gepubliceerd op 11 september 2008
Uittreksel uit arrest nr. 109/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4263 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 68 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de wet van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)
Uittreksel uit arrest nr. 109/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4263 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 68 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de wet van 4 mei 1999, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 29 juni 2007 in zake Thierry Nelissen tegen Willy Delfosse en in aanwezigheid van Pierre-Etienne de Fays en de cvba « Verzekeringen van het Notariaat », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 6 juli 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt het vroegere artikel 68 van de wet van 25 ventôse jaar XI, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij de wet van 4 maart 1999, in die zin geïnterpreteerd dat het de nietigheid bevestigt van de notariële authentieke akten en bijgevolg van de overeenkomst zelf wanneer het om een vormelijke akte gaat, om de enige reden dat de vormvereiste bestaande in de ondertekening door de instrumentaire getuigen niet in de akte is vermeld, terwijl uit de akte zelf overigens blijkt dat zij is ondertekend en dat aan de vormvereiste dus is voldaan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? »;2. « Schendt het vroegere artikel 68 van de wet van 25 ventôse jaar XI, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij de wet van 4 maart 1999, in die zin geïnterpreteerd dat het de nietigheid niet bevestigt van de notariële authentieke akten en bijgevolg van de overeenkomst zelf wanneer het om een vormelijke akte gaat, om de enige reden dat de vormvereiste bestaande in de ondertekening door de instrumentaire getuigen niet in de akte is vermeld, terwijl uit de akte zelf overigens blijkt dat zij is ondertekend en dat aan de vormvereiste dus is voldaan, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 68 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de wet van 4 mei 1999. De artikelen 9, 14 en 68 van de voormelde wet bepaalden toen : «
Art. 9.De akten worden verleden voor een of twee notarissen; wanneer een akte voor twee notarissen wordt verleden, moet de naam van de notaris die de minuut ervan bewaart, indien nodig, en die ze in zijn repertorium inschrijft, worden vermeld.
De notaris die alleen optreedt, moet worden bijgestaan door twee meerderjarige getuigen die in staat zijn te ondertekenen : 1° bij het verlijden van de onderstaande akten : a) de openbare testamenten en de akten die een herroeping van die testamenten inhouden;b) de huwelijksovereenkomsten, de schenkingen en herroepingen van schenkingen, alsook de volmachten en toestemmingen betreffende die akten;2° wanneer in een akte, behalve het internationaal testament, één van de partijen niet in staat is te ondertekenen of niet kan ondertekenen, blind of doofstom is. Het internationaal testament wordt altijd verleden voor een notaris, bijgestaan door twee meerderjarige getuigen die in staat zijn te ondertekenen ». «
Art. 14.De akten worden ondertekend door de partijen, de getuigen en de notaris. Van de ondertekening wordt melding gemaakt in het slot van de akte.
Indien de partijen niet kunnen tekenen of daartoe niet in staat zijn, maakt de notaris in het slot van de akte melding van hun verklaringen dienaangaande ». «
Art. 68.Elke akte opgemaakt in strijd met het bepaalde in de artikelen 6, 1°, 3° en 4°, 8, 9, 10, 14, 20, 52, 64, 65, 66 en 67 is nietig indien ze niet door alle partijen is ondertekend, en geldt slechts als onderhands geschrift, indien ze door alle contracterende partijen is ondertekend; onverminderd schadevergoeding in beide gevallen, zo daartoe aanleiding bestaat, ten laste van de notaris die de genoemde voorschriften heeft overtreden » (eigen vertaling, gebaseerd op de huidige bepalingen).
B.2.1. Gelet op de feiten van de zaak, wordt het voormelde artikel 68 in het geding gebracht in zoverre het voorziet in de nietigheid van een authentieke akte - een schenking - die niet de in artikel 14 bedoelde vermelding van de ondertekening door de getuigen zou bevatten, terwijl niet zou zijn betwist dat zij de akte hebben ondertekend.
B.2.2. Uit de motivering van het verwijzingsvonnis blijkt dat die situatie wordt vergeleken met die welke wordt bedoeld in artikel 867 van het Gerechtelijk Wetboek, waarin een vormgebrek mogelijkerwijs geen dergelijke sanctie met zich meebrengt.
