gepubliceerd op 27 april 2009
Uittreksel uit arrest nr. 69/2009 van 23 april 2009 Rolnummer 4651 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 83 en 84 van de wet van 22 december 2008 « houdende diverse bepalinge(...) Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 69/2009 van 23 april 2009 Rolnummer 4651 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 83 en 84 (« Het gebruik van partituren in het onderwijs ») van de wet van 22 december 2008 « houdende diverse bepalingen (I) », ingesteld door de cvba « SEMU » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 4 maart 2009 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 maart 2009, is een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen 83 en 84 (« Het gebruik van partituren in het onderwijs ») van de wet van 22 december 2008 « houdende diverse bepalingen (I) » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2008, vierde editie) door de cvba « SEMU », met maatschappelijke zetel te 9130 Kieldrecht, Merodestraat 38, de cvba « D.M.P. », met maatschappelijke zetel te 2060 Antwerpen, Waghemakerestraat 14, de bvba « Uitgaven Andel Editions », met maatschappelijke zetel te 8400 Oostende, Klaprozenstraat 30, de bvba « Euprint », met maatschappelijke zetel te 3001 Leuven-Heverlee, Parkbosstraat 3, en de vof « Golden River Music », met maatschappelijke zetel te 2800 Mechelen, Dobbelhuizen 54.
Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde bepalingen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de schorsing van de artikelen 83 en 84 van de wet van 22 december 2008 « houdende diverse bepalingen (I) ».
Artikel 83 van die wet vervangt het 4°bis van artikel 22, § 1, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (hierna : Auteurswet), ingevoegd bij de wet van 31 augustus 1998; die bepaling luidt voortaan : « Wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, kan de auteur zich niet verzetten tegen : [...] 4°bis. de gedeeltelijke of integrale reproductie van artikelen, van bladmuziek, van werken van beeldende kunst, of van korte fragmenten uit werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, wanneer die reproductie wordt verricht ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, voorzover zulks verantwoord is door de nagestreefde niet-winstgevende doelstelling en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk ».
Artikel 84 van de wet van 22 december 2008 bepaalt : « Artikel 83 treedt in werking op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt ».
B.1.2. Met het bestreden artikel 83 van de wet van 22 december 2008 beoogde de wetgever « de integrale reproductie van bladmuziek van een individueel muziekwerk toe te staan, verricht ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek » (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1608/001, p. 60). Vóór die wijziging konden in dat kader slechts « korte fragmenten » van bladmuziek worden gereproduceerd.
B.1.3. Vermits de wet van 22 december 2008 werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 december 2008, is de desbetreffende wetswijziging, overeenkomstig artikel 84 van die wet, op die dag in werking getreden.
B.2. Uit het verzoekschrift blijkt dat enkel middelen worden aangevoerd tegen artikel 83 van de wet van 22 december 2008.
Het Hof beperkt dan ook zijn onderzoek tot die bepaling.
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.3. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, moet de ontvankelijkheid van het beroep, en in het bijzonder het bestaan van het vereiste belang, worden behandeld bij het onderzoek van de vordering tot schorsing.
B.4.1. De eerste verzoekende partij, de cvba « SEMU », is een vennootschap die, volgens haar statuten, tot doel heeft « het innen en verdelen, administreren en beheren, in de ruimste zin van het woord, van alle auteursrechten en naburige rechten van de uitgevers en producenten van auditieve en multimediaproducten op hun uitgave- en productiefonds(en) van dergelijke producten, waaronder, maar niet uitsluitend, de exclusieve rechten en vergoedingsrechten voor de reproductie op papier of voor eigen gebruik, het gebruik voor onderwijs en/of wetenschappelijke doeleinden en de uitlening van deze producten ». De vennootschap werd, overeenkomstig artikel 67 van de Auteurswet, bij ministerieel besluit van 14 februari 2000 (Belgisch Staatsblad, 10 maart 2000, p. 7241) gemachtigd om haar werkzaamheden op het Belgisch grondgebied te verrichten.
B.4.2. De overige verzoekende partijen (de cvba « D.M.P. », de bvba « Uitgaven Andel Editions », de bvba « Euprint » en de vof « Golden River Music ») zijn uitgeverijen die onder meer bladmuziek uitgeven bestemd voor het onderwijs.
