gepubliceerd op 18 april 2008
Uittreksel uit arrest nr. 31/2008 van 28 februari 2008 Rolummer : 4216 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 198bis van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 31/2008 van 28 februari 2008 Rolummer : 4216 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 198bis van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals ingevoegd bij artikel 11 van het decreet van 4 juni 2003, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 6 juni 2007 in zake het openbaar ministerie tegen Marc Reynders en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 8 juni 2007, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 198bis van het decreet [...] van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals ingevoegd bij artikel 11 van het decreet van 4 juni 2003 en samen gelezen met artikel 149, § 1, van datzelfde decreet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het advies, dat is verleend voor een herstelvordering die is ingeleid voor de inwerkingtreding van de bepalingen met betrekking tot het eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid maar waarover de rechter pas na de inwerkingtreding van de bepalingen met betrekking tot het eensluidend advies uitspraak doet, afwijkt van de herstelvordering zoals ingeleid door de Stedenbouwkundige Inspecteur en derhalve niet eensluidend is, en dit advies de Stedenbouwkundige Inspecteur niet zou binden, terwijl het bindend karakter voor adviezen verleend voor herstelvorderingen ingeleid na de inwerkingtreding van de bepalingen met betrekking tot het eensluidend advies wel geldt voor de Stedenbouwkundige Inspecteur krachtens artikel 149, § 1, van datzelfde decreet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Op grond van artikel 149, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening kan de rechtbank bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen.
Dit gebeurt op vordering van de stedenbouwkundige inspecteur of van het bevoegde college van burgemeester en schepenen, die zelf dient te worden voorafgegaan door een advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid, waarnaar die overheden zich dienen te gedragen.
B.2. Het in het geding zijnde artikel 198bis van hetzelfde decreet regelt de inwerkingtreding van de adviesverplichting en voorziet in een overgangsregeling : « De bepalingen met betrekking tot het eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid, zoals bedoeld in artikel 149, § 1, en artikel 153, treden pas in werking nadat de Hoge Raad voor het Herstelbeleid is opgericht en het huishoudelijke reglement is goedgekeurd.
De rechter kan ingediende vorderingen voor inbreuken, die dateren van voor 1 mei 2000 maar die nog niet voor eensluidend advies werden voorgelegd aan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid, alsnog voorleggen voor eensluidend advies aan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid ».
In zijn arrest nr. 34/2007 van 7 maart 2007 heeft het Hof voor recht gezegd dat die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre zij de mogelijkheid voor de rechter om het advies te vragen van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid beperkt tot « vorderingen voor inbreuken, die dateren van voor 1 mei 2000 ». Daaruit vloeit voort dat de rechter zowel de ingediende vorderingen voor inbreuken die dateren van vóór 1 mei 2000, als de ingediende herstelvorderingen voor inbreuken vanaf 1 mei 2000, alsnog voor advies aan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid kan voorleggen.
B.3. De bepalingen met betrekking tot het eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid zijn op 16 december 2005 in werking getreden. De vanaf die datum ingestelde herstelvorderingen moeten door het advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid worden voorafgegaan. De op die datum reeds ingediende herstelvorderingen kunnen door de rechter voor advies aan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid worden voorgelegd.
De verwijzende rechter vraagt of de overgangsbepaling van artikel 198bis in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid enkel in het eerstgenoemde geval bindend zou zijn voor de herstelvorderende overheid en niet in het tweede geval.
B.4.1. Volgens de Vlaamse Regering berust de prejudiciële vraag op een verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling, die volgens haar aldus moet worden begrepen dat het advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid de herstelvorderende overheid ook bindt wanneer het advies overeenkomstig artikel 198bis van het decreet van 18 mei 1999 wordt verleend op verzoek van de rechter bij wie de herstelvordering hangende is zodat de stedenbouwkundige inspecteur of het college van burgemeester en schepenen verplicht zouden zijn hun herstelvordering aan te passen aan het advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid.
B.4.2. Het staat in de regel aan het verwijzende rechtscollege de bepaling die het voorwerp uitmaakt van de prejudiciële vraag te interpreteren. Het staat aan het Hof te oordelen of die bepaling, zoals zij door de rechter wordt geïnterpreteerd, al dan niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.4.3. De exceptie wordt verworpen.
B.5. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de decreetgever om inzake ruimtelijke ordening de keuze van de herstelmaatregel aan de daartoe het meest geschikt geachte overheid over te laten. Hij dient daarbij evenwel de artikelen 10 en 11 van de Grondwet na te leven.
B.6. De decreetgever heeft het nodig geacht om, met het oog op de coherentie van het herstelbeleid, de herstelvordering te laten voorafgaan door een eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. Zoals in B.3 is vermeld, is die verplichting op 16 december 2005 in werking getreden.
B.7. In zijn arrest nr. 71/2007 van 26 april 2007 heeft het Hof ontkennend geantwoord op de vraag of de in het geding zijnde overgangsbepaling strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat de verplichting om het advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid te vragen enkel geldt voor de herstelvorderingen die werden ingeleid vanaf 16 december 2005 en niet voor de herstelvorderingen die eerder werden ingeleid.
B.8. Nu de decreetgever zelf ervoor heeft gekozen de coherentie van het herstelbeleid pas ten volle na te streven vanaf de dag dat de Hoge Raad voor het Herstelbeleid is opgericht en het huishoudelijk reglement ervan is goedgekeurd en hij de rechter bijgevolg niet heeft verplicht om, voor de herstelvorderingen die onder de overgangsregeling vallen, het voor de rechter niet bindende advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid te vragen, kan het objectief en redelijk worden verantwoord dat hij de herstelvorderende overheid evenmin zou hebben verplicht het vrijwillig door de rechter gevraagde advies te volgen.
B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 198bis van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie volgens welke het in die bepaling bedoelde advies niet bindend is voor de herstelvorderende overheid.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 28 februari 2008.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Bossuyt