Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 september 2008

Uittreksel uit arrest nr. 114/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4310 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 46, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, zoals dat artikel werd vervange Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008203230
pub.
17/09/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 114/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4310 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 46, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, zoals dat artikel werd vervangen bij artikel 25 van het decreet van 18 juli 2002, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 175.038 van 27 september 2007 in zake Michel Gilissen en anderen tegen het Waalse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 oktober 2007, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 46, § 1, van het WWROSP zoals gewijzigd bij artikel 25 van het decreet van 18 juli 2002, artikel 23 van de Grondwet en de standstill -regel die daarmee verbonden is, in zoverre, terwijl het oude artikel 46 van het WWROSP, als voorwaarde voor opneming van nieuwe gemengde of industriële bedrijfsruimten, de herbestemming van afgedankte bedrijfsruimten binnen vijf jaar voorschreef, het nieuwe artikel 46 van het WWROSP bepaalt dat de opneming van dergelijke ruimten kan gebeuren indien ze gepaard gaat met ofwel de herbestemming van afgedankte bedrijfsruimten, ofwel de goedkeuring van maatregelen die de bescherming van het milieu in de hand werken, ofwel een samengaan van beide begeleidingswijzen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt door de Raad van State ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 46, § 1, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium (hierna : WWROSP), zoals gewijzigd bij het decreet van 18 juli 2002, met artikel 23 van de Grondwet en het hierin besloten standstill -beginsel.

B.2.1. Artikel 1 van het decreet van 27 november 1997 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium » heeft het oorspronkelijke artikel 46 van het WWROSP vervangen door een nieuw artikel, dat luidt : « De regels voor de opmaak van het gewestplan gelden ook voor de herziening ervan.

Bovendien moet de opneming van nieuwe gebieden aan de volgende voorschriften voldoen : [...] 3° de opneming van nieuwe gemengde of industriële bedrijfsruimten moet globaal gecompenseerd worden door de herbestemming van afgedankte bedrijfsruimten; [...] ».

Tijdens de parlementaire voorbereiding is in dat verband opgemerkt : « Het ontwerpartikel 46, 3°, voert, alleen in het planologisch stadium, een algemene compenserende regeling in tussen de nieuwe bestemming van oppervlakten van afgedankte bedrijfsruimten en de opneming van nieuwe bedrijfsruimten als nieuwe gebieden.

Met die regeling kunnen de samengenomen herzieningen van gewestplannen bijvoorbeeld op jaarbasis worden gecoördineerd.

Die coördinatie van de ruimtelijke ordening zal voor het hele Waalse Gewest in de tijd en in de ruimte moeten worden geregeld in het gewestelijk ruimtelijk ontwikkelingsplan » (Parl. St., Waals Parlement, 1996-1997, nr. 233/1, p. 12).

Daarnaast preciseerde de minister : « Er moet worden vermeden dat, door laksheid, een hele reeks nieuwe ruimten worden gecreëerd, zonder dat de Regering heeft beslist een nieuwe bestemming te geven aan de bedrijfsruimten die zich vandaag in Wallonië in een verwaarloosde toestand bevinden. Punt 3° van artikel 46, tweede lid, voert bijgevolg het begrip ' compensatie ' in. In planologische termen houdt het feit dat er geen herbestemming is, echter niet noodzakelijk in dat er geen nieuwe ruimten kunnen worden gecreëerd [...]. De algemene compensatie zal plaatshebben op het niveau van het Waalse Gewest in zijn geheel en niet op dat van een gewestplan » (Parl. St., Waals Parlement, 1996-1997, nr. 233/222, pp. 166 en 168).

En voorts : « Het betreft hier geen daadwerkelijke voorafgaande herbestemming van de afgedankte ruimten, aangezien artikel 46 van het ontwerpdecreet zich situeert op het niveau van de planologie, instrument voor de ontwikkeling van de moderne assen en de hernieuwing van de klassieke industriële oost-westas, die de meeste verwaarloosde gebieden omvat.

