Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 augustus 2008

Uittreksel uit arrest nr. 105/2008 van 17 juli 2008 Rolnummer 4272 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 21 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen, ingeste Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008202726
pub.
08/08/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 105/2008 van 17 juli 2008 Rolnummer 4272 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 21 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen, ingesteld door de vzw « Vlaamse Vereniging van Studenten » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, J.-P. Snappe, E. Derycke en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 augustus 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 8 augustus 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 21 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 februari 2007) door de vzw « Vlaamse Vereniging van Studenten », met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Zavelput 20, Robin Lombaert, wonende te 1790 Affligem, Mazitstraat 25, en Jean Pellegrims, wonende te 2861 Onze-Lieve-Vrouw-Waver, Leemstraat 72. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 21 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 15 december 2006 betreffende de lerarenopleidingen in Vlaanderen, dat luidt : « Art. 59 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijs-maatregelen wordt opgeheven ».

B.1.2. Het door de bestreden bepaling opgeheven artikel 59 van het voormelde decreet van 30 april 2004 (hierna : « Flexibiliseringsdecreet ») luidde : «

Art. 59.Voor de academische initiële lerarenopleiding betreft het studiegeld een forfaitair bedrag van ten hoogste 130 euro.

Een verschillend bedrag kan worden vastgelegd, naar gelang het gaat om : 1° hoofdinschrijvingen, dan wel bijkomende inschrijvingen;2° voltijdse dan wel deeltijdse studietrajecten ». B.2.1. Dat artikel 59 voorzag in een afwijking van de algemene regeling inzake studiegelden, neergelegd in artikel 56 van het Flexibiliseringsdecreet dat luidt : « Art. 56, § 1. Voor studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen voor ten hoogste 53 studiepunten bedraagt : - het vast gedeelte van het studiegeld ten hoogste 55 euro, en - het variabel gedeelte van het studiegeld ten hoogste 7,5 euro per studiepunt. § 2. Voor studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen voor ten minste 54 en ten hoogste 66 studiepunten, wordt een forfaitair studiegeld tussen 445 en 505 euro gevraagd. § 3. Indien in een academiejaar een inschrijving wordt genomen voor méér dan 66 studiepunten, wordt het variabel gedeelte van het studiegeld voor het aantal studiepunten boven 66 berekend door deze studiepunten te vermenigvuldigen met ten minste 2,5 en ten hoogste 3 euro ».

B.2.2. Ten gevolge van de opheffing, door de bestreden bepaling, van de afwijkende regeling waarin artikel 59 van het Flexibiliseringsdecreet voorzag, wordt de algemene regeling van artikel 56 van dat decreet van toepassing, zodat het maximumbedrag dat als studiegeld voor de betreffende opleiding kan worden geheven, wordt verhoogd.

Ten aanzien van het belang B.3. Volgens de Vlaamse Regering kan het belang van de verzoekende vereniging zonder winstoogmerk om het beroep in te stellen worden aangenomen, gelet op het arrest nr. 30/96 van 15 mei 1996.

De andere twee verzoekende partijen zouden volgens de Vlaamse Regering niet aantonen op welke wijze hun situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.4. Aangezien het belang van de eerste verzoekende partij niet wordt betwist, dient niet te worden onderzocht of de twee andere verzoekende partijen eveneens doen blijken van het vereiste belang om die bepaling te bestrijden.

Ten gronde B.5. De verzoekende partijen voeren een enig middel aan, afgeleid uit de schending, door de bestreden bepaling, van de artikelen 10, 11 en 24, § 3, van de Grondwet, in samenhang met de artikelen 2.1 en 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

B.6.1. Volgens de Vlaamse Regering is het middel niet ontvankelijk, in zoverre het op een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet is gebaseerd, aangezien de verzoekende partijen niet zouden uiteenzetten in welke opzicht het bestreden artikel 21 die grondwetsbepalingen zou schenden.

B.6.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

De verzoekende partijen tonen niet aan in welk opzicht de bestreden bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie zou kunnen schenden.

B.6.3. De exceptie is gegrond.

B.7. Het Hof dient te onderzoeken of de bestreden bepaling bestaanbaar is met artikel 24, § 3, eerste lid, eerste zin, van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2.1 en 13.2, c), van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in zoverre de bestreden bepaling de geleidelijke invoering van de kosteloosheid van het hoger onderwijs zou verhinderen.

Volgens de verzoekende partijen zou de bestreden bepaling afbreuk doen aan de standstill- verplichting die uit de voormelde bepalingen zou volgen : vóór de inwerkingtreding van de bestreden bepaling bedroeg het studiegeld voor een academische initiële lerarenopleiding, ongeacht het aantal studiepunten, maximum 130 euro; na de inwerkingtreding ervan bedraagt het maximumstudiegeld voor een opleiding van 40 of 60 studiepunten respectievelijk 355 of 505 euro.

B.8.1. Artikel 24, § 3, eerste lid, eerste zin, van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden ».