De artikelen 861 en 867 van het Gerechtelijk Wetboek bepalen : «
Art. 861.De rechter kan een proceshandeling alleen dan nietig verklaren, indien het aangeklaagde verzuim of de aangeklaagde onregelmatigheid de belangen schaadt van de partij die de exceptie opwerpt ». «
Art. 867.Het verzuim of de onregelmatigheid van de vorm van een proceshandeling, met inbegrip van de niet-naleving van de in deze afdeling bedoelde termijnen of van de vermelding van een vorm, kan niet tot nietigheid leiden, wanneer uit de gedingstukken blijkt dat de handeling het doel heeft bereikt dat de wet ermee beoogt, of dat die niet-vermelde vorm wel in acht is genomen ».
B.2.3. Het Hof wordt dus ondervraagd over het verschil in behandeling dat de in het geding zijnde bepaling invoert onder de rechtzoekenden naargelang hun een nietigheid van een notariële authentieke akte bedoeld in het voormelde artikel 68 wordt tegengeworpen dan wel de nietigheid van een gerechtelijke authentieke akte bedoeld in het voormelde artikel 867. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, gaat het om categorieën van personen die zowel identificeerbaar als vergelijkbaar zijn.
B.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad beweert, is het antwoord op de prejudiciële vragen van belang voor het oplossen van het geschil dat bij de verwijzende rechter aanhangig is gemaakt, vermits hij een conflict moet beslechten aangaande de geldigheid van een schenkingsakte waarop de vermelding van de ondertekening door de getuigen niet voorkomt.
B.4. De voormelde bepalingen van de Ventôsewet hebben, zoals die van het Burgerlijk Wetboek betreffende de schenking, tot doel de persoon te beschermen die, wanneer hij een gift doet, ermee instemt afstand te doen van bezittingen, waarbij de akte waarmee die gift wordt uitgevoerd, gepaard gaat met vormvereisten waarvan de naleving strikt noodzakelijk is en het mogelijk maakt volledige zekerheid te hebben over de instemming van de schenker. De auteurs van de Ventôsewet hebben de aanwezigheid van getuigen in dat opzicht opportuun geacht om dwang te voorkomen en de materiële vormvereisten van de akte te bewijzen; de vereiste van een authentieke vaststelling door de notaris dat de getuigen hebben ondertekend, maakt het mogelijk om te bewijzen dat de op het einde van de akte geplaatste handtekeningen wel degelijk die van de getuigen zijn. De nietigheid van de akte die niet aan die vereisten zou voldoen, vormt dus een pertinente maatregel ten aanzien van het nagestreefde doel.
B.5. Artikel 867 van het Gerechtelijk Wetboek maakt het daarentegen mogelijk dat het verzuim, met name, van de vermelding van een vormvereiste niet leidt tot de nietigheid van de akte indien uit de procedurestukken blijkt dat daadwerkelijk aan de vormvereiste is voldaan; die nietigheid zou overigens alleen kunnen worden uitgesproken indien het verzuim de belangen schaadt van de partij die deze aanvoert (artikel 861). Een dergelijke maatregel kon noodzakelijk worden geacht teneinde een goede rechtsbedeling te waarborgen door te vermijden dat aan dergelijke zaken uitgebreide debatten worden gewijd (Parl. St., Kamer, 1990-1991, nr. 1198-1, pp. 22 en 23).
B.6. Niettemin worden die zaken door een rechter onderzocht in het kader van de procedure zelf waarop de niet-vermelde vormvereisten betrekking hebben. Dat is niet het geval voor de vormvereisten die niet zouden zijn vermeld in een schenkingsakte, aangezien die niet het optreden van een rechter veronderstelt en mogelijk slechts lang na de opstelling ervan, of zelfs na het verdwijnen van de partijen of van de getuigen, het voorwerp van betwistingen uitmaakt. In dergelijke omstandigheden vermocht de wetgever ervan uit te gaan dat het loutere feit dat zou vaststaan en niet zou worden betwist dat de getuigen de in het geding zijnde akte hebben ondertekend, onvoldoende waarborgen inhield. In zoverre hij het de partijen niet mogelijk maakt de nietigheid van een schenking waarvan zij de begunstigden zijn, te laten dekken, doet de in het geding zijnde maatregel niet op discriminerende wijze afbreuk aan hun rechten.
B.7. Voor het overige impliceert het gegeven dat de Ventôsewet, sinds de wijziging ervan bij de wet van 4 mei 1999, voor de schenkingsakten niet langer het optreden van getuigen vereist, op zich hierdoor niet dat de vroegere wet in strijd zou zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.8. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Hetzelfde geldt voor de tweede prejudiciële vraag, aangezien het in B.2.3 uiteengezette verschil in behandeling, in de interpretatie die daarin aan de in het geding zijnde bepaling wordt gegeven, niet bestaat.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 68 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de wet van 4 mei 1999, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 31 juli 2008.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.