Het doel van de Regering bestaat erin Wallonië in zijn geheel te ontwikkelen door middel van een voluntaristisch beleid. Zij zal, via een uitvoeringsbesluit, de periode moeten bepalen waarin de compensatie moet gebeuren » (ibid. ).

B.2.2. Artikel 46 van het WWROSP werd een eerste keer gewijzigd bij artikel 5 van het decreet van 6 mei 1999 « houdende wijziging van het decreet van 27 november 1997 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium gewijzigd bij het decreet van 23 juli 1998 ». Op grond van dat artikel 5 moest de algemene compensatie waarvan sprake was in artikel 46, tweede lid, 3°, van het WWROSP, plaatshebben « binnen vijf jaar nadat de herziening van het gewestplan definitief wordt aangenomen ».

Die herziening werd in de uiteenzetting van het voorstel van decreet als volgt verantwoord : « Het voorgestelde artikel 7 preciseert de draagwijdte van artikel 46 van het Wetboek ten aanzien van de compenserende regeling waarbij de opneming in het gewestplan van een nieuwe bedrijfsruimte wordt gekoppeld aan de sanering van afgedankte bedrijfsruimten. De voorgestelde bepaling voorziet daartoe in een compensatie die moet plaatshebben binnen een termijn van vijf jaar na de definitieve aanneming van de wijziging van het gewestplan » (Parl. St., Waals Parlement, 1998-1999, nr. 512/1, p. 3).

Terwijl het voorstel van decreet de opneming van nieuwe bedrijfsruimten beoogde te compenseren door « één of meer saneringen van afgedankte bedrijfsruimten », beperkt artikel 5 van het decreet van 6 mei 1999, zoals het uiteindelijk is aangenomen, zich ertoe artikel 46 van het WWROSP aan te vullen met de woorden « binnen vijf jaar nadat de herziening van het gewestplan definitief wordt aangenomen ».

Hieruit volgt dat de door de decreetgever vereiste compensatie van planologische aard bleef.

B.2.3. Na de wijziging ervan bij het decreet van 18 juli 2002 luidde artikel 46, § 1, van het WWROSP : « De bepalingen waarbij de vaststelling van het gewestplan wordt geregeld, gelden ook voor de herziening ervan.

Daarnaast gelden volgende voorschriften : [...] 3° de opneming van nieuwe gemengde of industriële bedrijfsruimten moet globaal gecompenseerd worden ofwel door de herbestemming van afgedankte bedrijfsruimten ofwel door de goedkeuring van maatregelen die de bescherming van het milieu in de hand werken ofwel door een samengaan van beide begeleidingswijzen; [...] ».

Het betreft de bepaling die in de onderhavige zaak in het geding is.

B.2.4. Die nieuwe wijziging van artikel 46 van het WWROSP werd als volgt verantwoord : « Er moet worden vastgesteld dat de compensatieregel vervat in artikel 46, 3°, is aangenomen zonder voorafgaande inventaris van de behoeften inzake nieuwe bedrijfsruimten, gecombineerd met die van de afgedankte bedrijfsruimten die een concrete herbestemming kunnen krijgen en van de middelen die voor het herbestemmingsbeleid noodzakelijk zijn.

Tijdens de vroegere zittingsperiode heeft men dat snel ingezien, vermits de regel vanaf het decreet van 6 mei 1999 werd versoepeld. In de huidige situatie kan de regel in de praktijk niet worden uitgevoerd. De enkele gedeeltelijke herzieningen die hebben plaatsgehad, hebben de ruimten opgebruikt die voor compensatie in aanmerking kunnen komen. De Regering blijft openstaan voor het idee dat de maatregelen inzake milieubescherming of de herbestemming van afgedankte bedrijfsruimten op nuttige wijze kunnen samengaan met de invoering van nieuwe bebouwingsgebieden. Het kan evenwel niet meer gaan om een compensatie en er kan geen sprake meer van zijn om bij de herziening van de plannen een evenredigheid op te leggen. De Regering heeft overigens een algemene analyse gemaakt van de Waalse behoeften inzake bedrijfsruimten teneinde het probleem zo billijk mogelijk te beheren door rekening te houden met de diverse noden in de Waalse regio's, zowel op het vlak van de goede ruimtelijke ordening als in het licht van de economische bloei en de werkgelegenheid » (Parl. St., Waals Parlement, 2001-2002, nr. 309/1, pp. 5-6).