B.8.2. Artikel 2.1 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten bepaalt : « Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich maatregelen te nemen, zowel zelfstandig als binnen het kader van de internationale hulp en samenwerking, met name op economisch en technisch gebied, en met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen, ten einde met alle passende middelen, inzonderheid de invoering van wettelijke maatregelen, tot een algehele verwezenlijking van de in dit Verdrag erkende rechten te komen ».

In verband met het recht van elke persoon op onderwijs bepaalt artikel 13.2, c), van hetzelfde Verdrag : « 2. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen dat, ten einde tot een volledige verwezenlijking van dit recht te komen : [...] c) Het hoger onderwijs door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs voor een ieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk dient te worden gemaakt;».

Uit die bepalingen blijkt dat de gelijke toegankelijkheid tot het hoger onderwijs geleidelijk moet worden ingevoerd rekening houdend met de economische mogelijkheden en de situatie van de overheidsfinanciën eigen aan elk van de verdragssluitende Staten.

Artikel 13.2, c), van het Verdrag doet derhalve geen recht op kosteloze toegang tot het hoger onderwijs ontstaan. Wel verzet het zich ertegen dat België, na de inwerkingtreding van het Verdrag te zijnen aanzien - op 21 juli 1983 -, maatregelen zou nemen die ingaan tegen de doelstelling om de gelijkelijke toegang tot het hoger onderwijs te verwezenlijken, onder meer door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs.

B.8.3. De bestreden bepaling is opgenomen in het decreet van 15 december 2006 dat ertoe strekt de lerarenopleiding in de Vlaamse Gemeenschap te hervormen op het vlak van de structuur ervan, met het oog op een kwalitatieve verbetering van die opleiding. Hierbij wordt gestreefd naar een maximale gelijkvormigheid van de verschillende lerarenopleidingen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 924/1, pp. 6 en 128). Elke lerarenopleiding zal voortaan worden bekroond met een diploma van leraar dat aan dezelfde kwaliteitsstandaarden voldoet, ongeacht of de student zijn diploma behaalt aan een hogeschool, een universiteit of een centrum voor volwassenenonderwijs. Elke specifieke lerarenopleiding zal een omvang van 60 studiepunten hebben (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 924/4, p. 4).

In de parlementaire voorbereiding wordt de bestreden bepaling als volgt toegelicht : « Artikel 59 van het flexibiliseringsdecreet dat een specifieke regeling bevatte met betrekking tot het studiegeld van de academische initiële lerarenopleiding wordt opgeheven. Hiermee komen ook deze studiegelden onder de gewone algemene systematiek van de andere opleidingen. Het is de bedoeling op termijn de inschrijvingsgelden voor alle specifieke lerarenopleidingen gelijk te trekken. Dit is op dit ogenblik nog niet mogelijk omdat het kader waarbinnen de [centra voor volwassenenonderwijs] in de toekomst zullen opereren nog niet definitief is uitgetekend. Ook de discussie rond het tertiair onderwijs moet nog worden afgerond » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 924/1, p. 32).

B.8.4. Met het decreet van 15 december 2006 wordt de academische lerarenopleiding in de bachelor-master- structuur (BaMa) ingebed.

Artikel 16 van dat decreet voegt in het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen - het zogenaamde « Herstructureringsdecreet » - een onderafdeling « Lerarenopleidingen » in, waarvan sectie 3 betrekking heeft op « De specifieke lerarenopleidingen ».

De academische initiële lerarenopleiding, bedoeld in het door de bestreden bepaling opgeheven artikel 59 van het Flexibiliseringsdecreet, wordt tot een volwaardige opleiding binnen het BaMa-stelsel omgevormd. De omvang van de specifieke lerarenopleiding die de academische initiële lerarenopleiding met ingang van het academiejaar 2007-2008 vervangt, bedraagt 60 studiepunten. In vergelijking met de voorheen bestaande situatie wordt de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten, verhoogd, zodat de decreetgever tevens het studiegeld dat met de studieomvang verband houdt, kon aanpassen.

B.8.5. De bestreden maatregel is niet van dien aard dat zij op zulk een beduidende wijze het maximumbedrag van het studiegeld doet toenemen dat zij in strijd zou zijn met de uit het voormelde Verdrag voortvloeiende verplichting. Dat maximumbedrag kan niet als een ernstige en aanzienlijke hinderpaal voor de toegang tot het desbetreffende onderwijs worden beschouwd, mede gelet op de omstandigheid dat de bestaande afwijkingen waarin ten gunste van beursstudenten en bijna-beursstudenten is voorzien, onverkort blijven gelden.

B.8.6. Uit wat voorafgaat volgt dat de bestreden bepaling geen maatregel is die afbreuk doet aan de doelstelling van de geleidelijke invoering van de kosteloosheid, zodat zij niet onbestaanbaar is met artikel 24, § 3, eerste lid, eerste zin, van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2.1 en 13.2, c), van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

B.9. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 17 juli 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^