B.5.1. Ter staving van hun belang voeren de verzoekende partijen aan dat het bestreden artikel 83 van de wet van 22 december 2008, door te bepalen dat bladmuziek integraal mag worden gereproduceerd ter illustratie bij onderwijs, de uitgeverijen van bladmuziek bestemd voor het onderwijs in financiële moeilijkheden brengt en het door de cvba « SEMU » opgezette licentiesysteem doorkruist.
B.5.2. De verzoekende partijen kunnen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de bestreden bepaling en doen bijgevolg blijken van het rechtens vereiste belang.
Ten aanzien van de voorwaarden van de schorsing B.6. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.
Ten aanzien van het ernstig karakter van de middelen B.7. Het ernstig middel mag niet worden verward met het gegrond middel.
Om als ernstig te worden beschouwd in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, volstaat het niet dat het middel kennelijk niet ongegrond is in de zin van artikel 72 van die wet, maar moet het ook gegrond lijken na een eerste onderzoek van de gegevens waarover het Hof beschikt in dit stadium van de procedure.
B.8. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het bestreden artikel 83 van de wet van 22 december 2008 een verschil in behandeling in het leven roept tussen de uitgevers van, enerzijds, bladmuziek, die ter illustratie bij onderwijs integraal mag worden gereproduceerd, en, anderzijds, andere vergelijkbare werken die op grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, zoals boeken, waarvan slechts korte fragmenten mogen worden gereproduceerd.
B.9. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, zijn de desbetreffende categorieën, ten aanzien van de in de bestreden bepaling vervatte regeling betreffende de reproductie van werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgesteld, voldoende vergelijkbaar. In beide gevallen gaat het om werken die op zichzelf staan, afzonderlijk worden gecommercialiseerd, en waarvan de opbrengst in beginsel afhankelijk is van het aantal verkochte exemplaren.
B.10.1. Vóór de wijziging ervan bij het bestreden artikel 83 van de wet van 22 december 2008, werd in artikel 22, § 1, 4°bis, van de Auteurswet een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, de reproductie van « artikelen » en van « werken van beeldende kunst » en, anderzijds, de reproductie van andere « werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd ». De werken van de eerste categorie konden, zonder dat de auteur ervan zich ertegen kon verzetten, integraal worden gereproduceerd « ter illustratie bij onderwijs ». Voor de werken van de tweede categorie, waartoe bladmuziek behoorde, was dit slechts mogelijk in zoverre het ging om « korte fragmenten ».
B.10.2. Het desbetreffende onderscheid gaat terug op de oorspronkelijke versie van de Auteurswet van 30 juni 1994.
B.10.3. Uit de parlementaire voorbereiding van die wet kan worden afgeleid dat de wetgever een principieel verbod heeft willen invoeren op het integraal reproduceren van werken, omdat zulk een reproduceren « een rechtstreekse weerslag [heeft] op het aantal verkochte beschermde werken, dat zakt in verhouding tot het aantal gemaakte reprodukties » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 145-1, p. 12).
In dat kader werd erop gewezen dat « de problemen die ter zake rijzen [...] buitengewoon scherp [worden] aangevoeld door de makers, de kunstenaars en de uitgevers of producenten », die de « gevolgen van de belachelijk lage kostprijs van de reproduktiemiddelen en van het aantal reprodukties » ondervinden (ibid., pp. 11-12). Daarom is de wetgever ervan uitgegaan dat « enkel de reproduktie van korte fragmenten is toegestaan » (ibid., p. 12).
B.10.4. Het oorspronkelijke voorstel werd echter in de loop van de parlementaire voorbereiding geamendeerd om de integrale reproductie van artikelen en van werken van beeldende kunst toe te staan (Parl.
St., Kamer, 1991-1992, nr. 473/33, pp. 193-195). Wat de werken van beeldende kunst betreft, was de uitzondering ingegeven door het feit dat reproducties van de desbetreffende werken in beginsel maar zinvol zijn wanneer ze het werk integraal weergeven (ibid., p. 24). Wat de artikelen betreft, heeft de wetgever onder meer het aanmaken, ter illustratie bij onderwijs, van « een persoverzicht dat uit de volledige reproduktie van artikelen uit kranten of tijdschriften bestaat » mogelijk willen maken (ibid. ).
