Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 juni 2008

Uittreksel uit arrest nr. 65/2008 van 17 april 2008 Rolnummers 4206, 4219 en 4226 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Politierechtbank te Brussel en het Hof van Beroep te Lui Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008202066
pub.
18/06/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 65/2008 van 17 april 2008 Rolnummers 4206, 4219 en 4226 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Politierechtbank te Brussel en het Hof van Beroep te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnis van 16 mei 2007 in zake « Ethias Verzekering » tegen de NV « Swiss Life Belgium », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 mei 2007, heeft de Politierechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1.« Schendt artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de bepalingen ervan, in de interpretatie die het Hof van Cassatie eraan geeft, met name in zijn arresten van 19 februari 2001, 20 februari 2001, 13 juni 2001, 16 oktober 2001, 30 januari 2002 en 10 april 2003, een verschil in behandeling invoeren tussen, enerzijds, de derde die aansprakelijk is voor een ongeval waarvan een ambtenaar het slachtoffer zou zijn en, anderzijds, de derde die aansprakelijk is voor een ongeval waarvan een werknemer het slachtoffer zou zijn, wegens hun vordering tot vergoeding van de materiële schade die zij lijden naar aanleiding van de bij dat ongeval opgelopen lichamelijke letsels ? »; 2. « Schendt artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de bepalingen ervan, in de interpretatie die het Hof van Cassatie eraan geeft, met name in zijn arresten van 19 februari 2001, 20 februari 2001, 13 juni 2001, 16 oktober 2001, 30 januari 2002 en 10 april 2003, een verschil in behandeling invoeren tussen het slachtoffer van een ongeval in de openbare sector en het slachtoffer van een ongeval in de privésector, daar de veroorzaker die voor het ongeval gedeeltelijk aansprakelijk is, van het eerstgenoemde slachtoffer diens aandeel zou kunnen vorderen, waardoor het mogelijk de vergoedingen moet terugbetalen die het wegens zijn statuut ontvangt ? ». b. Bij arresten van 4 en 11 juni 2007 in zake respectievelijk Angelo Bozzelli tegen de CV « A.I.D.E. » en de Franse Gemeenschap tegen René Dethier, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen op 12 en 14 juni 2007, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling, zoals ze wordt geïnterpreteerd door het Hof van Cassatie, inzonderheid in zijn arresten van 20 februari 2001, 16 oktober 2001, 10 december 2001, 2 oktober 2002 en 9 en 10 april 2003, een verschil in behandeling invoert tussen, enerzijds, de derde die aansprakelijk is voor een ongeval waarvan een ambtenaar het slachtoffer zou zijn en, anderzijds, de derde die aansprakelijk is voor een ongeval waarvan een werknemer het slachtoffer zou zijn, wegens hun vordering tot vergoeding van de materiële schade die zij lijden naar aanleiding van de bij dat ongeval opgelopen lichamelijke letsels »;2. « Schendt artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling, zoals ze wordt geïnterpreteerd door het Hof van Cassatie, inzonderheid in zijn arresten van 20 februari 2001, 16 oktober 2001, 10 december 2001, 2 oktober 2002 en 9 en 10 april 2003, een verschil in behandeling invoert tussen, enerzijds, het slachtoffer van een ongeval in de openbare sector en het slachtoffer van een ongeval in de privésector, daar de derde die voor het ongeval gedeeltelijk aansprakelijk is, van het eerstgenoemde slachtoffer diens aandeel zou kunnen vorderen, waardoor het mogelijk de vergoedingen moet terugbetalen die het wegens zijn statuut ontvangt ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4206, 4219 en 4226 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden ».

B.1.2. Artikel 160 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen luidt : « § 1. De Staat treedt van rechtswege in de rechten en vorderingen van de begunstigden ten opzichte van aansprakelijke derden die ten laste van de Staat zijn uitgegeven, voor geneeskundige kosten, voor de wedden, toelagen en vergoedingen die ten gunste van het personeelslid voorgeschoten zijn tijdens de periode van afwezigheid om gezondheidsredenen die het gevolg is van de schadeverwekkende handeling en voor alle andere door de Staat gedragen kosten.

Deze in-de-plaatsstelling geldt voor het geheel der bedragen die, krachtens de Belgische of vreemde wetgeving, verschuldigd zijn als gehele of gedeeltelijke vergoeding van de schade die het personeelslid door toedoen van de aansprakelijke derden, opgelopen heeft. § 2. § 1 is van toepassing op het geheel van de federale overheidsdiensten, ongeacht zij al dan niet rechtspersoonlijkheid bezitten ».