Tijdens de parlementaire voorbereiding preciseerde de minister daarenboven : « Het beginsel van de onmogelijkheid om stelselmatig te compenseren door de herbestemming van afgedankte bedrijfsruimten is ruim aangetoond en door alle betrokkenen aanvaard tijdens het parcours van het ontwerpdecreet binnen de Regering.

Toch blijft de zorg van de Regering om verwaarloosde industriële gebieden verder weg te werken, een belangrijk programma voor de komende jaren.

De voorgestelde oplossing is gericht op het alternatief dat bestaat in aanvullende milieumaatregelen wanneer de herbestemming van de afgedankte bedrijfsruimten niet mogelijk is, of zelfs op het samengaan van beide aspecten. [...] Er bestaat geen twijfel over dat de procedures tot herziening van gewestplannen die worden onderworpen aan een openbaar onderzoek, aan een milieueffectrapportering, aan het advies van de lokale besturen en aan het advies van de Gewestelijke Commissie van ruimtelijke ordening, werkelijke maatregelen die bevorderlijk zijn voor de bescherming van het leefmilieu zullen moeten inhouden. Wat het recente plan inzake bedrijfsruimten betreft, heeft de Regering reeds het beginsel aangenomen om aanpassingen uit te voeren. Tal van mogelijkheden op het vlak van het milieu staan open. Maar er kan geen sprake van zijn louter anekdotische maatregelen te nemen » (Parl. St., Waals Parlement, 2001-2002, nr. 309/170, p. 94).

De maatregelen die bevorderlijk zijn voor de bescherming van het leefmilieu en meestal van planologische aard zullen zijn, moeten overigens worden uitgevoerd in het betrokken gebied en « het standstill -beginsel duidelijk naleven » (Parl. St., Waals Parlement, 2001-2002, nr. 309/170, pp. 94 en 218-219).

B.3. Artikel 23 van de Grondwet impliceert inzake de bescherming van een gezond leefmilieu een standstill -verplichting die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat wordt geboden door de van toepassing zijnde wetgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.

B.4.1. De in het geding zijnde bepaling vervangt de verplichting om de opneming van nieuwe gemengde of industriële bedrijfsruimten te compenseren door de herbestemming binnen vijf jaar van afgedankte bedrijfsruimten, door de verplichting om de opneming van die nieuwe gebieden gepaard te doen gaan met de herbestemming van dergelijke ruimten, met maatregelen die bevorderlijk zijn voor de bescherming van het leefmilieu of met een combinatie van die beide maatregelen.

Die begeleidingsmaatregelen moeten, in het algemeen, het daadwerkelijke karakter van het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu op een minstens gelijkwaardige manier waarborgen als de louter planologische maatregelen waarin de vroegere wetgeving voorzag.

Uit de parlementaire voorbereiding volgt ook dat het exclusieve gebruik van de maatregelen inzake planologische herbestemming voor ernstige praktische moeilijkheden zorgt die de in artikel 1 van het WWROSP bepaalde harmonieuze coördinatie van de economische en stedenbouwkundige vereisten in gevaar brengen.

B.4.2. Hieruit volgt dat de in het geding zijnde bepaling niet kan worden gekwalificeerd als een maatregel die het door de van toepassing zijnde wetgeving geboden beschermingsniveau aanzienlijk vermindert.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 46, § 1, tweede lid, 3°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, zoals vervangen bij artikel 25 van het decreet van 18 juli 2002, schendt artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 31 juli 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^