Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 december 2008

Uittreksel uit arrest nr. 146/2008 van 30 oktober 2008 Rolnummer 4376 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 31, tweede lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt, rechter P. Martens, waarnemend v(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008204502
pub.
31/12/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 146/2008 van 30 oktober 2008 Rolnummer 4376 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 31, tweede lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt, rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 28 november 2007 in zake Sabine Prouvost tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 december 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 31, [tweede lid,] 4° W.I.B. zoals van toepassing voor aanslagjaar 1998 de bepalingen van artikel 10 en 11 van de Grondwet, doordat voormeld artikel de aan de belastingplichtige wegens lichamelijke schade toegekende vergoedingen, uitgekeerd op grond van een door de werkgever van de verzekerde afgesloten collectieve verzekeringsovereenkomst tegen ongevallen in het beroeps- en het privé-leven, aan de inkomstenbelasting onderwerpt, terwijl dezelfde vergoedingen, uitgekeerd op grond van een door de verzekerde ondertekende individuele verzekeringskomst [lees : verzekeringsovereenkomst] overeenkomstig artikel 38, 8° W.I.B. niet aan de belastingen zijn onderworpen ? »; 2. « Schendt artikel 31, [tweede lid,] 4° W.I.B. zoals van toepassing voor aanslagjaar 1998 de bepalingen van artikel 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat voormeld artikel de aan de belastingplichtige wegens lichamelijke schade met inkomstenderving toegekende vergoedingen, uitgekeerd op grond van een door de werkgever van de verzekerde collectieve arbeidsovereenkomst [lees : afgesloten collectieve verzekeringsovereenkomst] tegen ongevallen in het beroeps- en het privé-leven, volledig aan de inkomstenbelasting onderwerpt ongeacht de omvang van de inkomstenderving ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 31, tweede lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992), zoals van toepassing voor het aanslagjaar 1998, bepaalt : « Bezoldigingen van werknemers zijn alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever.

Daartoe behoren inzonderheid : [...] 4° vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen; [...] ».

B.2. De verwijzende rechter vraagt het Hof of die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, doordat zij de aan de belastingplichtige wegens lichamelijke schade toegekende vergoedingen, uitgekeerd op grond van een door de werkgever van de verzekerde gesloten collectieve verzekeringsovereenkomst tegen ongevallen in het beroeps- en het privéleven, aan de inkomstenbelasting onderwerpt, terwijl dezelfde vergoedingen, uitgekeerd op grond van een door de verzekerde gesloten individuele verzekeringsovereenkomst, overeenkomstig artikel 38, 8°, van het WIB 1992, niet aan de belastingen zijn onderworpen (eerste prejudiciële vraag).

B.3.1. De verwijzende rechter en de Ministerraad refereren aan de rechtspraak van het Hof betreffende artikel 34, § 1, 1°, van het WIB 1992, in de redactie ervan vóór de wijziging bij de wet van 19 juli 2000.

Die bepaling - het vroegere artikel 32bis van het WIB 1964 - beschouwt als belastbare inkomsten de pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid of die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken.

B.3.2. In zijn arrest nr. 132/98 van 9 december 1998 heeft het Hof voor recht gezegd : « Doordat artikel 32bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964 (thans artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992) de vergoedingen die met toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving worden gestort tot herstel van een blijvende ongeschiktheid, zonder dat er voor het slachtoffer een inkomstenderving is, belastbaar maakt, schendt het artikel 10 van de Grondwet ».

B.3.3. Het Hof heeft de aangelegenheid ook beoordeeld ten aanzien van de vergoeding die met toepassing van een verzekering « gewaarborgd inkomen » wordt gestort tot herstel van een blijvende ongeschiktheid, zonder dat er voor het slachtoffer een inkomstenderving is, in vergelijking met de vergoeding die met toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving of met toepassing van het gemeen recht wordt gestort tot herstel van een blijvende ongeschiktheid, waarbij voor het slachtoffer evenmin een inkomstenderving aanwezig is.

In zijn arrest nr. 120/2001 van 10 oktober 2001 heeft het Hof voor recht gezegd : « Artikel 32bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, thans artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de vergoedingen uitgekeerd door een verzekeringsmaatschappij tot herstel van een fysiologische en/of economische invaliditeit belastbaar stelt, zonder dat er voor het slachtoffer een inkomstenderving is, en terwijl de premies verbonden aan het verzekeringscontract door de begunstigde van de vergoeding niet als beroepskosten werden afgetrokken ».

