gepubliceerd op 20 februari 2009
Uittreksel uit arrest nr. 4/2009 van 15 januari 2009 Rolnummer 4338 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 301, § 4, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 4/2009 van 15 januari 2009 Rolnummer 4338 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 301, § 4, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, in samenhang gelezen met artikel 42, § 5, tweede lid, van die wet, gesteld door de Vrederechter van het kanton Boom.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 8 november 2007 in zake Nelly De Backer tegen Monique Aerts, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 november 2007, heeft de Vrederechter van het kanton Boom de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden het nieuwe artikel 301, § 4, eerste lid, B.W. in samenhang met artikel 42, § 5, tweede lid van de wet van 27 april 2007 [betreffende de hervorming van de echtscheiding], die de aanvang en de duur van de termijn van het verschuldigd zijn van een onderhoudsuitkering na echtscheiding bepalen enerzijds op 1 september 2007 en anderzijds op de duur van het huwelijk, zonder rekening te houden met de initiële datum van het verschuldigd zijn van deze onderhoudsuitkering, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? Is met andere woorden de verschillende behandeling van een uitkeringsplichtige, die gehouden is tot betalen vanaf 1983 en deze wiens uitkeringsplicht slechts ingaat in 2006, redelijk, objectief en proportioneel verantwoord ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter vraagt of de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden geschonden door artikel 301, § 4, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met de overgangsregeling van artikel 42, § 5, tweede lid, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding.
Artikel 301, § 4, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 7 van de voormelde wet van 27 april 2007, bepaalt : « De duur van de uitkering mag niet langer zijn dan die van het huwelijk ».
Op de datum van het vonnis waarbij de prejudiciële vraag is gesteld, bepaalde artikel 42, § 5, van de wet van 27 april 2007 : « Artikel 301, § 4, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 7, is van toepassing op de uitkeringen tot levensonderhoud, die zijn vastgesteld door een vonnis dat voorafgaat aan de inwerkingtreding van deze wet.
Indien de duur van de uitkering niet werd bepaald, neemt de in artikel 301, § 4, bepaalde termijn een aanvang op de datum van de inwerkingtreding van deze wet. [...] ».
De wet van 27 april 2007 is krachtens artikel 44 ervan in werking getreden op 1 september 2007.
B.2. Zoals de prejudiciële vraag is geformuleerd, wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of de voormelde bepalingen, in samenhang gelezen, leiden tot een discriminatie doordat zij « de aanvang en de duur van de termijn van het verschuldigd zijn van een onderhoudsuitkering na echtscheiding bepalen enerzijds op 1 september 2007 en anderzijds op de duur van het huwelijk, zonder rekening te houden met de initiële datum van het verschuldigd zijn van deze onderhoudsuitkering ».
B.3. Uit de gegevens van de zaak blijkt dat niet de beperking van de duur van de onderhoudsuitkering tot de duur van het huwelijk, zoals bepaald in het nieuwe artikel 301, § 4, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, ter discussie wordt gesteld, maar het gegeven dat de nieuwe regeling ten aanzien van bestaande veroordelingen tot onderhoudsgeld eerst ingaat op 1 september 2007, en niet op « de initiële datum van het verschuldigd zijn van deze uitkering ».
Aangezien die grief in werkelijkheid enkel is gericht tegen de overgangsbepaling van artikel 42, § 5, tweede lid, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding, beperkt het Hof zijn onderzoek tot die bepaling.
B.4. Het Hof heeft artikel 42, § 5, tweede lid, van de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding vernietigd bij zijn arrest nr. 172/2008 van 3 december 2008.
B.5. Uit die vernietiging, die terugwerkende kracht heeft, volgt dat de prejudiciële vraag thans zonder voorwerp is.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag is zonder voorwerp.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 15 januari 2009.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Bossuyt.