rechtb Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 47/2009 van 11 maart 2009 Rolnummer 4477 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 5, § 1, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 23 april 2008 in zake André Devos tegen Samuel Den Tandt, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 juni 2008, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 5, § 1, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, aldus geïnterpreteerd dat deze bepaling ook de burgerrechtelijke gevolgen van de huurovereenkomst regelt, en de huurovereenkomst derhalve nietig is als niet aan de kwaliteitsvereisten van de Vlaamse Wooncode is voldaan, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 5, § 1, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (hierna : de Vlaamse Wooncode), dat bepaalt : « Elke woning moet op de volgende vlakken voldoen aan de elementaire veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten, die door de Vlaamse regering nader worden bepaald : 1° de oppervlakte van de woongedeelten, rekening houdend met het type van woning en de functie van het woongedeelte;2° de sanitaire voorzieningen, inzonderheid de aanwezigheid van een goed functionerend toilet in of aansluitend bij de woning en een wasgelegenheid met stromend water, aangesloten op een afvoerkanaal zonder geurhinder te veroorzaken in de woning;3° de verwarmingsmogelijkheden, inzonderheid de aanwezigheid van voldoende veilige verwarmingsmiddelen om de woongedeelten met een woonfunctie tot een normale temperatuur te kunnen verwarmen of de mogelijkheid deze op een veilige manier aan te sluiten;4° de verlichtings- en verluchtingsmogelijkheden, waarbij de verlichtingsmogelijkheid van een woongedeelte wordt vastgesteld in relatie tot de functie, de ligging en de vloeroppervlakte van het woongedeelte, en de verluchtingsmogelijkheid in relatie tot de functie en de ligging van het woongedeelte en de aanwezigheid van kook-, verwarmings- of warmwaterinstallaties die verbrandingsgassen produceren;5° de aanwezigheid van voldoende en veilige elektrische installaties voor de verlichting van de woning en het veilig gebruik van elektrische apparaten;6° de gasinstallaties, waarbij zowel de toestellen als de plaatsing en aansluiting ervan de nodige veiligheidsgaranties bieden;7° de stabiliteit en de bouwfysica met betrekking tot de fundering, de daken, de buiten- en binnenmuren, de draagvloeren en het timmerwerk;8° de toegankelijkheid. De woning moet voldoen aan alle vereisten van brandveiligheid, met inbegrip van de specifieke en aanvullende veiligheidsnormen die door de Vlaamse regering worden vastgesteld.
De omvang van de woning moet ten minste beantwoorden aan de woningbezetting. De Vlaamse regering stelt de normen inzake de vereiste minimale omvang van de woning vast in relatie tot de gezinssamenstelling ».
B.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de in het geding zijnde bepaling in overeenstemming is met de bevoegdheidverdelende regels, in zoverre zij met zich meebrengt dat een huurovereenkomst met betrekking tot een woning die niet voldoet aan de erin vervatte elementaire veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten nietig is.
B.3.1. Krachtens artikel 6, § 1, IV, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zijn « de huisvesting en de politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid » gewestelijke aangelegenheden.
B.3.2. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, hebben de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van de regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden. Door voormeld artikel 6, § 1, IV, is de aangelegenheid van de huisvesting en van de politie van woongelegenheden die gevaar opleveren voor de openbare reinheid en gezondheid in haar geheel naar de gewesten overgeheveld.
Het staat de decreetgever in de regel vrij zijn bevoegdheid uit te oefenen ten aanzien van de categorieën van huisvesting die hij bepaalt, te dezen de woning, die in artikel 2, 31°, van de Vlaamse Wooncode is omschreven als « elk onroerend goed of het deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin of alleenstaande ». Een dergelijke bevoegdheidsuitoefening doet evenwel geen afbreuk aan de bevoegdheid van de federale overheid om de contractuele verplichtingen van de huurder en de verhuurder te bepalen.
B.4.1. De prejudiciële vraag gaat uit van de veronderstelling dat de niet-naleving van de in de in het geding zijnde bepaling vervatte veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten de nietigheid van de huurovereenkomst tot gevolg heeft en dat die bepaling aldus burgerrechtelijke gevolgen van de huurovereenkomst regelt. Dat zou een bevoegdheidsoverschrijding inhouden.
B.4.2. In de memorie van toelichting bij het ontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode staat te lezen : « Het ontwerp voorziet geen burgerrechtelijke sancties, omdat de decreetgever zich dan op het terrein van de federale wetgever begeeft.
De Raad van State was in het verleden geneigd om deze betreding van het federale bevoegdheidsterrein niet toe te staan » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1996-1997, nr. 654/1, p. 18).
Daaruit blijkt dat de Vlaamse decreetgever niet de bedoeling heeft gehad om burgerrechtelijke sancties te koppelen aan de niet-naleving van de in de in het geding zijnde bepaling vervatte veiligheids-, gezondheids- en woonkwaliteitsvereisten.
B.4.3. Door in de artikelen 18, 19 en 20, § 1, van de Vlaamse Wooncode slechts te voorzien, enerzijds, in strafrechtelijke sancties en, anderzijds, in maatregelen zoals de verplichting tot uitvoering van renovatie-, verbeterings- of aanpassingswerken en de verplichting tot slopen van de woning, regelt het decreet enkel de betrekkingen tussen de verhuurder en de openbare overheid. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het verbintenissenrecht of de huurwetgeving met betrekking tot de hoofdverblijfplaats - zelfs impliciet - zouden zijn gewijzigd door de Vlaamse decreetgever.
Weliswaar zal het aan de verwijzende rechter staan te oordelen of de niet-naleving van de in de in het geding zijnde bepaling vervatte kwaliteitsvereisten van dien aard is dat ze hetzij de nietigheid van de huurovereenkomst meebrengt, hetzij de geldigheid van de instemming van de huurder aantast, hetzij de ontbinding van de huurovereenkomst verantwoordt, of nog als grondslag dient om de verhuurder ertoe te veroordelen aan de vereisten van de Vlaamse Wooncode te voldoen. Het gaat dan echter om een toepassing van de regels van het verbintenissenrecht en van de huurwetgeving met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en niet om een toepassing van het decreet.
B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 5, § 1, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode schendt de bevoegdheidverdelende regels niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 11 maart 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.