De voormelde ongrondwettigheid had evenwel enkel betrekking op de omstandigheid dat een vergoeding die werd uitgekeerd ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract « gewaarborgd inkomen » tot herstel van fysiologische of economische invaliditeit en zonder inkomstenverlies, belastbaar was, wanneer de premies verbonden aan het verzekeringscontract door de begunstigde van de vergoeding niet als beroepskosten werden afgetrokken.

B.3.4. Vervolgens heeft het Hof in zijn arrest nr. 55/2003 van 30 april 2003 voor recht gezegd : « Doordat het de bedragen die ter uitvoering van een collectief verzekeringscontract, gesloten door de werkgever van het slachtoffer, gestort zijn om een fysiologische en/of economische invaliditeit veroorzaakt door een ongeval te vergoeden, belastbaar maakt zonder dat het slachtoffer inkomsten heeft gederfd, schendt artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ».

De in dat arrest vastgestelde ongrondwettigheid had enkel betrekking op de omstandigheid dat een vergoeding die werd uitgekeerd ter uitvoering van een collectief verzekeringscontract « gewaarborgd inkomen » tot herstel van fysiologische of economische invaliditeit en zonder inkomstenverlies, belastbaar was. Het betrof een verzekering, aangegaan en betaald door de werkgever van de begunstigde, die dus niet over de mogelijkheid beschikte om de premies als beroepskosten af te trekken.

B.3.5. In zijn arrest nr. 102/2005 van 1 juni 2005 heeft het Hof uitspraak gedaan over prejudiciële vragen betreffende de artikelen 34, § 1, 1°, en 39 van het WIB 1992, zoals gewijzigd respectievelijk ingevoegd bij de wet van 19 juli 2000 « tot wijziging van de artikelen 34, § 1, en 39 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 ».

In de parlementaire voorbereiding werd verduidelijkt dat door de voorgestelde wetswijziging tegemoet zou worden gekomen aan het arrest van het Hof nr. 132/98 van 9 december 1998 (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 49-1408/3, p. 2, en nr. 49-1408/4, p. 7), omdat de pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen die zijn toegekend met toepassing van de wetgeving op arbeidsongevallen of beroepsziekten, zouden worden vrijgesteld van inkomstenbelastingen in de mate waarin zij geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 49-1408/4, p. 8).

Het Hof onderzoekt in dat arrest enkel de hypothese waarin de partijen voor de verwijzende rechter de premie voor de verzekering « gewaarborgd inkomen » steeds als beroepskosten hebben afgetrokken.

In dat arrest heeft het Hof voor recht gezegd : « De artikelen 34, § 1, 1° en 1°bis, en 39, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet doordat zij de vergoedingen uitgekeerd door een verzekeringsmaatschappij die dekking verleent ingevolge een polis ' gewaarborgd inkomen ' belastbaar stellen, zonder dat er voor de genieter van de vergoeding een inkomstenderving is, en wanneer de premies verbonden aan het verzekeringscontract door de begunstigde van de vergoeding als beroepskosten werden afgetrokken ».

B.3.6. In zijn arrest nr. 73/2007 van 10 mei 2007 heeft het Hof uitspraak gedaan over een prejudiciële vraag betreffende artikel 34, § 1, 1°, van het WIB 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000.

Het Hof beantwoordt in dat arrest de prejudiciële vraag in de interpretatie dat de in het geding zijnde vergoeding is uitgekeerd ter uitvoering van een individuele verzekeringsovereenkomst tot herstel van een arbeidsongeschiktheid en dat zij betrekking heeft op de beroepsactiviteit van de begunstigde ervan, zodat zij binnen het toepassingsgebied valt van artikel 34, § 1, 1°, van het WIB 1992, en niet van artikel 38, § 1, 8°, van hetzelfde Wetboek. Voorts houdt het Hof ermee rekening dat in die zaak de jaarlijkse premie die overeenstemt met de periode gedurende welke het ongeval zich voordeed dat heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid van de begunstigde van de vergoeding, door die laatste werd afgetrokken als beroepskosten.