B.11. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het principiële verbod om werken integraal te reproduceren is ingegeven door de zorg te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van die werken, wat overigens één van de criteria vormt waaraan volgens internationale normen moet worden getoetst bij het invoeren van uitzonderingen op het auteursrecht (onder meer artikel 5, lid 5, van de richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en artikel 9, lid 2, van de Berner Conventie van 9 september 1886 voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst). Vermits de normale exploitatie van « artikelen » en van « werken van beeldende kunst » van een andere aard is dan die van andere werken die op grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, zoals boeken, kon de wetgever redelijkerwijze oordelen dat de integrale reproductie van die werken, ter illustratie bij onderwijs, de normale exploitatie ervan in beginsel niet in de weg staat.
B.12. Met het bestreden artikel 83 van de wet van 22 december 2008 wordt de regeling gewijzigd in die zin dat de integrale reproductie van bladmuziek, ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, wordt toegestaan. Daardoor ontstaat een verschil in behandeling tussen de auteurs en de uitgevers van, enerzijds, bladmuziek, en, anderzijds, andere vergelijkbare werken die op grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, zoals boeken : in tegenstelling tot de laatsten, kunnen de eersten zich niet verzetten tegen de integrale reproductie van hun werken ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek.
B.13. Dat verschil in behandeling is gebaseerd op een objectief criterium, namelijk de aard van het werk dat ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek wordt gereproduceerd.
B.14.1. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd de bestreden maatregel verantwoord als volgt : « Het huidige artikel 22, § 1, 4°bis, van de wet van 30 juni 1994 staat de reproductie toe van korte fragmenten van bladmuziek, ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek. Evenwel werd het begrip korte fragmenten ' niet gedefinieerd in de wet, noch in de voorbereidende werken ervan. Het komt derhalve aan de hoven en rechtbanken toe om desgevallend, geval per geval, te bepalen of een uittreksel uit een bladmuziek al dan niet een kort fragment ' uitmaakt van een individueel muziekwerk. Hieruit volgt een grote rechtsonzekerheid voor de onderwijsinstellingen en instellingen van wetenschappelijk onderzoek.
Bovendien voorziet het actuele artikel 22, § 1, 4°bis van de wet van 30 juni 1994 een verschillende behandeling tussen de reproductie van werken van beeldende kunst, zoals bijvoorbeeld foto's, en de reproductie van bladmuziek. Momenteel kunnen werken van beeldende kunst immers volledig of gedeeltelijk gereproduceerd worden, terwijl van bladmuziek slechts korte fragmenten mogen gereproduceerd worden » (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1608/001, p. 61).
Hoewel de parlementaire voorbereiding de maatregel lijkt voor te behouden voor bladmuziek van « individuele » muziekstukken, en dus niet voor « bundels die samengesteld zijn uit verschillende bladmuziek van individuele muziekwerken » (ibid., pp. 60-61), noch voor « suites », « arrangementen » en « verzamelbundels » (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1608/009, p. 9), beoogt de bestreden bepaling, zonder onderscheid, de reproductie « van bladmuziek ».
B.14.2. Daaruit blijkt dat de wetgever met het bestreden artikel 83 van de wet van 22 december 2008, enerzijds, de rechtsonzekerheid heeft willen verhelpen die voor de onderwijsinstellingen en de instellingen van wetenschappelijk onderzoek zou voortvloeien uit het begrip « korte fragmenten », en, anderzijds, een einde heeft willen maken aan het verschil in behandeling dat bestond tussen bladmuziek en werken van beeldende kunst.
B.15. Wanneer de wetgever beoogt de onduidelijkheid te verhelpen die voor de onderwijsinstellingen en de instellingen van wetenschappelijk onderzoek zou voortvloeien uit het begrip « korte fragmenten », vermag hij geen verschil in behandeling in het leven te roepen dat niet redelijk kan worden verantwoord. De doelstelling te verhelpen aan rechtsonzekerheid lijkt op zich te dezen geen verantwoording te kunnen vormen voor het bekritiseerde verschil in behandeling tussen, enerzijds, bladmuziek, die integraal kan worden gereproduceerd, en anderzijds, andere vergelijkbare werken die op grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, zoals boeken, waarvan nog steeds slechts « korte fragmenten » kunnen worden gereproduceerd.
