Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 september 2008

Uittreksel uit arrest nr. 115/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4314 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zoals vervangen bij artikel 11 van de w Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008203257
pub.
15/09/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 115/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4314 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zoals vervangen bij artikel 11 van de wet van 25 januari 1999, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 2 oktober 2007 in zake Joseph George, in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van de nv « Entreprises Générales René Kinet », tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 15 oktober 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 21 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zoals ingevoerd bij de wet van 25 januari 1999, dat de verkeersbelasting verschuldigd maakt zolang het voertuig bij de DIV is ingeschreven, bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en creëert het geen discriminatie tussen, enerzijds, de curatoren die over middelen beschikken om het belastbaar feit te doen ophouden en de stappen kunnen ondernemen die nodig zijn om het voertuig te doen schrappen dat deel uitmaakt van het actief van het faillissement waarvan zij het bestaan kennen maar die nalaten dat te doen en, anderzijds, de curatoren van wie de gewettigde onwetendheid over het bestaan van het voertuig in het actief van het faillissement is aangetoond en die zijn verhinderd de schrapping ervan te vragen en machteloos staan tegenover een louter administratief belastbaar feit dat een boedelschuld laat voortbestaan die zij moeten dragen ten nadele van de boedel ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 21 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, zoals vervangen bij artikel 11, § 1, van de wet van 25 januari 1999, bepaalt : « De belasting is verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon die vermeld is of het moet zijn op het inschrijvingsbewijs zolang een voertuig op naam van deze persoon is of moet zijn ingeschreven in het repertorium van de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen.

De in het eerste lid beoogde voertuigen zijn de personenauto's, de auto's voor dubbel gebruik, de trage auto's voor dubbel gebruik, de minibussen, de ziekenauto's, de motorfietsen, de motorfietsen-driewielers, de motorfietsen-vierwielers, de lichte vrachtauto's, de trage lichte vrachtauto's, de bootaanhangwagens, de kampeeraanhangwagens, de kampeerauto's, de aanhangwagens en opleggers met een maximaal toegelaten massa tot 3.999 kg ».

De bepaling maakt deel uit van titel II « Verkeersbelasting op de autovoertuigen », hoofdstuk VIII « Ontstaan van de belastingschuld », van het voormelde Wetboek.

Bij artikel 10 van de wet van 8 april 2002 werd de grenswaarde « 3 999 kg » met ingang van 1 januari 2001 vervangen door de grenswaarde « 3 500 kg ».

B.2. Het geschil voor de verwijzende rechter heeft betrekking op de verkeersbelasting voor een aanhangwagen die deel uitmaakt van het actief van een faillissement, zonder dat de curator van het bestaan van die aanhangwagen op de hoogte was. Daardoor zou de curator, naar luid van de prejudiciële vraag, « machteloos staan tegenover een louter administratief belastbaar feit » dat een boedelschuld aan het licht brengt.

De verwijzende rechter vergelijkt die curator met de curator die wel op de hoogte is van het bestaan, in het actief van een faillissement, van een voertuig dat is onderworpen aan de inschrijvingbelasting maar die onachtzaam is geweest door niet de schrapping van het voertuig te vorderen.

B.3. Het Hof dient derhalve te onderzoeken of de gelijke behandeling van twee categorieën van curatoren de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, met andere woorden of het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie de wetgever ertoe dwingt rekening te houden met de mogelijke onwetendheid van de curator omtrent het bestaan van een voertuig waarvan de inschrijving aanleiding geeft tot het verschuldigd zijn, door de gefailleerde, van de verkeersbelasting.

B.4.1. Bij het vonnis van faillietverklaring benoemt de rechtbank van koophandel onder haar leden een rechter-commissaris en stelt zij één of meer curatoren aan. De opdracht van de curator bestaat onder meer erin het actief van de gefailleerde te gelde te maken en de opbrengst daarvan onder de schuldeisers te verdelen. De curator is een gerechtelijk lasthebber die de bij de wet bepaalde machten uitoefent in het belang zowel van de gezamenlijke schuldeisers als van de gefailleerde. Hij dient het faillissement als een goed huisvader te beheren, onder toezicht van de rechter-commissaris.

B.4.2. De Ministerraad merkt op dat een curator, op eenvoudig verzoek, door de Dienst voor Inschrijving van de Voertuigen (DIV) op de hoogte wordt gebracht van de voertuigen die op naam van de gefailleerde zijn ingeschreven.

B.4.3. Zelfs indien de onwetendheid van de curator omtrent het bestaan van een ingeschreven voertuig op objectieve wijze zou kunnen worden vastgesteld, wordt het gelijkheidsbeginsel niet geschonden door het feit dat de administratie geen rekening dient te houden met de goede of kwade trouw van de curator.

Wanneer de wetgever voertuigen aan een verkeersbelasting wenst te onderwerpen, moet hij noodzakelijkerwijze rekening houden met de moeilijkheden die, inzonderheid wat betreft de administratieve en infrastructurele kosten voor de invorderende administratie, gepaard gaan met de inning van de belasting.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 21 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 31 juli 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^