B.1.3. De artikelen 52, § 4, en 75 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten bepalen in verband met respectievelijk de arbeiders en de bedienden (met inbegrip van diegenen die op contractuele basis in de overheidsdiensten zijn tewerkgesteld) : «

Art. 52.[...] § 4. De werkgever kan tegen derden die aansprakelijk zijn voor het in § 1 bedoelde ongeval, een rechtsvordering instellen tot terugbetaling van het loon dat aan het slachtoffer werd betaald en van de sociale bijdragen waartoe de werkgever door de wet of door een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst is gehouden ». «

Art. 75.De werkgever kan tegen derden die aansprakelijk zijn voor de ongevallen, de arbeidsongevallen, de ongevallen op de weg naar of van het werk en de beroepsziekten, die een schorsing van de uitvoering van de overeenkomst hebben veroorzaakt als bedoeld in de artikelen 70, 71 en 72, een rechtsvordering instellen tot terugbetaling van het loon dat aan het slachtoffer is betaald en van de sociale bijdragen waartoe hij door de wet of door een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst is gehouden ».

Ten aanzien van de aansprakelijke derde (eerste prejudiciële vraag in de zaken nrs. 4206, 4219 en 4226) B.2. De prejudiciële vragen hebben betrekking op het verschil in behandeling dat artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek zou invoeren onder de derden die aansprakelijk zijn voor een ongeval naargelang het slachtoffer een ambtenaar bij de overheid of een werknemer van de privésector zou zijn, in zoverre de overheid volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie tegen de aansprakelijke derde of diens verzekeraar niet alleen een subrogatoire vordering zou kunnen instellen, maar ook een vordering op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, terwijl een werkgever van de privésector niet over die laatste mogelijkheid zou beschikken.

B.3. In de memorie van toelichting van de voormelde wet van 21 december 1994 staat in verband met de bepaling die artikel 160 is geworden, te lezen : « Ze wil de Staat - en dus het geheel van de federale overheidsdiensten - het voordeel geven van een wettelijke in-de-plaatsstelling voor de terugbetaling van alle kosten die zijn teweeggebracht door de schade waarvan een personeelslid slachtoffer zou zijn door de fout van een aansprakelijke derde.

Voor het ogenblik bestaat deze procedure enkel in de wet op de vergoeding van arbeidsongevallen in de overheidssector.

Ze zal in positieve zin de mogelijkheid op bedongen in-de-plaatsstelling vervangen die, wegens de logheid ervan, omzeggens nooit wordt aangewend » (Parl. St., Senaat, 1994-1995, nr. 1218-1, p. 69).

B.4. De overheid die als werkgever ertoe is gehouden de gewone wedde en de erop betrekking hebbende lasten en belastingen te betalen gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid van een ambtenaar die het slachtoffer is van een ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is, kan tegen de laatstgenoemde verhaal uitoefenen. Zij beschikt daartoe over een subrogatoire vordering - van wetgevende of contractuele oorsprong - die het haar mogelijk maakt in de plaats van het slachtoffer te handelen. Het antwoord op de vraag of de overheid, teneinde de terugbetaling van de gedragen lasten te verkrijgen, eveneens beschikt over een vordering op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek en of de door de publieke werkgever uitgevoerde betalingen (op basis van zijn wettelijke, reglementaire of contractuele verplichting en zonder in ruil daarvoor arbeidsprestaties te verkrijgen) een vergoedbaar nadeel vormen, waarbij tussen dat nadeel en de fout van de derde een oorzakelijk verband bestaat, is in de rechtspraak van het Hof van Cassatie geëvolueerd. Het heeft die vraag in het verleden ontkennend beantwoord. Sinds 2001 kent het het voordeel van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek toe aan de werkgever, die dus niet langer stuit op de beperkingen die voortvloeien uit de subrogatoire vordering. Het beslist immers : « Overwegende dat, krachtens de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek, degene die door zijn schuld aan een ander schade berokkent, verplicht is deze schade integraal te vergoeden, wat impliceert dat de benadeelde teruggeplaatst wordt in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien die daad waarover hij zich beklaagt, niet was gesteld;

Dat de overheid die ingevolge de fout van een derde krachtens de op haar rustende wettelijke of reglementaire verplichtingen de wedde en de op die wedde rustende bijdragen moet doorbetalen zonder arbeidsprestaties te ontvangen, gerechtigd is op schadevergoeding voor zover zij hierdoor schade lijdt;

Dat immers het bestaan van een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting niet uitsluit dat schade, in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek ontstaat, tenzij wanneer, blijkens de inhoud of de strekking van de overeenkomst, de wet of het reglement, de te verrichten uitgave of prestatie definitief voor rekening moet blijven van diegene die zich ertoe heeft verbonden of die ze ingevolge de wet of het reglement moet verrichten » (Cass., 19 februari 2001, Arr. Cass. 2001, nr. 99; zie eveneens Cass., 30 januari 2002, Arr. Cass. 2002, nr. 63; 4 maart 2002, Arr. Cass. 2002, nr. 154; 9 april 2003, Arr. Cass. 2003, nr. 235; 10 april 2003, Arr. Cass. 2003, nr. 245).