B.16.1. Het is juist dat artikel 22, § 1, 4°bis, van de Auteurswet, vóór de wijziging ervan bij de bestreden bepaling, bladmuziek en werken van beeldende kunst aan een verschillende regeling onderwierp : terwijl van bladmuziek slechts korte fragmenten konden worden gereproduceerd, waren integrale reproducties van werken van beeldende kunst toegestaan. Zoals reeds vermeld in B.11, kon dat verschil in behandeling, rekening houdend met de door de wetgever bij het aannemen van de oorspronkelijke Auteurswet nagestreefde doelstellingen, in redelijkheid verantwoord worden geacht, vermits de normale exploitatie van werken van beeldende kunst van een andere aard is dan die van andere werken die op grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd.
Bovendien kon de wetgever redelijkerwijze oordelen dat de reproductie van een werk van beeldende kunst, ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, slechts zinvol is wanneer het gaat om een integrale reproductie ervan.
B.16.2. Terwijl de integrale reproductie van werken van beeldende kunst, ter illustratie bij onderwijs en voor wetenschappelijk onderzoek, de normale exploitatie van die werken in beginsel niet in het gedrang brengt, lijkt dat wel het geval te kunnen zijn voor de integrale reproductie van bladmuziek, die doorgaans wordt uitgegeven op bladen of in de vorm van een brochure of een boek en op een heel eenvoudige en goedkope wijze kan worden gereproduceerd. Terwijl de reproductie van een werk van beeldende kunst, ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, slechts zinvol is wanneer het gaat om een integrale reproductie, lijkt dat niet het geval te zijn voor bladmuziek, waarvan korte fragmenten ter illustratie kunnen worden aangewend.
B.16.3. De doelstelling een einde te maken aan het verschil in behandeling naargelang het gaat om bladmuziek of werken van beeldende kunst, lijkt, rekening houdend met de meer algemene doelstellingen die de wetgever bij het aannemen van de oorspronkelijke Auteurswet heeft nagestreefd, het te dezen bekritiseerde verschil in behandeling niet te kunnen verantwoorden.
B.17. Het eerste middel is ernstig.
Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.18.1. Ter staving van hun vordering tot schorsing voeren de verzoekende partijen aan dat de toepassing van de bestreden bepaling hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen, omdat die bepaling het door de cvba » SEMU » opgezette licentiesysteem doorkruist, wat onvermijdelijk ingrijpende gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van diverse uitgeverijen van bladmuziek bestemd voor het onderwijs, waaronder de tweede tot en met de vierde verzoekende partij.
B.18.2. De verzoekende partijen voeren concrete gegevens aan waaruit blijkt dat meerdere onderwijsinstellingen, sinds de aankondiging van de bestreden maatregel en de duiding ervan door de respectieve onderwijskoepels, hun overeenkomst met de cvba « SEMU » hebben opgezegd of hebben laten weten dat zij zich verzetten tegen een verlenging ervan.
Aan de hand van een door een bedrijfsrevisor opgesteld verslag, voeren zij eveneens concrete gegevens aan waaruit blijkt dat de inkomsten van de tweede tot en met de vierde verzoekende partij uit SEMU-licenties een substantieel deel uitmaakt van hun totale omzet en dat hun levensvatbaarheid ernstig in het gedrang komt wanneer de desbetreffende inkomsten, samen met de inkomsten uit de verkoop van bladmuziek bestemd voor het onderwijs, zouden wegvallen of substantieel zouden verminderen.
B.19. Het verlies van de desbetreffende inkomsten dreigt te dezen de voorzetting van de activiteiten van de tweede tot en met de vierde verzoekende partij ernstig te hypothekeren en hun een ernstig nadeel te berokkenen dat niet volledig zou kunnen worden hersteld door een latere vernietiging, aangezien het voortbestaan zelf van die vennootschappen door dat inkomstenverlies wordt bedreigd. Bovendien zou het moeilijk zijn achteraf na te gaan in welke mate onderwijsinstellingen bladmuziek integraal hebben gereproduceerd.
B.20. Het risico op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel, vereist door artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, is te dezen afdoende aangetoond.
B.21. Artikel 83 van de wet van 22 december 2008 dient te worden geschorst.
Om die redenen, het Hof schorst artikel 83 van de wet van 22 december 2008 « houdende diverse bepalingen (I) ».
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 23 april 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.