In dat arrest heeft het Hof voor recht gezegd : « Artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet in zoverre het de vergoeding uitgekeerd ter uitvoering van een individuele verzekeringsovereenkomst tot herstel van een arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en invaliditeit, belastbaar stelt zonder dat er voor de begunstigde een inkomstenderving is, wanneer de overeenkomstige premie door die laatste als beroepskosten werd afgetrokken ».

B.4. De omstandigheid dat de voormelde rechtspraak betrekking heeft op artikel 34, § 1, 1°, van het WIB 1992 waarin sprake is van een « bestendige » derving van winst, bezoldigingen of baten, terwijl het in het geding zijnde artikel 31, tweede lid, 4°, een « tijdelijke » derving van bezoldigingen beoogt, verhindert niet dat die rechtspraak op de laatstvermelde bepaling kan worden betrokken.

B.5. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 januari 1976, die de in het geding zijnde bepaling in het Wetboek van de inkomstenbelastingen heeft gewijzigd, blijkt dat de wetgever een einde wilde maken aan het stelsel van vrijstelling van sommige vervangingsinkomens die het herstel van een inkomstenderving uitmaken (Parl. St., Senaat, 1975-1976, nr. 742/2, p. 18).

B.6.1. Door de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen in de belastbare inkomsten op te nemen, heeft de wetgever een maatregel genomen die relevant is ten aanzien van die doelstelling.

B.6.2. De vraag heeft echter betrekking op het belastbare karakter van vergoedingen die voor de begunstigde geen inkomstenderving compenseren.

B.7. De Ministerraad voert aan dat de verschillende fiscale behandeling zou zijn verantwoord door het verschil in aftrekbaarheid van de premies die zijn verbonden aan het verzekeringscontract.

Premies die verband houden met een individueel verzekeringscontract zouden nooit als beroepskosten kunnen worden afgetrokken, wat de vrijstelling waarin artikel 38, 8°, van het WIB 1992 voorziet, zou verantwoorden. De premies die zijn verbonden aan een collectief contract dat de werkgever ten gunste van zijn werknemers heeft gesloten, zouden daarentegen door de werkgever kunnen worden afgetrokken, wat de belasting van de vergoedingen die ter uitvoering van het contract worden gestort, zou verantwoorden.

B.8. Wanneer het verzekeringscontract is gesloten door de werkgever van de begunstigde, kan die laatste de premies niet aftrekken als beroepskosten omdat hij ze niet heeft betaald. De begunstigde van de vergoeding is vreemd aan het feit dat de werkgever de premies eventueel had kunnen aftrekken.

Het feit dat de premies in voorkomend geval zijn afgetrokken, kan onmogelijk invloed hebben op de grondslag van de belasting, zoals die kan worden afgeleid uit artikel 31, tweede lid, 4°, van het WIB 1992, geïnterpreteerd in het licht van de wil van de wetgever zoals uitgedrukt in de parlementaire voorbereiding van de wet van 5 januari 1976, namelijk de belasting gronden op de derving van beroepsinkomsten en de compensatie daarvan door de gestorte vergoeding. Het criterium van onderscheid kan dan ook niet als pertinent worden beschouwd ten aanzien van het doel van de bepaling.

B.9. Het is niet verantwoord dat de schadeloosstelling die wordt uitgekeerd ter uitvoering van een collectief verzekeringscontract dat de fysiologische en/of economische ongeschiktheid dekt, aan de belasting wordt onderworpen, terwijl zij geen vervangingsinkomen vormt. Een dergelijke belasting heeft tot gevolg dat een discriminatie wordt teweeggebracht tussen de slachtoffers van een ongeval die geen inkomsten hebben gederfd, naargelang zij worden vergoed ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract of ter uitvoering van een collectief verzekeringscontract.

B.10. De eerste prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

B.11. Aangezien het onderzoek van de tweede prejudiciële vraag niet tot een ruimere vaststelling van schending kan leiden, dient die tweede vraag niet te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 31, tweede lid, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in de redactie zoals van toepassing voor het aanslagjaar 1998, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de bedragen die ter uitvoering van een collectief verzekeringscontract, gesloten door de werkgever van het slachtoffer, gestort zijn om een fysiologische en/of economische invaliditeit veroorzaakt door een ongeval te vergoeden, belastbaar maakt zonder dat het slachtoffer inkomsten heeft gederfd.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^