B.5. In de interpretatie van de verwijzende rechters zou het voordeel van de cumulatie van de subrogatoire vordering en van de vordering op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek alleen openstaan voor de publieke werkgever, aangezien de privéwerkgever alleen over de subrogatoire vordering beschikt.

B.6. De geschillen naar aanleiding waarvan het Hof wordt ondervraagd, hebben nu eens betrekking op een ongeval op de weg van en naar het werk, dan weer op een ander ongeval.

Ten aanzien van de ongevallen op de weg van en naar het werk B.7. Er kan worden aangenomen dat de schade waarmee de publieke werkgever wordt geconfronteerd die, als gevolg van de arbeidsongeschiktheid van zijn ambtenaar die het slachtoffer is van een ongeval dat door een derde is veroorzaakt, ten aanzien van die ambtenaar, zonder in ruil daarvoor iets te verkrijgen, financiële prestaties moet waarborgen en zijn diensten moet reorganiseren, gemeenschappelijke punten vertoont met de schade waarmee een werkgever van de privésector in vergelijkbare omstandigheden zou worden geconfronteerd.

Er dient echter rekening ermee te worden gehouden dat de arbeidsongevallenwetgeving in de privésector (artikel 49 van de wet van 10 april 1971) de werkgever belast met een verplichting waarin de arbeidsongevallenwetgeving in de overheidssector (wet van 3 juli 1967) niet voorziet, namelijk die om een verzekering te sluiten die, hoewel zij de privéwerkgever ertoe verplicht premies te betalen, hem alleen beperkte verplichtingen oplegt ten aanzien van de werknemer, die rechtstreeks tegen de verzekeraar kan optreden. De overheid daarentegen blijft ertoe gehouden de ambtenaar te vergoeden overeenkomstig de op hem toepasselijke bepalingen en hem de renten en vergoedingen te betalen waarin de wet van 3 juli 1967 voorziet.

B.8. Uit het feit dat zowel het slachtoffer van het ongeval als de privéwerkgever of de overheid zich aldus in wezenlijk verschillende situaties bevinden, vloeit voort dat hetzelfde geldt voor de derde die aansprakelijk is voor het ongeval en dat het niet irrelevant is te voorzien in een vordering op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek voor de overheid, die als enige de aan de ambtenaar verschuldigde bedragen en de schade die zij door zijn afwezigheid lijdt, ten laste neemt, terwijl de privéwerkgever of de verzekeraar die in zijn plaats treedt slechts over een subrogatoire vordering beschikt. In die zin geïnterpreteerd doet artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokkenen, vermits de verplichtingen van de privéwerkgever ten aanzien van het slachtoffer zijn beperkt en de verzekeraar die de subrogatoire regeling geniet, van zijn kant, verzekeringspremies int.

B.9. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de andere ongevallen B.10. Het criterium waarop het in het geding zijnde verschil in behandeling berust, is objectief, doch niet relevant, vermits niet wordt ingezien hoe de schade waarmee de publieke werkgever wordt geconfronteerd die, door de arbeidsongeschiktheid van zijn ambtenaar die het slachtoffer is van een ongeval dat door een derde is veroorzaakt, aan die ambtenaar, zonder in ruil hiervoor iets te verkrijgen, financiële prestaties moet waarborgen en zijn diensten moet reorganiseren, zich zou onderscheiden van de schade waarmee, in vergelijkbare omstandigheden, een werkgever van de privésector zou worden geconfronteerd. Het gegeven dat de publieke werkgever gehouden is aan het beginsel van de continuïteit van de openbare dienst volstaat niet om een verschil in behandeling te verantwoorden, vermits in beide gevallen de werkgever schade kan lijden door de bezoldigingen van de betrokkenen te betalen, de wettelijke, reglementaire of bij overeenkomst vastgestelde verplichting niet noodzakelijk het bestaan van schade uitsluit en de uitgave mogelijk niet definitief ten laste van de werkgever blijft.

B.11. In die interpretatie dienen de prejudiciële vragen bevestigend te worden beantwoord.

B.12. De in het geding zijnde bepaling kan evenwel anders worden geïnterpreteerd. Hoewel de rechtspraak van het Hof van Cassatie waaraan de verwijzende rechters refereren, slaat op geschillen waarbij overheden zijn betrokken, wordt niet ingezien waarom de toepassing ervan niet zou kunnen worden uitgebreid tot de werkgevers van de privésector. In beide gevallen moet rekening worden gehouden met het al dan niet definitieve karakter van de last voor de werkgever. Het staat aan de werkgever aan te tonen dat de schade zich zonder de fout niet zou hebben voorgedaan zoals die zich in concreto heeft voorgedaan. Het staat aan de aansprakelijke derde in voorkomend geval de door de werkgever geleden schade integraal te vergoeden. Er is dus geen verschil in behandeling.

Het is weliswaar juist dat de vergoeding die de werkgever van de privésector op grond van het voormelde artikel 1382 zou kunnen verkrijgen, in beginsel kleiner zal zijn dan die welke aan de werkgever van de overheidssector zou worden toegekend. Een dergelijk verschil is echter niet toe te schrijven aan de in het geding zijnde bepalingen, maar aan die welke de vergoeding regelen van de werknemers van de privésector en die van de overheidssector die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van een ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is, en op grond waarvan de last voor de werkgever van de privésector kleiner is dan die voor de werkgever van de overheidssector.

B.13. In die interpretatie dienen de prejudiciële vragen ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van het slachtoffer (tweede prejudiciële vraag in de zaken nrs. 4206, 4219 en 4226) B.14. De prejudiciële vragen hebben betrekking op het verschil in behandeling dat artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek zou invoeren onder de slachtoffers van een ongeval naargelang zij ambtenaren van overheidsdiensten of werknemers van de privésector zijn, in zoverre de overheid, volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie, een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de aansprakelijke derde teneinde een vergoeding te verkrijgen voor de schade die zij lijdt door een ambtenaar te moeten vergoeden die arbeidsongeschikt is en wiens prestaties zij niet geniet, zodat die derde, in geval van een fout van het slachtoffer en bij gedeelde aansprakelijkheid, tegen dat slachtoffer een regresvordering zou kunnen instellen waardoor aan dat slachtoffer de vergoedingen zouden worden ontzegd waarin zijn statuut van ambtenaar bij de overheid voorziet, terwijl het slachtoffer dat een werknemer van de privésector is, zich niet in een dergelijke situatie zou kunnen bevinden.

B.15. Uit de feiten van de zaak nr. 4206, zoals die door de gedingpartijen voor het Hof zijn uiteengezet, blijkt dat de aansprakelijkheid voor het ongeval waarvan de ambtenaar het slachtoffer is geweest, uitsluitend ligt bij de verzekerde van de NV « Swiss Life Belgium »; in de motivering van het verwijzingsvonnis wordt aangegeven dat diens aansprakelijkheid onbetwistbaar is.

Uit de feiten van de zaak nr. 4219, zoals die door de gedingpartijen voor het Hof zijn uiteengezet, blijkt eveneens dat de aansprakelijkheid voor het ongeval waarvan de ambtenaar het slachtoffer is geweest, bij een vonnis van de politierechtbank van 12 oktober 1987 is toegeschreven aan één enkele aansprakelijke natuurlijke persoon.

In de zaak nr. 4226 heeft een vonnis van de Politierechtbank te Luik de aansprakelijkheid voor het ongeval waarvan een ambtenaar het slachtoffer is geweest, eveneens toegeschreven aan één enkele aansprakelijke.

B.16. Het staat in beginsel aan de rechter die de prejudiciële vraag stelt, na te gaan of het antwoord op de vraag dienend is om het hem voorgelegde geschil te beslechten. Slechts wanneer dit klaarblijkelijk niet het geval is, vermag het Hof te beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft.

B.17. Daar uit de aan het Hof voorgelegde stukken blijkt dat de aan de verwijzende rechters voorgelegde geschillen geen betrekking hebben op een gedeelde aansprakelijkheid, zou het antwoord op de prejudiciële vragen niet dienstig kunnen zijn om die geschillen te beslechten.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : 1. Artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat het niet kan worden aangevoerd door een werkgever van de privésector die, teneinde de terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die hij heeft moeten uitkeren aan een werknemer die arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ongeval op de weg van en naar het werk, een vordering zou instellen tegen de derde die voor dat ongeval aansprakelijk is.2. - Artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat het niet kan worden aangevoerd door een werkgever van de privésector die, teneinde de terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die hij heeft moeten uitkeren aan een werknemer die arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ander ongeval dan een arbeidsongeval of een ongeval op de weg van en naar het werk, een vordering zou instellen tegen de derde die voor dat ongeval aansprakelijk is. - Artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat het kan worden aangevoerd door een werkgever van de privésector die, teneinde de terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die hij heeft moeten uitkeren aan een werknemer die arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ander ongeval dan een arbeidsongeval of een ongeval op de weg van en naar het werk, een vordering zou instellen tegen de derde die voor dat ongeval aansprakelijk is. 3. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 17 april 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^